Verklaring van Dr. K.L. Bakema
Verklaring van Dr. Bakema K.L. van II-8 R.I., afgelegd in de vergadering
der Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 24 April 1947.
Toen de oorlog uitbrak, zat ik in Rhenen. Ik moest mij met de bezetting begeven naar den Grebbedijk. Toen ik er aankwam om 3.30 uur kwamen Duitsche vliegtuigen over. Het was er tamelijk chaotisch. Ik heb menschen aan het werk gezet om, met behulp van decauville-spoor, een verbinding aan te laten leggen van de hulppost naar den weg (afstand 300 meter), om gewonden af te kunnen voeren.
Op den eersten dag (10 Mei) gebeurde er niets.
Op den tweeden dag (11 Mei) werden de voorposten overrompeld en kwamen de Duitschers tegenover ons aan de andere zijde van het water.
's Avonds werden wij beschoten door scherpschutters en kregen wij vijandelijk artillerievuur. Telefoonverbindingen waren er niet meer. Zoo nu en dan kwam er een ordonnans door. De verbindingsafdeeling was steeds bezig om de telefoonlijnen te herstellen. Erge gewonden waren er toen niet.
Van Zaterdag (11 Mei) op Zondag (12 Mei) ben ik gegaan zoowel richting Heimerstein als richting Kruiponder. Het nieuwe wachtwoord was ons niet bekend. Eten werd ons niet gebracht. Ik ben geweest Noord van Heimerstein. Overal sliepen de troepen. Nergens was een wacht uitgezet. Op een gegeven moment ontmoette ik een post van 2 man en een ordonnans, die het wachtwoord kwam brengen. Ik heb die heele boel er uit getrommeld en gezegd dat zij wachten moesten uitzetten. Noordelijk was het iets beter. In de onderkomens lagen zoo'n man of 15, commandant inbegrepen, te slapen.
Ik ging terug naar de hulppost en heb daar zelf ook geslapen.
Den volgenden morgen kregen wij weer artillerievuur. Wij zagen de inslagen op de achtergelegen stoplijn. Toen kwamen er langzaam gewonden binnen. De decauville-verbinding was stuk geschoten. Menschen werden zenuwachtig; menschen van de stoplijn schoten op ons.
Ik heb nooit bericht gehad, dat toestand 4 was ingegaan.
Zondag. Ik ben zelf naar achteren gegaan met een hospitaalsoldaat. Ik kwam aan bij den commandopost van 1-II-8 R.I. Kapitein Van den Berg was de commandant. Hij kreeg juist bericht, dat hij naar achteren moest komen om zich te melden (Majoor Jacometti was gesneuveld).
Ik kwam terug. Ondertusschen lag er zwaar artillerievuur op de tusschenlijn. Ik had een raderbaar daar staan, die heelemaal uitelkaar was gesprongen door een voltreffer. Wij waren nu gewend aan het granaatvuur en konden aan de hoogte van de toon hooren, waar het projectiel in zou slaan.
In den avond van den 12en Mei werd de toestand tamelijk chaotisch aan den Grebbeberg. 2-II-8 R.I. ging er gewoon vandoor. Zuidelijk was 1-II-8 R.I. gedekt door boerderijtjes, en verdwenen daar langzamerhand achter.
De hulppost was goed ingericht. Daar hebben wij toen vrij zware gewonden gehad. Afvoer was onmogelijk geworden.
Er kwamen menschen van het 1e Bataljon: eenige secties met den Luitenant Timmermans. De Duitschers kwamen op Heimerstein af. Die secties wilden beslist logeeren in mijn hulppost, omdat dat het eenige goede onderkomen in de buurt was. Wij hebben hen er later uitgejaagd. Er was daar toen niets meer wat tot mijn competentie behoorde. De secties probeerden telkens naar het Westen te komen, maar dit lukte niet. Elke keer kwamen zij na 100 meter weer terug door het artillerievuur. Toen heb ik gezegd tegen mijn menschen: "Nu gaan wij weg, want mijn taak ligt nu verder in de tusschenverdediging."
