Verklaring van dienstplichtig sergeant der Jagers D. Renger
Verklaring afgelegd door Renger, D., geboren 14 Juni 1906, dienstplichtig Sergeant der Jagers, in 1940 ingedeeld bij I-24 R.I., van beroep Directeur ener N.V., wonende Laan van Nieuw Oost Einde 255 te Voorburg, in de 411e Vergadering der Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 30 October 1950.
"Ik was afkomstig van de lichting 1926 en was in 1940 ingedeeld bij M.C.-I-24 R.I. als sergeant-afstandsmeter. Ik had dus niet het commando over een stuk. Op de Grebbe heb ik als sergeant-afstandsmeter echter totaal niets kunnen doen. Ik was ingedeeld bij een der secties en volgde als laatste man. In de duisternis hebben wij een hele tijd gelegen nadat wij de spoorlijn waren overgegaan en ons eerst naar links, daarna naar rechts hadden begeven. Wij hebben ons verspreid en een hele tijd op orders gewacht om verder vooruit te gaan. Op een gegeven ogenblik heb ik geconstateerd, dat ik het contact met mijn sectie kwijt was. Ik vond dat heel vervelend, maar kon er eigenlijk niets aan doen. Dit verband heb ik willen herstellen door inlichtingen te vragen aan deze of gene hoe ik mijn onderdeel weder zou kunnen bereiken, maar dit is niet gelukt. Ik ben toen, niet via de brug, achter de spoorlijn terecht gekomen. Ten noorden van de brug ben ik de dijk afgegaan en er daarna aan de andere kant weer opgegaan. Zo kwam ik in de stelling van de Luitenant Suilen terecht en ben daar verder tot aan de terugtocht op 13 Mei geweest. Ik heb al die tijd bij de Sectie van Luitenant Suilen, van 2-II-19 R.I., gedaan wat er gedaan kon worden. Ik heb diep respect voor deze Luitenant, heb een alleruitnemendste indruk over hem, vooral wat betreft zijn doorzettingsvermogen, zijn tact en de wijze, waarop hij zijn mannen, onder een goede geest, bij elkaar wist te houden en steeds het hoofd koel hield. Aangezien het niet mogelijk bleek het contact met mijn eigen onderdeel te herstellen leek het hem het beste bij hem te blijven, waartoe ik van hem opdracht kreeg. Ik was uitgerust met pistool. Luitenant Suilen beschikte over lichte mitrailleurs. Hoewel ik een opleiding met zware mitrailleurs had gehad wist ik ook wel iets van de lichte mitrailleur af en heb ik alles gedaan wat ik mogelijk kon doen. De sectie van Luitenant Suilen is daar practisch het langst gebleven van alle andere onderdelen; terwijl zijn compagnie reeds terug was gegaan, zat zijn sectie daar nog.
Ik denk enige honderden meters van de spoorbrug af te zijn geweest. Tenminste één bom is ongeveer 100 Meter rechts achter mij, niet in de loopgraaf, terechtgekomen. Ik zat iets noordelijker van die bominslag. We zaten ongeveer in het midden tussen de brug en het punt waar de hoogte wegvloeide in het vlakke terrein. Er stonden, naar ik meen, enkele huizen achter mij.
De Overste Smit is op Maandagmiddag, hoe laat weet ik niet, bij ons in de stelling geweest. Naar mijn indruk heeft de Overste geprobeerd de verdediging te reorganiseren. Op dat moment vond er een terugtocht uit het voorterrein plaats. Luitenant Suilen heeft de Overste verzocht om zijn stelling te verlaten, omdat de Overste hier geen commando voerde. De Overste zeide, dat hij tot taak had om de verdediging te reorganiseren, maar de Luitenant vond, dat hij op dat ogenblik niets met hem te maken had. Toen de Overste zich en zijn taak nader bekend had gemaakt, heeft de Luitenant hem wel toegelaten.
De Overste heeft mij herkend en met mij gesproken. Hij gaf mij opdracht om een patrouille samen te stellen en daarmede een onderzoek in het voorterrein te doen. Die patrouille moest ik, nadat waarschijnlijk Luitenant Suilen bezwaar maakte om zijn mensen hiervoor aan te wijzen, uit soldaten van 24 R.I., die intussen ook in de loopgraaf waren aangekomen, samenstellen. Met die patrouille ben ik op stap gegaan en vrij spoedig daarna teruggekeerd, omdat ik uit het voorterrein enige, mij van gezicht bekende, jagers oppikte. Ik ben met hen bij de Overste teruggekeerd, opdat zij hem zouden kunnen inlichten. De Overste zou namelijk op mijn terugkeer in de stelling wachten en hij had snel inlichtingen nodig. Ik ben dus niet ver van de loopgraaf weg geweest en ben noordwaarts gegaan ongeveer tot aan de weg, die de spoorweg kruist. Daar is geen spoordijk meer. Daar heb ik die Jagers, komende uit het voorterrein aangetroffen. Hun namen ik mij slecht meer herinneren. Gaande daarheen trof ik de Luitenant Tendijck van 24 R.I. aan, die zich bevond in een loopgraaf achter de spoorlijn. Ik weet niet precies welke inlichtingen die Jagers aan de Overste verstrekt hebben. De Overste was nog bij de Luitenant Suilen aanwezig. Vermoedelijk heeft de Luitenant deze mededelingen ook wel gehoord.
De houding van de Overste heb ik bewonderd vanwege zijn gebleken verlangen om de zaak te reorganiseren. Hij betoonde zich moedig en duchtte voor zich geen gevaar. Hij liep over de loopgraven heen, ongedekt. Of hij op deze plaats bevoegdheid bezat, weet ik niet.
Ik kan mij niet meer herinneren of hij een pistool in de hand had. Een zekere nervositeit was er ook bij hem, hetgeen na de doorstane vermoeienissen niet verwonderlijk is. Maar hij maakte een flinke indruk op mij. Ik herinner mij niet meer wat de Jagers mij gezegd hebben. Waarschijnlijk zeiden zij, dat de toestand ernstig was. Maar specifieke mededelingen hebben zij mij niet gedaan."
's-Gravenhage, 30 October 1950.
(get.) D. Renger.
Opgenomen: Si.
|