Verklaring van luitenant-kolonel W.F. Hennink
Verklaring van den Luitenant-Kolonel (thans Kolonel b.d.) W.F.
Hennink, Commandant 8 R.I., afgelegd in de vergadering der Commissie
Militaire Onderscheidingen d.d. 28 Juli 1947.
-------------------
Als ik mij goed herinner, heb ik hem niet de opdracht gegeven om in Rhenen levensmiddelen te gaan halen. Wel heeft hij mij verteld, dat daar levensmiddelen waren en heeft hij mij gevraagd of hij ze mocht gaan halen. Ik had het vertrouwen, dat hij terug zou komen, anders had ik hem niet laten gaan. Er was voor vier dagen voedsel opgeslagen voor 70 à 80 man en daar was al een aardig gat in geslagen. Naderhand was de sterkte 150 man. Er was ook geen normale aanvulling meer door middel van de proviandwagen. Het behoorde inderdaad tot zijn normale verplichting om daarvoor te zorgen. Hij is niet meer teruggekeerd. Ik heb gehoord, dat hij gevangen genomen is. Volgens Mevrouw Hulleman behoorde hij tot de vermisten in Duitschland. Hij is opgepakt wegens ondergrondsch werk. Hij zou voor dit doel op den Grebbeberg na de capitulatie wapens hebben verzameld.
Toen de Duitschers al heel dicht mijn commandopost waren genaderd, en de commandopost van Commandant IIe Bataljon hadden veroverd, heeft hij mij zeer bijgestaan bij het organiseren van de verdediging van den commandopost. Hij gaf zelf het voorbeeld door de menschen overal aanwijzingen te geven en heeft zich daartoe buiten de loopgraven begeven. Hij heeft zich ook begeven naar den Leeuwendaalscheweg bij de Friesche Ruiters waar verder geen dekking was. Daar was hij blootgesteld aan vijandelijk vuur. Het was noodig om dezen weg te verdedigen, omdat de Duitschers zich daarop bevonden. Er was alle reden voor de manschappen om tegen den Kapitein Hulleman op te zien.
Betreffende den sergeant Salemink.
Ik herinner mij niet meer, dat ik vrijwillig heb gevraagd om als uitkijkpost in de boom te gaan. Hij behoorde tot de laatsten, die in de boom zaten. Ik herinner mij niet, dat ik klachten over die geweerschilden gehad heb.
Na den nacht van 14 op 15 Mei waren de menschen wel moedeloos. Zij wilden liever iets doen, dan doelloos daar te blijven zitten. Het moreel van die menschen was al zoodanig gezakt, dat er weinig van hen was te verwachten voor een krachtdadige verdediging. Ik had den indruk, dat aan de overzijde van den Rijn geen Duitschers zouden zitten, zoodat ik mij had voorgesteld om daar de verdediging voort te zetten. Ik weet, dat er door de patrouille Wint - Smith is geseind. Dat bericht is doorgekomen. Zij hebben enkel geseind, dat zij aan de overkant waren aangekomen. De patrouille moest zich met den Burgemeester van Kesteren in verbinding stellen, teneinde booten te krijgen voor den overtocht. De vernielde brug was zeker niet geschikt voor den overtocht van 200 man.
Van het maken van dat vlot met behulp van deuren van de Steenfabriek weet ik af. Daar heb ik hem opdracht voor gegeven. Die roeiboot moest dienen om het vlot te trekken. Ik heb de roeiboot door mijn kijker aan de overkant zien liggen. Er bestaat dus wel verband met dat overzwemmen om die roeiboot te gaan halen, maar details weet ik niet meer. Ik heb over Salemink een goeden indruk behouden; hij heeft zich heel flink gedragen.
Betreffende den Luitenant Wolters.
De Luitenant Wolters was aan mij toegevoegd.
Ik herinner mij een man, die getroffen is door een schot in het hoofd. Ik herinner mij niet, dat er daarna een man is opgesprongen, dien Duitscher zou hebben gedood. Ik herinner mij alleen, dat de bediening van beide Duitsche mitrailleurs buiten gevecht is gesteld of gevlucht.
