Verklaring van reserve-eerste luitenant J.M.M. Tendijck
Verklaring afgelegd door de Reserve-Kapitein J.M.M. Tendijck, destijds Reserve 1e Luitenant bij 2-I-24 R.I., geboren 7 September 1910, van beroep zakelijk leider bij het Brabants Orkest, wonende Heuvel 10 te Zeelst, correspondentie-adres Julianaplein 13 te 's-Hertogenbosch, in de 411e Vergadering der Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 30 October 1950.
Op 12 Mei 1940 te pl.m. 19.00 uur bevond onze compagnie, welke in opmars was naar de Grebbeberg, zich vlak voor Rhenen. Wij hadden slechts vrij vage gegevens ter beschikking over Duitsers, die waren doorgedrongen op de Grebbeberg. Ons bataljon, dat onder bevel van Kapitein Bückert stond, werd aangewezen om een tegenstoot te doen. Mijn sectie werd hierbij aangewezen als linker-achtersectie van de compagnie, welke optrad als rechter-voorcompagnie. Vóór mij marcheerde de sectie onder Luitenant Hoogewerff.
Toen wij in deze formatie oprukten, was het nog enigszins licht. Bij de hoofdweerstandsstrook van de Grebbelinie gekomen stuitten wij op draadversperringen en kreupelhout. Het was inmiddels donker geworden ook. Bij het zoeken naar een doorgang raakte alle verband in de compagnie zoek. Ik ben langs de Levendaalscheweg de hoofdweerstandsstrook binnengegaan, en ik kwam bij een commandopost, vermoedelijk van Commandant II-8 R.I., waar ik met een kapitein heb gesproken. Ik heb daar geïnformeerd waar ik mij precies bevond. Terwijl ik met de Kapitein in gesprek was, kwam telefonisch bericht binnen van een onderdeel van 8 R.I. dat meldde dat Luitenant Hoogewerff daar was aangekomen. Het bleek dat ik vrij ver van ons compagniesvak verwijderd was en dat Luitenant Hoogewerff nog verder was afgeweken.
Ik vroeg aan de Kapitein of ik weer verband kon opnemen met mijn compagnie, doch hij antwoordde, dat dit in donker onmogelijk was voor iemand, die niet ter plaatse zeer goed bekend was. Voor hem zelf zou het ook een moeilijke opgave zijn. Hij heeft mij door twee ordonnansen laten terugbrengen naar het punt waar onze compagnie de verspreide formatie had aangenomen. Op dat punt heb ik nog even contact gehad met mijn Compagniescommandant, Kapitein Van Heyst, die per rijwiel voorbijkwam.
Een eskadron Wielrijders en een mitrailleurcompagnie vluchtten in wilde ren langs ons heen naar achteren. Ik hoorde tijdens deze vlucht vuren en Duitsers schreeuwen. Zij riepen: "Aufstehen, aufstehen". Wij kwamen tussen twee vuren te zitten. De Duitsers vuurden en de Nederlanders schoten terug. Voor dit vuur hebben wij dekking gezocht tussen de huizen bij de spoorbaan. Deze huizen boden echter weinig dekking omdat zij precies in de vuurrichting stonden. Om uit het vuur te komen zijn wij toen in Zuidwestelijke richting uitgeweken. Daar ben ik gestoten op een Luitenant met enige mensen van de pag. Zij staken de spoorlijn over. Ik heb deze Luitenant aangeroepen en hij riep terug, dat ik ook naar de overzijde moest komen. Daar zijn wij in de stellingen van de Divisie-reserve gekomen. Ik had nog slechts één groep bij mij, namelijk de groep waarbij ik tijdens de opmars had gelopen. De andere groepen was ik in het donker kwijtgeraakt. Behalve deze groep bevonden zich ook een aantal mensen van de 3e Compagnie bij mij.
Van Kapitein Van Heyst heb ik verder niets gemerkt.
In de stellingen van de Divisie-reserve ben ik naar de commandant gegaan. Ik kwam bij een Luitenant Van der Leeuw, die zei dat zijn Compagniescommandant met een speciale opdracht weg was en dat hij het bevel waarnam. Ik heb hem verzocht mij in contact te brengen met mijn bataljon. Ik heb steeds getracht weer bij mijn onderdeel te komen, doch dit lukte niet.
Op de duur waren zoveel troepen teruggevloeid, dat Luitenant Van der Leeuw mij vroeg niet meer naar mijn onderdeel terug te keren, doch het commando over de teruggevloeide troepen op mij te nemen. In de morgen van 13 Mei heb ik dit commando genomen. Ik heb de manschappen in bestaande opstellingen tussengevoegd of in geïmproviseerde stellingen neergezet.
In deze stellingen heb ik meegemaakt, dat de Nederlandse artillerie het vuur opende.
