Verklaring van reserve-eerste luitenant H.G.T. Kruissink

HOOFDKWARTIER VAN DE GENERALE STAF
COMMISSIE VAN ONDERZOEK
--------------------
 

P R O C E S - V E R B A A L

  Op heden de 17e December 1947 verscheen voor onze Commissie H.G.T. KRUISSINK, geboren 15 Januari 1903, wonende Oudegoedstraat 143 te Deventer, in 1940 Reserve 1e Luitenant, Commandant Verbindingsafdeling van II-19 R.I., die ons het volgende verklaarde:

  "Op 12 Mei 1940 is het Bataljon de Grebbeberg op geweest om een aanval te doen. Als Commandant Verbindingsafdeling ben ik met de Majoor van Apeldoorn meegegaan, terwijl mijn Verbindingsafdeling in Rhenen achterbleef, waar de verbindingen in de voorbereide stelling reeds waren uitgelegd. Ik herinner mij niet, dat het Bataljon bij het passeren van de stoplijn door eigen troepen is beschoten. Die aanval is voor zover ik weet niet doorgegaan, omdat er een brug niet gereed was, die daar gemaakt zou worden. Ik ben niet bij het Bataljon gebleven, omdat ik terug moest naar mijn Verbindingsafdeling.

  In de stelling achter de spoorlijn was voor de Bataljonscommandant een commandopost ingericht, bestaande uit een loopgraaf, waarop verschillende schuilplaatsen uitkwamen. In één daarvan stond de centrale opgesteld. De Majoor wenste deze commandopost niet te betrekken, in verband met luchtgevaar. Hij heeft zijn commandopost gevestigd in een oudeliedenhuis, in het sousterrain, dat als schuilkelder was ingericht. Deze bevond zich op ongeveer 300 Meter verwijderd van de centrale en is daarop telefonisch aangesloten.

  De aankomst van I-46 R.I. is mij niet bekend. Wel herinner ik mij vaag, dat er een Majoor is geweest, doch dat er een Bataljon was aangekomen is mij niet bekend geweest. In de vroege morgen van 13 Mei is de Luitenant-Kolonel de Marees van Swinderen in de commandopost gekomen. Het was toen al licht. De Overste heeft met de Majoor gepraat en ik herinner mij, dat de Majoor van Apeldoorn geprikkeld was en ik meen mij te herinneren, dat hij iets gezegd heeft van "Wie heeft nu eigenlijk het commando?". Naar ik meen, is hij nog naar de Divisiecommandant gegaan om daarover te spreken. Ik herinner mij, dat voor de aankomst van de Overste de Marees van Swinderen, de Kapitein van Buren nog op de commandopost is geweest en heeft gezegd tegen de Majoor dat alles wat in de stelling zat onder zijn commando stond en dat dus alles van de Majoor afhing. Bij de komst van de Overste de Marees van Swinderen had ik niet de indruk, dat er een zorgvuldige overgave van den dienst met bijzonderheden en dergelijke plaats had.

  De Overste de Marees van Swinderen en de Majoor van Apeldoorn zaten in de kelder aan dezelfde tafel. Op een gegeven ogenblik, toen ik even weg geweest was en weer terugkwam, was de Overste de Marees van Swinderen weg. Ik meen mij zeker te herinneren, dat ik een keer op de commandopost van de Divisiecommandant ben geweest en dat ik deze verlaten vond. Op welk tijdstip dit is geweest herinner ik mij niet meer. Ik herinner mij niet, of ik dit aan Majoor van Apeldoorn heb medegedeeld.

  De luchtaanval heb ik wel gezien, d.w.z. een aantal vliegtuigen vlogen zeer laag over de commandopost. Wij zijn allen uit de commandopost gegaan en hebben ons verspreid in het terrein om dekking te zoeken. Ik heb echter geen bommen zien of horen vallen. Waarom de Majoor besloten heeft om terug te trekken is mij niet bekend. Ik meen, dat de Luitenant-Adjudant bij de Majoor was toen hij daartoe besloot. Ik weet ook, dat hij even weg is geweest en ik was tot nu toe overtuigd, dat hij ook mee teruggetrokken was. De Majoor heeft order gegeven de commandopost te verlaten, kennelijk dus van mening, dat het niet meer was te houden. Voor zover ik mij herinner was er geen sprake van, dat hij op dat ogenblik terugtrekkende mensen wilde opvangen. Kort voordat we teruggingen, kwamen in grote hoeveelheden mensen uit het voorterrein met grote snelheid. Wij zijn teruggetrokken langs de landweg in Westelijke richting en wij hebben ontmoet de Luitenant Bonnema, die stond in de loopgraaf bij zijn Sectie West van de Koerheuvel. De Majoor en de Luitenant Bonnema hebben even met elkaar gesproken. Wat er is gezegd, weet ik niet. Even later kwamen wij bij enige stukken 7-veld en toen zeide de Majoor "We moeten de terugtocht dekken" en ik kreeg opdracht van de Majoor om de Commandant van de Artillerie op te zoeken en hem mede te delen, dat hij in opdracht van de Majoor de terugtocht moest dekken. Uit die opdracht kreeg ik de indruk, dat de Majoor enigszins in de war was. Ik ben korte tijd bij die Artillerie gebleven, waarschijnlijk een minuut of tien en heb mij daarna naar de grote weg begeven, waar ik de Majoor vond. Er is mij niets bekend omtrent het aldaar of in de omgeving, gedurende enige uren stelling nemen van de Majoor. Dat is ook niet mogelijk geweest, gezien de korte tijd, die wij daar zijn geweest. Wij hebben ons daarop begeven in de richting Elst. Even verder, dat moet geweest zijn even West van Remmerden, waar een kunstweg op de grote weg uitkomt, hebben wij gezien onderdelen van de Overste de Marees van Swinderen, die op de weg een klein stuk geschut hadden opgesteld. Wij zijn doorgelopen naar Elst, waar de Kapitein Puffius op de grote weg stond, bij wie de Majoor zich huilende heeft gemeld. Er bevond zich toen op de weg een stroom van terugtrekkende troepen. Het Bataljon werd verzameld in Cothen."

Voorgelezen, volhard en getekend,

(get.) H.G.T. Kruissink.

De Commissie van Onderzoek,

(get.) V.E. Nierstrasz,
Generaal Majoor tit. b.d.

(get.) F.A.J. de Klerck,
Luitenant Kolonel der Artillerie b.d.

  Opgemerkt zij, dat de Reserve 1e Luitenant Kruissink nog aan de Commissie het volgende heeft medegedeeld:
  "De Majoor van Apeldoorn zat in de commandopost als regel in zijn rolstoel te slapen, terwijl iedereen actief was. Hij moest worden wakker gemaakt, wanneer er iets bijzonders was. Bevelen of aanwijzingen heeft hij practisch niet gegeven".

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 3.03 MB)