Verklaring van reserve-eerste luitenant I.J. Timmermans
Verklaring op 17 Juni 1940 voor Rijksrechercheur.
------------------------------------
Iepe Jan Timmermans, geboren te Zuidhorn (Groningen) op 29 April 1915, wonende te Groningen, verklaarde:
Toen de oorlog op 10 Mei 1940 uitbrak, was ik te Rhenen, als reserve 1e Luitenant, 2-I-8 R.I. Ik diende onder den Compagnie Commandant Kapitein Collette. Ik was Sectiecommandant der 2e Sectie. Met mijn manschappen ben ik op 10 Mei 1940, 's-morgens te 4.30 uur in de mij aangewezen stelling aangekomen. Deze stelling lag links van den Rijksweg van Rhenen naar Wageningen, voor de Grebbe, nabij de Heimersteinschelaan, tegen de Grebbeberg. In den nacht van Zaterdag op Zondag, van 11 op 12 Mei 1940, ben ik te 12.00 uur, met mijn manschappen uit deze stelling gegaan en begaf ik mij naar den commandopost van Kapitein Collette. Ik verliet deze stelling, omdat een soldaat, vermoedelijk genaamd Duchateau, mij zeide: "Luitenant, wij moeten achteruit, zij zijn er allemaal al uit." Daar er in mijn stelling ook gebrek aan munitie was, nam ik, mede in verband met de mededeeling van genoemden soldaat, het besluit terug te trekken. Ik heb dezen soldaat niet gevraagd, van wien hij dit bericht had. Ik geeft toe, dat er voordien, bij herhaling door den Regiments-, Bataljons- en Compagnie- Commandant opdracht is gegeven, onder geen voorwaarden de stelling te verlaten. De soldaat, die mij het bericht van terugtrekken gaf, was een soldaat van mijn eigen sectie, van een der jongste lichtingen, die zeer zenuwachtig was.
Ik geef ook toe, dat de zenuwachtigheid van dien soldaat, voor mij mede een reden was, om te controleeren, of dit bericht juist was. Ik heb dit niet gedaan. Ik heb dien soldaat wel gevraagd of de sergeant Harmsen ook van dit bericht wist, waarop hij antwoordde: "De sergeant Harmsen is al lang weg met zijn groep."
Ik heb mij niet met mijn nevencommandanten in verbinding gesteld en ben teruggetrokken op den genoemden commandopost. Ik was de kluts kwijt en geheel door het bericht overrompeld. Ik had toen nog geen Duitschers waargenomen. Er waren toen nog geen dooden of gewonden.
Voordat ik terugtrok, hadden mijn manschappen bij herhaling geschoten, zonder dat zulks noodig was. Ik heb hun verschillende keeren gezegd, dat er niet geschoten mocht worden, als zij niets zagen. Zoodra zij echter van links of rechts, ons eigen mitrailleurvuur hoorden, begonnen zij maar weer voor zich uit te schieten. Zoodoende is noodeloos munitie verschoten. De soldaten waren allen zenuwachtig en ik neem aan, dat zij door het schieten, zich zelf een gevoel van veiligheid geven. Ik dacht, dat het bericht van links kwam. Ik ben met ongeveer 10 man, waaronder de sergeant Derksen, soldaat Pas, soldaat Kaal, soldaat De Boer en anderen, teruggetrokken. Dit waren het meest soldaten van de groep van sergeant Derksen. Met deze menschen ben ik naar de commandopost van Kapitein Collette gegaan. Daar trof ik Kapitein Collette, vaandrig Donkersloot, soldaat Toelen en de telefonisten.
