Verklaring van kapitein K.F. Puffius
HOOFDKWARTIER VAN DE GENERALE STAF COMMISSIE VAN ONDERZOEK ------------ |
P R O C E S - V E R B A A L
Op heden de 21e Januari 1948 verscheen voor onze Commissie K.F. Puffius, geboren 5 Augustus 1898, wonende te Elst (Gelderland), Stationsstraat 58, in 1940 Kapitein in de Staf van de IVe Divisie, die ons het volgende verklaarde:
"Op 11 Mei 1940 is de Kolonel Van Loon, naar ik meen in de late namiddag, van de commandopost van Commandant IIe Legerkorps teruggekomen, met de opdracht, dat 's nachts een aanval moest plaats hebben tot het hernemen van de voorposten. Commandant 8 R.I. is op de commandopost ontboden te omstreeks 20.00 uur, doch die is veel later gekomen, naar ik meen ongeveer 22.00 uur. De moeilijkheid was, de troep in voorste lijn nauwkeurig op de hoogte te brengen van de onderneming, die zou plaats hebben, teneinde te voorkomen, dat deze onder vuur zouden worden genomen. Op 12 Mei ben ik gedurende de afwezigheid van Kolonel Van Loon in de bunker bij Kapitein Lefèvre de Montigny geweest. De Kolonel was naar de Plantage Willem III. Hoe lang hij afwezig is geweest, weet ik niet meer. Gedurende zijn afwezigheid was de Staf normaal in actie. Op 12 Mei ben ik in de namiddag naar de omgeving van Rhenen geweest, om onderdelen naar de Grebbeberg te dirigeren en daar opdrachten te geven, o.a. aan de Ritmeester Van Pallandt, Commandant 3-4 R.H. en Commandant I-46 R.I. De grote moeilijkheid op 12 Mei was, dat achtereenvolgens allerlei onderdelen ter onzer beschikking kwamen, zodat het moeilijk was een goed overzicht te krijgen. In de avond ben ik geroepen in de bunker van de Kolonel, waar toen aanwezig waren de Kolonel Nijland met zijn Chef Staf, de Kapitein Fievez en Kapitein Dijkstra. Gedurende mijn aanwezigheid is er normaal gewerkt aan de bevelvoering voor de voorgenomen actie, de gedachtenwisseling speelde zich voornamelijk af tussen de Kolonel Van Loon, de Kapitein Fievez en mij. Ik heb de indruk gekregen, dat de Kapitein Fievez handelde ter uitvoering van een van hoger hand voorgeschreven plan. In de nacht heb ik mij in opdracht begeven naar de omgeving van Achterberg, als verbindingsofficier met troepen, bestemd voor de tegenaanval, ben daar om ongeveer 9.00 uur op 13 Mei afgelost door Kapitein Van Buuren. Ik heb mij toen begeven naar de commandopost van Commandant IVe Divisie, vervolgens naar de commandopost van Majoor Van Apeldoorn, teneinde te bewerken, dat het zware mitrailleurvuur op de Noordvleugel, dat de voorwaartse beweging van de aanvalstroepen belemmerde, zou worden gestaakt. Op die commandopost bevond zich de Overste De Marees van Swinderen, wiens verblijf mij onbekend was; de Majoor Van Apeldoorn was het terrein in en kwam even later terug. De Overste De Marees van Swinderen was rustig en ik heb toen niets gemerkt van voornemens om terug te gaan. Het was in de omgeving op dat ogenblik vrij rustig, zodat ik de commandopost heb bereikt en verlaten per auto. Daarna ben ik teruggegaan naar mijn commandopost en enige tijd later kwam de Kapitein Lefèvre de Montigny bij mij en deelde mij mede: 'Wij gaan met de commandopost terug naar Elst'. De Kolonel is toen in een auto vertrokken, de Kapitein Lefèvre en ik in een andere auto. Op de grote weg gekomen, is de Kapitein Lefèvre uitgestapt en ben ik doorgereden naar Elst, waar ik de Kolonel Van Loon vond, die mij mededeelde, dat de Koerheuvel was bezet en dat hij vreesde, dat de commandopost zou worden omsingeld. Het was toen op de grote weg een weergaloze bende van terugtrekkende voertuigen, bespanningen en auto's. Ik heb mij na korte tijd weder naar voren begeven, teneinde de Kapitein Lefèvre bij te staan, doch ben hem misgelopen. Ik ben toen teruggegaan naar Elst, waar ik de Kolonel vond en de Kapitein Lefèvre de Montigny en heb daar een lijn van verdediging georganiseerd. De meeste terugtrekkende troepen waren zonder officieren of lagere commandanten, zodat ik politietroepen heb ingeschakeld in de bevelvoering. Later is op bevel teruggetrokken en heb ik nog geruime tijd in Elst doorgebracht, totdat naar mijn mening geen troepen meer vóór waren.
Later ben ik gegaan naar Zuilenstein, het Stafkwartier van de Divisie, nadat ik inmiddels van de Kapitein Van Buuren had vernomen, dat de terugtocht op de Vesting Holland was bevolen. Ik heb mij daar nog overtuigd of de archieven waren verbrand en ben vervolgens met Kapitein Van Buuren gereden naar IJsselstein, waar ik de Kolonel en de Chef van de Staf weer heb getroffen.
Ik heb voor de Kolonel Van Loon grote bewondering voor wat betreft zijn houding gedurende de oorlogsdagen. Ik heb geen enkel ogenblik meegemaakt, dat de Kolonel zijn kalmte verloor. Niettegenstaande de dramatische omstandigheden en het mislukken van elke bevolen actie, is de Kolonel voortdurend zichzelf gebleven. Hij was met het minste tevreden en was voor ons een grote steun. Ik heb mijn bewondering uitgedrukt tegen de Kapitein Van Buuren, dat de Kolonel, die toch zoveel ouder was als wij, zo sterk bleek, dat hij in staat was, om alles te verduren.
De troep was gedurende de oorlogsdagen zeer gevoelig voor elk gerucht en geraakte bij het minste in paniek."
Voorgelezen, volhard en getekend,
(get.) K.F. Puffius.
Luitenant-Kolonel van de Generale Staf.
De Commissie van Onderzoek,
(get.) V.E. Nierstrasz,
Generaal-Majoor tit. b.d.
(get.) F.A.J. de Klerck,
Luitenant-Kolonel der Artillerie b.d.
|