Ik geloof, dat de lezing van den Luitenant Wolters betreffende het vaandel meer in overeenstemming met de werkelijkheid is dan datgene wat U voorleest uit het dagboek van den sergeant Wint.
De Luitenant Wolters heeft het idee geopperd om het vaandel weg te brengen. Of hij het vaandel om zijn lichaam heeft gehad, weet ik niet. Het idee, om dat op deze wijze te doen, is van mijzelf afkomstig. Ook heb ik nog overwogen of ik het om mijn eigen lichaam zou wikkelen, maar dat heb ik niet gedaan, omdat ik moest standhouden en verdedigen tot het einde en dan zou ik toch dood of levend met het vaandel in handen van de Duitschers vallen. Daarna heb ik den Kapitein Hulleman om twee flinke jongens gevraagd om het vaandel weg te brengen. Een officier kon ik niet missen. Het vaandeldoek zat met vier bandjes of koorden aan de stok vast. Misschien heeft hij (Luitenant Wolters) de banden doorgesneden.
Als ik hem belast heb met de verdediging van het Noordelijk gedeelte van den commandopost, is het onjuist van hem om zich van die opdracht los te maken en iets anders te gaan doen.
Bij de verdediging van de Steenfabriek heeft hij mij met raad en daad bijgestaan. Ik heb de indruk behouden dat hij dit steeds deed, nadat ik hem na het uitvallen van den Luitenant Moskie tot mijn Luitenant-Adjudant had gemaakt.
Ik herinner mij, dat de Duitschers riepen: "Freunde links und Feinde rechts". Dit is beantwoord met vuur uit den commandopost.
Betreffende den Luitenant Moskie.
Ik vond de houding en daden van den Luitenant Moskie niet van dien aard, dat ik daarin een aanleiding vond om hem voor te dragen voor een onderscheiding. Positieve daden van moed weet ik niet van hem. Ik herinner mij, dat ik den Luitenant Moskie een keer heb laten halen, om een ronde met mij te maken door den commandopost. Dat wil niet zeggen, dat hij niet meegegaan zou zijn als ik het hem niet zoo positief zou hebben gezegd. Het was geen leeuw van een kerel. Wolters had meer initiatief; hij was flinker.
Betreffende den korporaal Keizers en den dpl. Kenze.
In den morgen van den 11en moesten er berichten overgebracht worden van mijn commandopost naar den commandopost van de voorposten, omdat de telefonische verbinding was uitgeschakeld evenals de ultra-kortegolfzender.
Toen is o.a. Keizers en Kenze beiden opdracht gegeven om berichten naar voren te brengen. Daar was behoorlijk moed voor noodig, want de voorposten werden aangevallen en het terrein lag flink onder artillerievuur. Zij hebben boven hun plicht uit gehandeld. Ik denk, dat mij bij het schrijven van het verslag de naam Hagelücken niet te binnen is geschoten. Overigens is mij niets bijzonders van hem opgevallen.
Betreffende den sergeant Grisel.
Grisel was een zeer bruikbare kracht. Er was wel moed voor noodig om die drie mitrailleurs bij mij in den commandopost uit te pakken, klaar te maken en onderricht te geven in het gebruik er van. Dit alles gebeurde onder zeer dichte nabijheid van den vijand. Ik heb mij er persoonlijk mee bemoeid om de plaatsen van de mitrailleurs aan te wijzen. Hij moet zich bij de aanwijzingen wel hebben bloot gegeven aan 's vijands vuur! Het optreden als instructeur heeft hij waarschijnlijk deels vrijwillig op zich genomen.
(De Luitenant Moskie is niet getroffen door een scherf van een artillerie-projectiel. Dat moet een handgranaat geweest zijn; het was een scherpe knal. Gelijktijdig is een man aan zijn oog getroffen).
Bij de driesprong had ik een patrouille neergezet met opdracht om ieder, die over dit kruispunt ging van Oost naar West, dood te schieten. Dat bevel heb ik op luide toon gegeven.
