Verklaring van reserve-majoor J.B. van Apeldoorn

HOOFDKWARTIER VAN DE GENERALE STAF
COMMISSIE VAN ONDERZOEK
-------------

P R O C E S - V E R B A A L.

Op heden de 19e November 1947 verscheen voor onze Commissie J.B. van Apeldoorn, geboren 3 februari 1890, wonende Amsterdamseweg 222 te Arnhem, in 1940 Reserve Majoor, Commandant II-19 R.I., die ons het volgende verklaarde:

"Het gebeurde in de oorlogsdagen kan ik mij niet geheel meer herinneren. Ik moet dus verwijzen naar het gevechtsverslag, dat ik na de capitulatie tezamen met Luitenant-Adjudant, zonder de beschikking te hebben over de goede gegevens, heb samengesteld. Uit die verslagen kan blijken, dat I-46 R.I. na aankomst in de stelling onder mijn bevelen stond. Wat ik in mijn verslag heb medegedeeld, omtrent het vak, dat ik aan I-46 R.I. heb toegewezen, namelijk het gedeelte ten Zuiden van het viaduct bij Rhenen, kan niet juist zijn. I-46 R.I. heeft de gehele stelling (ook het naar het Noordwesten omgebogen gedeelte) op mijn last moeten bezetten en bevond zich dus tussen de onderdelen van mijn bataljon. In deze toestand heb ik geen verandering gebracht. Vermoedelijk vindt dit zijn oorzaak in het niet lang na aankomst van I-46 R.I. ontvangen bevel, waaruit bleek, dat Commandant 4 R.H., de Luitenant-Kolonel Marees van Swinderen, het bevel over de gehele stelling op zich zou nemen. Deze laatste is in de vroege morgen van 13 Mei in mijn commandopost aangekomen. Daarop heb ik hem, voorzover ik mij herinneren kan, volledig ingelicht, doch ik kan thans niet meer positief verklaren, dat ik hem heb medegedeeld, dat I-46 R.I. in de stelling kwam.

Ik weet zeker, dat ik de Overste over alles wat ik toen wist, heb ingelicht. Hij is in mijn commandopost in hetzelfde vertrek geweest tot een eind in de morgen. Het uur van 11.00 in mijn gevechtsverslag vermeld, zal wel juist zijn.

Na het vertrek van Commandant 4 R.H. heb ik geen bevelen meer gegeven aan Commandant I-46 R.I. Ik herinner mij wel, dat mijn Luitenant-Adjudant naar de Divisiecommandant is geweest om deze in te lichten over het vertrek van Commandant 4 R.H. Ik herinner mij ook dat hij terugkwam met de opdracht: Stand houden, maar ik herinner mij niet, dat de bevelen zodanig luidden, dat ik daaruit de conclusie kon trekken, dat I-46 R.I. wederom onder mijn bevelen stond.

Van de aankomst van Commandant 4 R.H. in de vroege morgen heb ik Commandant I-46 R.I. niet in kennis gesteld. Ik meende, dat Commandant 4 R.H. door de Divisiecommandant geheel op de hoogte zou zijn gesteld van de aanwezige onderdelen en dat hij zelf verder wel bevelen zou geven aan Commandant I-46 R.I.

Ik meen mij te herinneren, dat mijn Luitenant-Adjudant (Van Capelle) en de Commandant Mitrailleurcompagnie (Kapitein Wezepoel) eerst van mijn commandopost zijn vertrokken, nadat de Stuka-aanval had plaats gehad en dat juist die Stuka-aanval de reden is geweest, waarom zij het voorterrein zijn ingegaan. Ik kan positief verklaren, dat ik, voordat zij vertrokken, niet het voornemen heb gehad, mijn commandopost in de richting Elst te verplaatsen. Daarvoor was toen geen enkele reden. Wel waren er onderdelen teruggetrokken, doch voor zover mij bekend bevonden mijn Compagnieën zich nog in de stellingen.

Na vertrek van de beide officieren zijn er wel onderdelen van mijn bataljon teruggestroomd, hetgeen ik zien kon, staande buiten mijn commandopost. Wat zich aan mijn blik voordeed, waren door het gehele terrein in snelle vaart terugrennende troepen, waarbij hier en daar zelfs witte doeken werden meegevoerd. Ik moest toen overwegen wat mij te doen stond en aangezien verschillende onderdelen de Veenendaalseweg reeds waren gepasseerd in de richting Elst, ben ik een eindweegs teruggerend met twee luitenants en ben er tenslotte in geslaagd nog met een 80 man stelling te nemen voor een batterij, ergens op de Zuidhelling van de Vijverberg. Naar schatting enige uren later, nadat de Artillerie reeds terug was en nadat ik munitie bezig was te verplaatsen, is er een ordonnans bij mij gekomen van de Chef van de Staf van de Divisie dat ik mij moest verplaatsen naar Elst.

Dat wil zeggen: er is een ordonnans van de Divisiestaf geweest, die in opdracht mededeelde, dat alle teruggetrokken troepen zich moesten verzamelen te Elst. Van de terugtrekkende troepen was een zeer groot deel ongewapend.

Uit het vorenstaande volgt: dat ik aan geen van mijn onderdelen bevel heb gegeven om terug te trekken en dat ik, voordat ik de geïmproviseerde stelling op de Vijverberg verliet, ook geen bevel heb gekregen van de Divisiecommandant om terug te trekken. Indien mijn Luitenant-Adjudant aan Majoor Dekker mocht hebben medegedeeld, dat er een bevel voor terugtrekken was gegeven, komt dit geheel voor zijn verantwoording.

Ik wil hier nog aan toevoegen, dat de mededelingen van de Luitenant Van Capelle en van de Kapitein Wezepoel, waarvan U mij in kennis stelt, als zoude ik voordat zij het terrein ingingen, reeds hebben overwogen mijn commandopost te verplaatsen, niet juist kunnen zijn, omdat deze Luitenant-Adjudant toch net van de Divisiecommandant was teruggekomen, met het bevel, dat ik moest stand houden.

Van Commandant 4 R.H. heb ik geen ander bevel ontvangen dan een bevel om bij de omgeving van het viaduct te gaan overtuigen hoe de toestand was, welk bevel ik heb uitgevoerd. De reden van zijn vertrek, te ongeveer 11.00 uur, heeft hij mij niet medegedeeld en ik weet ook niet wat het doel daarvan is."

Voorgelezen, volhard en getekend,

(get.) J.B. van Apeldoorn.

De Commissie van Onderzoek.

V.E. Nierstrasz,
Generaal-Majoor titulair b.d.

F.A.J. de Klerck,
Luitenant-Kolonel der Artillerie b.d.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 3.48 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 3.28 MB)