Verklaring van reserve-eerste luitenant L.L. Wolters
Verklaring afgelegd door den Reserve Kapitein, destijds Reserve 1e Luitenant Wolters, L.L. van
Staf-8 R.I. in de vergadering van de Commissie Militaire Onderscheidingen van 21 Juli 1947.
-----------------------------------
Toen op 13 Mei 1940 een overval op de commandopost van Overste Hennink dreigde, kreeg ik het commando over het Noordelijke deel van deze commandopost. De Overste ging met zijn Luitenant-Adjudant naar het Zuidelijke deel.
De Duitschers ondernamen met 3 zware mitrailleurs een aanval, waarbij zij probeerden van het oosten uit door te trekken naar de spoorbaan. De aanval werd door ons opgehouden; de bediening van 2 zware mitrailleurs werd buiten gevecht gesteld, de 3e zware mitrailleur ging terug. Van de bediening van dezen mitrailleur werd één man gewond. Ik bevond mij toen op de Noordelijke punt bij de lichte mitrailleur. Sergeant Smit was hier ook.
Ik heb niet gezien dat één man op de borstwering is gesprongen om te vuren. Wel heb ik gezien dat één geweerschutter 2 schoten in zijn hoofd kreeg. Ik stond ongeveer 1 meter van hem af. Dit voorval had geen demoraliseerende uitwerking, althans er behoefde niet te worden ingegrepen.
Ik heb gecontroleerd, wat de bediening van de lichte mitrailleur waarnam van de vijandelijke zware mitrailleurs. Een afstand van 15 - 20 meter van de lichte mitrailleur tot de vijandelijke zware mitrailleurs lijkt mij te kort.
Ik meen, dat bij het Zuidelijke gedeelte van het loopgravenstelsel een vijandelijke pantserwagen is geweest. Ik heb echter geen enkele pantserwagen gezien.
Ik heb het vaandel van de stok gesneden en onder mijn veldjas gedaan. Met het vaandel om mijn lichaam ben ik nog door de tunnel naar de commandopost van I-8 R.A. geweest. In deze commandopost was geen bezetting meer. Ik heb aan de Westelijke uitgang ongeveer anderhalf uur post gevat. In dien tijd kwam een aanval van Duitsche bommenwerpers. Toen het weer rustig werd ben ik naar de commandopost van 8 R.I. teruggegaan. Ook de Overste kwam daar terug vanuit het Zuidelijke gedeelte van het loopgravenstelsel. Het vaandel heb ik aan den Overste afgedragen, die het door 2 militairen heeft doen wegbrengen. De Luitenant Moskie was toen al gewond; hij is in de schuilplaats neergelegd.
Verder zijn er geen aanvallen van Duitschers meer geweest. Het moreel van den troep zakte echter wel; men voelde zich in de commandopost onveilig en ingesloten. De Overste besloot daarom uit te breken. 's Avonds tegen 21.00 uur zou de aftocht plaats hebben. De gewonden werden verzorgd en er werd personeel (o.a. Dr. Paris) aangewezen dat bij hen zou achter blijven. De bescheiden werden voor de afmarsch verbrand. Om 21.30 uur vertrokken wij in de richting van den Rijn. Wij hebben eerst gezeten in de Westelijke Steenfabriek. Een paar man zijn overgezwommen en tevens zijn twee man over de opgeblazen spoorbrug geklommen om overgangsmiddelen te halen. Deze menschen zijn echter niet teruggekomen. Aangezien wij in de Westelijke Steenfabriek te veel bloot stonden aan luchtwaarneming zijn wij vandaar vertrokken naar de Oostelijke Steenfabriek. In deze Steenfabriek hebben wij patrouille-aanvallen gehad, waarbij, naar ik heb waargenomen, één van ons is gesneuveld. Ik had het commando over de wacht aan de Noord-West-kant van de Steenfabriek. Deze wacht werd in de rug beschoten van achter de steenhoopen. Bij de Oostelijke Steenfabriek is nog getracht een vlot te maken van deuren dezer fabriek, om daarmede over te steken. Dit oversteken heeft evenwel niet plaats gehad.
Op 15 Mei kwamen burgers binnen, die ons vertelden van de capitulatie. De Overste wilde dit aanvankelijk niet gelooven en hield de burgers gevangen. Toen tenslotte drie mannen van de Buurtspoorweg-Maatschappij binnenkwamen, die onder eede verklaarden, dat er gecapituleerd was, moesten wij het wel gelooven.
De Kapitein Hulleman is 1e of 2e Pinksterdag met een patrouille naar het dorp gegaan om levensmiddelen te halen. Dit geschiedde met medeweten van den Overste.
Ik heb over den Kapitein Hulleman een gunstig oordeel, doch kan geen bepaalde daden van hem noemen.
De sergeant Salemink heb ik niet zien optreden.
Van den Luitenant Moski kan ik geen bepaalde daden noemen.
Korporaal Keizers heeft goede en gevaarlijke ordonnansendiensten verricht. Hij moest daarbij onder vuur door het door den vijand bezette terrein. Hij heeft mij geholpen het vaandel van den stok te snijden.
Soldaat Kenze was een prima ordonnans. Hij voerde steeds iedere opdracht zonder weifeling uit. Hij heeft naar mijn idee ongunstiger opdrachten gehad dan Keizers. Hij is per motor door Rhenen gereden, toen deze plaats onder vuur lag. Er staat mij iets bij van de verklaring van Kenze inzake soldaat Hartog, doch precies weet ik het niet meer.
Sergeant Grisel heeft zich ook goed gedragen. Ik heb gezien dat hij het gebruik van handgranaten in de loopgraaf aan anderen uitlegde. Hij is door een granaatscherf getroffen.
Adjudant Pieper heb ik niet in het gevecht gezien.
Ik heb gezien, dat een man binnenkwam met de hand voor het oog. Zijn oog was er uit geschoten. De naam van dezen man is mij niet bekend.
Bij den commandopost was een waterreservoir gemaakt. De toevoer geschiedde door het waterleidingsnet van Rhenen. Er was op het laatst sprake van dat de voorraad in het reservoir uitgeput zou raken.
's-Gravenhage, 21 Juli 1947.
L.L. Wolters.
|