Een Duits waarnemingsvliegtuig kwam boven onze stellingen. Ik verwachtte naar aanleiding hiervan een luchtbombardement. Ik heb mijn mensen tijdig aanwijzingen gegeven om onderkomens te zoeken waar zij zouden kunnen dekken wanneer het bombardement zou komen. Deze maatregel was juist gebleken en toen het bombardement kwam, heb ik geen verliezen geleden, voor zover ik in mijn naaste omgeving kon zien.
Tussen de Nederlandse artilleriebeschieting en het Duitse bombardement vloeiden steeds meer troepen terug. Bij de overweg bevond zich een Nederlands mijnenveld. Nadat onder de terugtrekkende troepen verschillende slachtoffers waren gevallen, heeft een Nederlandse sergeant, die ter plaatse goed bekend was, zich belast met het geleiden van troepen door dit mijnenveld. Bij de terugtrekkende troepen heb ik geen burgers gezien.
Toen ik in de stellingen van de Divisie-reserve was aangekomen, had ik gevraagd of men mij naar de commandant wilde brengen. Toen ik daar aankwam en de Luitenant Van der Leeuw ontmoette, had ik gemeld dat ik 20 man bij mij had. De commandant ging met mij mee naar de plaats waar mijn 20 mannen zouden zitten, doch wij troffen er slechts 3 aan, te weten sergeant Aalmoes, nog een sergeant en één man. De rest van de manschappen was verdwenen. Hierdoor wantrouwde men mij. Een Vaandrig, die ter plaatse kwam en mij toevallig kende, wist Luitenant Van der Leeuw er van te overtuigen dat ik goed was.
Ik heb steeds berichten naar Luitenant Van der Leeuw gezonden. Bijvoorbeeld tijdens het artillerievuur, toen ik de indruk had dat het vuur te dicht voor onze stelling lag. De grond kwam in beweging door de overkomende projectielen. Wanneer ik iets aan Van der Leeuw vroeg kreeg ik steeds ten antwoord, dat het niet mogelijk was. Enige tijd na het Duitse bombardement was Van der Leeuw vertrokken, hij had mij niet gewaarschuwd. Ik bemerkte dit doordat ik zijn commandopost verlaten vond.
Toen uit Zuidelijke richting steeds meer troepen terugvloeiden, welke in paniekstemming waren, gingen mensen van mijn onderdeel ook mee naar achteren. Ik heb mij zelf later wel eens verweten, dat ik deze mensen niet met het pistool in de hand heb tegengehouden. Op dat ogenblik had ik het echter te druk om er aan te denken. Ik ben met pl.m. 12 man achtergebleven en heb de mitrailleur opnieuw in stelling gebracht om een bepaald huis nabij de overweg, van waaruit steeds werd gevuurd, te beschieten.
Tijdens het Duitse bombardement zag ik dat mensen met auto's tot bij de overweg werden aangevoerd. Dit bleken later Duitsers te zijn. Wij kregen vuur vanuit die richting.
Met mijn groepje heb ik mij aangesloten bij een Luitenant van de mitrailleurs, die opdracht had terug te gaan. Ik ben met hem meegegaan naar Elst. Daar ontmoette ik Overste De Marees van Swinderen en de commandant van onze 6 veld, Luitenant v.d. Brandhof. Wij kregen opdracht naar Amerongen te gaan waar 24 R.I. zich bevond. Van Amerongen zijn wij teruggetrokken op Vreeswijk.
Overste Smit is 's morgens bij mij in de reserve-stellingen van de Divisie geweest. Hij vroeg mij waar de commandant zich bevond.
Ik wees deze plaats en zonder verder iets tegen mij te zeggen, is hij met de soldaat, die hem naar de commandant zou brengen, meegegaan. Hij maakte een zenuwachtige en gejaagde indruk. De Overste heeft - naar ik meen - niet gevraagd waar de rest van mijn compagnie zat.
De commandopost van Luitenant Van der Leeuw was niet van betonringen gemaakt. Deze ringen deden dienst als duiker van een loopgraaf onder de weg door.
Voordat de Overste bij mij kwam, is eerst een sergeant (mogelijk Renger) bij mij geweest. Hij deelde mij mede, dat hij met de twee mannen, die bij hem waren, in opdracht van de Overste het voorterrein moest gaan verkennen. Vanuit mijn stelling hadden wij een goed inzicht in het terrein zodat ik hem goed alles kon aanwijzen. De sergeant was een rustig en kalm type dat niet bang was.
Het bovenstaande onder voorbehoud van vergissingen, mogelijk, wanneer men 10 en een half jaar na dato ondervraagd wordt.
's-Gravenhage, 30 October 1950.
(get.) J.M.M. Tendijck.
Opgenomen: St.
|