Verklaring van dienstplichtig sergeant J. Augustinus
Verklaring afgelegd door de dienstplichtig sergeant der Jagers J. AUGUSTINUS van 1-I-24 R.I., geboren 15 juni 1906, van beroep tuinder, wonende te De Lier, in de 411e Vergadering der Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 30 October 1950.
Gedurende de oorlogsdagen was ik dienstplichtig sergeant, dienstdoend Sectiecommandant. De Luitenant QUAADVLIEG was waarnemend Compagniecommandant, daar onze Compagniecommandant niet aanwezig was. Ik ben nooit ingedeeld geweest bij de Regimentspatrouille. Ik ken bij 24 R.I. geen andere militair, die AUGUSTINUS heet.
Ik heb Overste SMIT tijdens de opmars naar en de gevechten bij de Grebbeberg slechts eenmaal gezien, namelijk vóór Eck en Wiel. Bij Eck en Wiel zijn wij middels een pontonbrug de Rijn overgestoken.
Wij zijn verder opgerukt in de richting Rhenen. Vanuit Rhenen is onze compagnie met twee secties opgerukt naar de overzijde van de spoorlijn waar wij het bos ingingen. Eén sectie liep links en één sectie liep rechts. Het begon reeds donker te worden toen wij het bos ingingen. Ik vroeg aan de Luitenant QUAADVLIEG waarom wij niet sneller oprukten, zodat wij nog bij licht in onze stellingen zouden aankomen. De Luitenant antwoordde, dat hij dit ook niet wist, doch dat onze orders zo luidde.
Wij zijn helemaal vooraan in een loopgraaf in stelling gegaan. Tegen de morgen werden wij door een soldaat gealarmeerd omdat de Duitsers een frontale aanval deden. Wij hebben enige tijd gevuurd tot de Duitsers teruggingen. Wij zijn toen ongeveer 50 meter teruggegaan in de richting Rhenen, wij bevonden ons in laag hakhout. De Duitsers kwamen weer opzetten en openden het vuur. Ook Nederlanders, die de Duisters zagen naderen, vuurden, zodat wij tussen twee vuren kwamen te zitten. Vanuit het hakhout kwamen wij in een korenveld van ongeveer 300 roe, waarna wij bij de huizen langs de spoorbaan stonden. Wij zijn de spoorlijn overgestoken en aan de overzijde in stelling gegaan. In deze stelling troffen wij de troepen aan, die eigenlijk voor ons hadden moeten zitten. De stelling, waar wij ons bevonden, lag op nog geen 100 meter van de spoorlijn.
Wij hebben slechts korte tijd in deze stelling gezeten, want toen kwam het bevel dat wij moesten terugtrekken. Kapitein VAN HEYST, die zich ook in de stelling bevond, hebben wij gevolgd op de terugtocht.
Reeds voordat wij in Rhenen aankwamen, was luitenant QUAADVLIEG ziek. Hij had vrij hoge koorts. Ondanks dit is hij toch meegegaan naar de Grebbeberg.
In de omgeving van Elst werd ik met mijn sectie door een Luitenant van de M.P. aangehouden. Hij vroeg mij waar ik heenging. Ik vertelde hem, dat ik opdracht had terug te gaan en dat mijn commandant, Luitenant QUAADVLIEG, per auto vooruit was gegaan. De Luitenant moest zich in één van de huizen in de omgeving bevinden. De officier van de M.P. wilde dit niet geloven en zond een korporaal met mij mee om zich te overtuigen. Wij vonden onze Luitenant in een huis. Ik meldde aan de Luitenant wat er gebeurd was en hij zei tegen mij: "Het is vijf minuten voor 12, om 12 uur marcheren wij weer af naar de Grebbeberg". Wij zijn inderdaad weer opgerukt, doch na korte tijd kregen wij order terug te trekken op Amerongen. Bij deze opmars naar de Grebbeberg ben ik vóór de rest uit geweest tot vlakbij de spoorlijn. Ik zag, dat het viaduct toen reeds gesprongen was.
Bij het begin van Amerongen werden wij door een Overste aangehouden. De Overste zei, dat de secties opnieuw gegroepeerd moesten worden en dat wij daarna terug moesten gaan naar Rhenen. Een collega van mij, de sergeant AALMOES, viel flauw. De Overste gaf mij opdracht hem naar het tehuis voor lopende gewonden te brengen.
Kort hierna kregen wij opdracht terug te trekken op Vreeswijk.
's-Gravenhage, 30 October 1950.
J. Augustinus.
Opgenomen: St.
|