Ik deelde Kapitein Collette mede, dat ik bericht had gekregen om terug te trekken en dat ik met een gedeelte van mijn sectie was teruggetrokken. Ik heb aan Kapitein Collette, den naam van den berichtgever niet genoemd. Kapitein Collette zeide: "Hoe kan dat nou?" Hij heeft toen Majoor Landzaat opgebeld. Ik kreeg daarna van Kapitein Collette de opdracht, om met mijn manschappen wederom in mijn stelling te gaan. Ik was onder vuur van onze stellingen, naar den commandopost gekomen. Toen ik de opdracht kreeg, om naar mijn stelling terug te gaan, heb ik den Kapitein om munitie gevraagd. Ik heb toen, in totaal, 20 of 30 patronen gekregen. Ik had de bedoeling, om mijn stelling weer te bereiken, doch ik dacht achteraf, dat het hoopeloos was, om met zoo weinig munitie weer naar mijn stelling terug te gaan. Ik heb echter getracht mijn stelling te bereiken. Dit was onmogelijk, doordat er vuur van de nevensectie werd gegeven. Ik had den Kapitein Collette zulks kunnen mededeelen, waarna dit vuur zou zijn gestaakt en ik, ongehinderd naar mijn stelling zou hebben kunnen gaan. Ik heb dit echter niet aan Kapitein Collette medegedeeld. Ik had hem dit zeker moeten verzoeken en hem tevens kunnen vragen om munitie uit de stoplijn te mogen ontvangen. Ik heb daaraan toen niet gedacht. Ik ben, met mijn manschappen, tot de stoplijn teruggetrokken en heb, met enkelen van hen, geslapen in een schuilnest in de sectie van den Luitenant v.d. Boom. Des morgens ben ik weer naar den commandopost van Kapitein Collette gegaan. De Kapitein sliep. Geheel uit eigen beweging, wederom naar mijn stelling teruggegaan. 's-Morgens 12 Mei te ongeveer 7.00 uur was ik weer in mijn stelling. 's-Nachts was er aan den commandopost van Kapitein Collette munitie gebracht. Ik heb toen last gegeven, om 2 kisten munitie mede naar de stelling te nemen.
Kapitein Collette heeft mij nimmer gevraagd, van welken militair, ik het bericht van terugtrekken had ontvangen. Ik ben tot Zondagmiddag 5 of 6 uur met mijn manschappen, in die stelling gebleven. Te omstreeks 4.00 uur namiddag, kregen wij mitrailleurvuur van achteren. Ik dacht aanvankelijk, dat het vuur, hetwelk schuinsrechts van achteren kwam van onze eigen mitrailleurs was. Later dacht ik, dat het mitrailleurvuur van de Duitschers moest zijn, omdat het geluid der schoten, korter en sneller was, dan het mitrailleurvuur van onze eigen stellingen. Van de richting, waaruit dat mitrailleurvuur kwam, heb ik echter geen Duitschers gezien. In overleg met Luitenant Slager van de eerste Sectie, heb ik mijn stelling vrijgegeven en ben door zijn stelling naar links gegaan, eerst ongeveer 50 à 100 meter. Later heb ik getracht een mitrailleur te brengen in de villa "Heimerstein" hetgeen echter niet mogelijk was, door eigen mitrailleurvuur en artillerievuur der Duitschers. Dit laatste kwam uit de richting van Wageningen. Op Zondag 12 Mei 1940, heb ik ons artillerievuur niet meer gehoord. Ik ben door de stellingen, met mijn manschappen, naar links getrokken, tot den geneeskundigen hulppost. Later ben ik nog meer naar links gegaan, waar ik de commandopost van Kapitein Wiersinga dacht te treffen. Deze stelling was verlaten. De uitrustingstukken zooals ransels, broodzakken, pionierschoppen, enz. waren achtergelaten. Luitenant Slager was ondertusschen ook uit zijn stelling gegaan. Ik heb getracht, uit de stellingen te komen, wat toen niet mogelijk was, in verband met het hevig Duitsche artillerievuur en eigen infanterievuur. Ik ben toen weer teruggetrokken in de richting van mijn eigen stelling, dus naar rechts, in de richting der Grebbesluis aan den Rijksweg Rhenen-Wageningen. In een groepsschuilplaats, waar militairen van verschillende onderdeelen aanwezig waren, heb ik geschuild. Te ongeveer 8.00 uur namiddag hield het artillerievuur op. Ik ben toen met den soldaat Valk van 1-II-8 R.I. gaan kijken, of wij een mitrailleur in stelling konden brengen. Wij hebben dezen mitrailleur op de borstwering in stelling gebracht. Toen zagen wij Duitschers in het voorterrein in de Nude. Hierop hebben wij met deze mitrailleur onze laatste mitrailleurpatronen weggeschoten. De Duitschers dekten zich. Ik zag toen, dat op onze stellingen witte vlaggen stonden.
