Verklaring van cadet-vaandrig F.J.L. in den Bosch
1e Luitenant F.J.L. in den Bosch (3-I-8 R.I.), verklaart bij zijn verschijning
voor de Commissie Militaire Onderscheidingen, op 24 Februari 1947:
Ik was in opleiding 3e jaars Cadet K.M.A.
Ik ben niet in Haarlem geweest. Mijn opleiding kreeg ik van Kapitein VREESWIJK.
Ik zat in Rhenen. Ik heb aanvankelijk de 3e sectie gehad, toen werd Luitenant MAAS overgeplaatst, daar er geen officieren waren behalve Kapitein BRITTIJN die Compagniescommandant was, werd ik commandant van de 1e sectie.
De 1e sectie was onder mijn bevel.
De 2e sectie onder bevel van Vaandrig EVERTSE, maar had tijdens de oorlogstijd Kantonnements-piket.
De 3e sectie onder bevel van Vaandrig DONSELAAR.
De 4e sectie onder bevel van dienstplichtig Sergeant MAMEREN.
De volgorde van rechts naar links was eerst de 2e sectie, dan de 1e, 3e en 4e sectie.
Ik lag met mijn linker vleugel tegen de boschweg west-oost aan.
Mijn verslag dat U voor U hebt Generaal heb ik in Juni 1940 gemaakt.
Omdat ik 7 Mei pas bij de Compagnie kwam ken ik practisch geen namen.
12 Mei 1940 zaten wij in onze stelling op de Grebbe. Om ongeveer half 6 deden wij een tegen-aanval. De Duitschers zaten op de Boschweg die eenigszins hol is ingegraven. De weg lag 20 Centimeter lager, als de rest van het terrein. Zij zaten in schuttersputten. De Genie had eenige prikkeldraadrollen achtergelaten die zij als borstwering gebruikten. Bij het oprukken kwam ik door het terrein plm. 200 Meter Noord van de voormalige trambaan, onderweg nog een brandje gebluscht. Het oprukken duurde ongeveer een kwartier. Hierna probeerden wij ons te ontwikkelen wat niet gelukten, het lage dennenhout was te dik en wij hoorden geen vuur meer van onze neven-secties.
Ik had de 1e sectie van de rand van de helling tot aan de Boschweg West-Oost. De 2e sectie van de waterkant tot de bovenrand helling.
Later bleek mij dat 100 Meter Oost van de boschweg Noord-Zuid nog 100 schuttersputten lagen, daarachter nog een 3e lijn schuttersputten. Ik vermoed dat de aanvalssterkte van de vijand in onze Compagnievak plm. 1 Bataljon was. Ik had geen verband met mijn neven-onderdeel en moest afgaan op het gehoor en aangezien ik geen gevecht meer hoorde, ben ik teruggegaan naar mijn stelling daar ik niet tot een stormaanval kon overgaan.
Laat in den avond kwam Luitenant VERBERNE onze stelling in en vroeg: "Heb je niets gezien van het 11e?". Hij is toen eenige uren bij ons gebleven, waarna hij weer naar zijn onderdeel ging zoeken. Hij kon niets meer vinden en is teruggekomen.
Van de 2e en de 4e sectie hebben eenige onderofficieren gebruik gemaakt van de gelegenheid om hun terugtocht verder voort te zetten. Sergeant HORN ben ik eenige tijd kwijt geweest, doch hij kwam weer spoedig terug. In de morgenuren bleek dat de ter versterking gekomen Compagnie gebruik maakte van de duisternis en weer is teruggetrokken, zoodat ik met de overblijvenden van de Compagnie wederom de heele stelling moest bezetten.
In de stoplijn vond ik een gewonde korporaal, die naar achteren moest worden gebracht. Sergeant FLIPSE ging vrijwillig een brancard halen met ziekendragers en heeft de gewonde onder vuur naar achteren getransporteerd en is daarna weer teruggekomen. Dit vond ik een moedig staaltje.