Wij hadden verscheidene gewonden. Er waren twee mogelijkheden:
de gewonden achterlaten met personeel om hen te verzorgen of hen medenemen. Mijn menschen hadden niet veel lust om terug te trekken over het gevaarlijke open terrein. Als zij eenmaal teruggaan, heb je ze niet meer in de hand. Ik heb de jongens het probleem voorgelegd. Korporaal Hanse zei toen: "Wij nemen ze mee, als het mag". Dat was ook mijn bedoeling. Hierop zei ik: "Ik gelast jullie om de gewonden mede te nemen". In het begin van den avond is de heele groep vertrokken (stuk voor stuk op mijn aanwijzing). Ik heb ze het laatste gezien 200 meter van den Grebbeberg af, toen ben ik zelf als laatste gegaan met een hospitaalsoldaat. Het was een zeer onaangename tocht. Al spoedig legden de Duitschers meer vuur op het terrein. Toen begon de verdediging van de tusschenlijn op mij te vuren, want zij dachten zeker, dat de Duitschers achter ons aankwamen. Ik ben op mijn buik door greppels en slooten gekropen. Ik kwam ook onder vuur van een vliegtuig. Het gras om mij heen trilde van de inslaande projectielen. Iets verderop lag een stel rioolbuizen; ik kon daar net in. Ik merkte, dat het eigen vuur begon te minderen. Toen ben ik er uit gegaan en kwam terecht bij den commandopost van 1-II-8 R.I. Daar heb ik de situatie opgenomen. Ik heb al mijn gewonden op een boerenkar geladen en dit moest snel geschieden, want de prikkeldraadversperring zou worden afgesloten. Ik wilde ze niet brengen bij de hulpverbandplaats van 8 R.I., maar ik heb ze gestuurd naar de hulpverbandplaats van 8 R.A. Allen zijn daar goed aangekomen. De Divisiestaf was daar reeds verdwenen (naar men mij later mededeelde). Alle gewonden hebben het overleefd. Ik ben 's nachts gebleven aan den Cuneraweg in de hulppost. De Duitschers drongen van alle kanten op.
De volgenden morgen (13 Mei) was er niets meer te doen. Er liep niemand meer rond; allen zaten in de onderkomens. De commandant van de hulppost was kapper en die heeft ons netjes geschoren. Wij zijn daar gevangen genomen, nadat er eerst door een Duitscher een handgranaat in onze schuilplaats was geworpen. Wij werden naar een schuur gebracht. Ik moest de Duitsche gewonden bekijken. Er stonden twee Duitschers bij met pistool. Het was daar vol met Nederlandsche en Duitsche gewonden en krijgsgevangenen. De Duitschers waren werkelijk helemaal gek. Ze riepen: "Gepäck ablegen!". Eén van mijn hospitaalsoldaten kon dat niet zoo vlug en had binnen 20 seconden een kogel in zijn bil. Dienzelfden ochtend werden wij afgevoerd naar Heimerstein en zouden wij doodgeschoten worden. Dat is nooit gebeurd. Ik ben tenslotte terecht gekomen bij "Noda" (dat was een Duitsche hulpverbandplaats). Daar kwam ook dokter Van Hees. Wij hebben daar Hollandsche en Duitsche gewonden behandeld. De Duitsche artsen kon men in twee groepen indeelen: de oude artsen hadden verstand van het vak, de jongeren niet. De jongeren waren allen officieren van de S.S. Wanneer zij injecties gaven, vroegen zij mij of het wel goed was wat zij in wilden spuiten. 's Middags kwam er een geweldige stroom van Nederlandsche en Duitsche gewonden. Er kwamen Stuka's aan, die de spoorbaan gingen bombardeeren. "Nu zou ik wat te zien krijgen". Er waren daar zeer veel dooden en ernstig gewonden. De dooden werden opgeladen in vrachtauto's, die verdwenen. Ik ben vervoerd naar de Coehoornkazerne in Arnhem (den volgenden dag).
Opmerkingen naar aanleiding van voorgelezen rapport.
Ik heb de menschen van 1 en 2-II-8 R.I. zien terugtrekken.
De gewonden hebben mij niet voorgesteld om daar te blijven, integendeel, die wilden graag mee.
Ik ben vermoedelijk door een eigen vliegtuig beschoten. Het kwam mij voor een tweedekker te zijn. Ik heb geen hakenkruis gezien. Hoogte naar schatting 100 meter.
Eén man van mijn personeel durfde tijdens den terugtocht niet verder en is teruggegaan en door de Duitschers gevangen genomen. Dit heb ik later van hem gehoord. (Ik dacht aanvankelijk, dat hij gesneuveld was).
's-Gravenhage, 24 April 1947.
Dr. K.L. Bakema.
|