Ik kan positief zeggen, dat het niet juist is, dat ik naar voren ben gegaan om te zien, of de commandopost van den Majoor Landzaat was verwoest. Ik heb wel van den Luitenant Schlüter bericht gekregen, dat de Majoor Landzaat was gesneuveld.
Wij hadden verdedigingshandgranaten en naar ik meen waren zij niet halfscherp, maar scherp.
Ik kan wel zeggen, dat er drie lichte mitrailleurs zijn gekomen, maar geen drie vrachtauto's met 70 mitrailleurs. Ik heb Grisel bezig gezien met het gereedmaken van die mitrailleurs. Ik geloof, dat de sergeant Grisel gewond is geraakt tijdens een rondgang door de loopgraven, die hij met mij deed. Het was schemerdonker. Toen ik stilstond, miste ik hem, ging terug en vond hem in een vreemden toestand in een schuilnis. Ik kreeg daar eerst een raren indruk van, maar begreep later, dat hij pas door een scherf was getroffen, waardoor hij een deuk in zijn helm had gekregen en waarschijnlijk een hersenschudding had opgeloopen.
Betreffende Raak of Van Raak.
Het was schemerdonker, toen hij gewond werd. Ik weet absoluut niet hoe hij heet. Wel was hij beneden den rang van officier. Ik was juist op een ronde om de menschen gerust te stellen over die fopprojectielen. Ik heb zelf zoo'n dingetje gezien. Het was een klein kokertje. Ik denk, dat ze die afschoten. De knal was minder zwaar dan die van een artillerieprojectiel. Ik vond het moedig van hem, dat hij, hoewel hij zelf gewond was aan het oog, geholpen heeft om Luitenant Moskie te brengen naar een schuilnis. Het maakte indruk op mij, dat hij na die verwonding zoo rustig was.
Betreffende den sergeant Kock.
Ik dacht eerst, dat hij sergeant-kok was. Daarom viel zijn gedrag mij zoo op. Later bleek, dat hij Kock heette. De fabriek moest verdedigd worden en toen heeft de sergeant Kock zich ter beschikking gesteld om de posten ter verdediging uit te zetten. Het moreel van de troep was toen niet best en daarom heb ik dat toen zeer gewaardeerd. Die man staat bij mij hoog aangeschreven.
Het bevel om ononderbroken te schieten, kan nooit door mij gegeven zijn, want het tegengestelde was juist het geval.
Er is een Gasofficier geweest van de Jagers (I-24 R.I.), die een buitengewoon slechte indruk op mij heeft gemaakt. Hij was zoo bang als een wezel en gaf een zeer slecht voorbeeld aan zijn ondergeschikten.
Betreffende den sergeant Thomassen en den dpl. Remie.
Toen ik de opdracht gaf, beschouwde ik het overbrengen van het vaandel als een moeilijke en zware opdracht. Ik kon aannemen, dat het terrein vergiftigd was met Duitschers. Ik heb den te volgen weg op de kaart aangegeven en deze medegegeven. Ik had een flinken indruk van deze menschen. Ik kende hen niet. Ik heb tegen den Kapitein Hulleman gezegd, dat ik een heel moeilijke opdracht had. Zij waren rustig.
Betreffende den Adjudant onder-officier Pieper.
Hij had juist enkele dagen van tevoren 40 dienstjaren. Ik zag hem met een karabijn door de loopgraaf gaan als een jonge kerel, daarbij komt nog dat hij administrateur was. Zijn houding stak af tegen anderen, die in hun plichten zijn te kort geschoten.
Betreffende korporaal Damink.
Ik heb er een flauwe herinnering van, dat het prikkeldraad beschadigd was. Het ligt voor de hand, dat ik toen de opdracht zal hebben gegeven, dat het hersteld moest worden.
's-Gravenhage, 28 Juli 1947.
(get.) W.F. Hennink.
Opgenomen: FMV.
Typ: K.
|