Intusschen kwam Luitenant VERBERNE terug die door zijn bemoedigende houding het moreel van de groep zeer gunstig heeft beïnvloed. Bij het oprukken van de duitschers waren eenigen van hen door de boomen naar voren gekomen. Zij bevuurden ons vanuit de boomen met een mitrailleur-pistool, op een afstand van plm. 30 Meter. De duitscher die heel dicht bij de stelling was en omlaag in de loopgraaf vuurde heb ik met een mitrailleur onschadelijk gemaakt.
Ordonnans CUYPERS kreeg opdracht om nog versterking te gaan vragen bij de Bataljonscommandant. Na eenige aarzeling voldeed hij aan de opdracht. Hij heeft zich doen kennen als een zeer plichtsgetrouw en moedig man die niet aan zich zelf dacht maar alleen aan zijn Compagnie. Ordonnans JOOSTEN was absoluut onbruikbaar waardoor CUYPERS alles alleen moest doen. Het kan zijn dat CUYPERS zich hierna bij de Kapitein heeft gemeld, ik heb hem niet meer gezien.
Bij voldoende aanvoer van reserves en materialen hadden wij de stoplijn nog wel langer kunnen houden.
Onder de dreiging van de duitsche aanval wilde een aantal personen terugtrekken en vroegen dit aan de Kapitein. Hij vroeg mij wat ik er van dacht en ik kon hem slechts wijzen op het parool: "standhouden". Desondanks gaf hij toestemming om terug te gaan. Daarna heeft hij aan volgenden deze toestemming ingetrokken en de overblijvenden verboden terug te gaan.
Van het kader was nu alleen over Kapitein BRITTIJN, Luitenant VERBERNE, Vaandrig DONZELAAR, Sergeant FLIPSE, Sergeant RUTJES en ik. Genoemde sergeanten waren normaal bij den dienst erg slap maar op het gevaarlijke oogenblik bleven zij plichtsbewust bij hun groep.
De wapens waren 9 maanden in gebruik en niet ingeschoten en weigerden vrij dikwijls. Ook het vullen van handgranaten was bij de soldaten onbekend. Hoewel er schietbanen waren hebben wij slechts enkele malen geweer-geschoten, aangezien Kapitein BRITTIJN ook niets bij de Majoor durfde voor te stellen. Dit had tot gevolg dat ik zelf ook de weigerende wapens moest repareren en de handgranaten klaar maken. Daarna braken de duitschers door, van links uit de weg overstekend en kwamen in de stelling waardoor de daar aanwezige soldaten in paniek naar rechts opdrongen.
Luitenant VERBERNE nam een aantal handgranaten en ging naar links om de duitschers op te vangen. Soldaat ALBERS, abusievelijk in het verslag genoemd ALDERS, nam zonder opdracht een aantal handgranaten en ging achter de Luitenant aan. Toen ik de mitrailleur, waar ik aan bezig was, hersteld had, heb ik de in de kist overgebleven handgranaten in mijn zakken gestoken en tusschen mijn jas en ben naar Luitenant VERBERNE toegegaan. Deze had zijn handgranaten gegooid zoodat ik het opvangen van de aanvallers overnam. De duitschers gooiden ook met handgranaten maar wierpen deze ver over ons heen.Al werpende trokken wij ons terug waarbij Luitenant VERBERNE nog een daar staande mitrailleur meenam. Bij het omlaag gaan door het kreupelhout struikelden wij waardoor ik tegen Luitenant VERBERNE aanviel en wij plm. 30 Meter naar beneden rolden. Dit bleek door een toeval de beste manier, waren wij de daarvoor bestemde trappen afgegaan, dan hadden de duitschers ons er van boven af afgeschoten.
Toen wij beneden waren ontvingen wij vuur vanuit onze stelling van de duitschers. Luitenant VERBERNE schoot hierna met de mitrailleur, mijn hoofd als affuit gebruikend.
Betreffende Kapitein BRITTIJN: Zijn houding was over het algemeen zwak, ik moest hem telkens advies geven.
Betreffende Vaandrig DONSELAAR: Deze ontmoette ik weinig, als ik hem zag ging hij rustig zijn gang en was doodkalm.
's-Gravenhage, 24 Februari 1947.
(get.) F.J.L. IN DEN BOSCH.
Opgem.: J.v.d.B.
(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van Wim van Rumpt.)
|