Dit was op den rechter vleugel van het IIe Bataljon. Toen heb ik het schieten doen staken. Kort daarop kwamen de Duitschers op ons af, die ons krijgsgevangen hebben gemaakt, nadat ik eerst een witte vlag had laten hijschen. Ik ben toen met mijn manschappen, als krijgsgevangenen, weggevoerd naar den Wageningschen Berg en daarna naar Wageningen. Op Maandag 13 Mei 1940, zijn wij per auto van Wageningen vervoerd naar de Coehoornkazerne te Arnhem. Dienzelfden dag zijn wij naar Soest in Duitschland gebracht, alwaar wij Dinsdag, 14 Mei 1940, aankwamen. Op Dinsdag 14 Mei 1940, of Woensdag 15 Mei 1940, vernamen wij van de capitulatie. Op Zondag 9 Juni 1940 ben ik uit krijgsgevangenschap te Zevenaar aangekomen en dienzelfden dag met groot verlof gegaan.
Toen ik op Maandag 13 Mei 1940, in de Coehoornkazerne te Arnhem aankwam, ontmoette ik daar Kapitein Collette, die, volgens zijn verklaring, op Zondag 12 Mei 1940, krijgsgevangen was gemaakt. Hij had volgens zijn verklaring, op Zondagmiddag, 12 Mei 1940, zijn commandopost verlaten en zich begeven naar den mitrailleurpost van sergeant Hendrikse, links van den Grebbesluis bij het materialendepot. Dezen post had hij verlaten gevonden. Hij had daar een mitrailleur in stelling gebracht en daarmede op de Duitschers geschoten. Toen zou hij, volgens zijn zeggen, door de Duitschers krijgsgevangen zijn gemaakt. De Hauptman der Duitschers, dien hij sprak, zou hem toegestaan hebben, met een auto naar Arnhem, naar zijn echtgenoote te gaan.
Zijn echtgenoote had hij even gesproken en was verder doorgebracht naar de Coehoornkazerne. Hij was in de Coehoornkazerne met een kepi op en in het bezit van een burger-garbadine regenjas, benevens een koffertje met toiletbenoodigdheden. Hij is ook te Soest krijgsgevangen geweest en was daar de chef van de Nederlandsche krijgsgevangenen. Op een dag, toen ik met Luitenant Slager te Weinsberg op de binnenplaats liep, vertelde Kapitein Collette het volgende: Op Zondagmiddag 12 Mei 1940, nadat zijn manschappen uit zijn commandopost naar de stoplijn waren gegaan, zou hij dezen commandopost hebben verlaten. In het gevechtsterrein, op den Grebbeberg, had hij een Duitsche mitrailleur gevonden. Hij deelde mede, dezen mitrailleur en de werking daarvan te kennen, omdat hij van de zelfde soort was, waarmede hij in Indië had gewerkt. Hij had dezen mitrailleur schietklaar gemaakt en daarmede op de daar aanwezige Duitsche militairen geschoten. Terwijl hij daarmede bezig was, werd hij door Duitsche soldaten, onder de woorden "Du Schweinhund" gevangen genomen.
Ik geloof van deze verhalen niets. Den soldaat Toelen ken ik. Hij heeft in mijn bijzijn geen revolver van Kapitein Collette afgenomen en mij daarmede niet in mijn stelling terug gejaagd. Ik heb wel met Toelen gesproken, doch niet over het verlaten van mijn stelling.
Dit is de geheele waarheid.
Voorgelezen, volhard en in concept geteekend,
w.g. Timmermans.
(Timmermans is door ons, verbalisenten, op 15 Juni 1940 te Groningen gehoord.)
|