Verklaring van reserve-majoor J. Pannekoek
HOOFDKWARTIER VAN DE GENERALE STAF COMMISSIE VAN ONDERZOEK -------------------- |
P R O C E S - V E R B A A L
Op heden de 17e Februari 1948 verscheen voor onze Commissie J. Pannekoek, geboren 21 Februari 1888, wonende De Genestetlaan 4 te Eindhoven, in 1940 Reserve Majoor, Commandant I-20 R.I., die ons het volgende verklaarde:
"Op 13 Mei 1940 was mijn bataljon rechter achterbataljon van de tegenaanvallende troepen in de omgeving van Achterberg. Toen de terugtocht van de troep begon, heb ik op verschillende plaatsen troependelen tot staan gebracht en tenslotte heb ik mij bevonden ter hoogte van de plaats, waar de Noordelijke Meentweg de Cuneraweg snijdt.
Het was geen samenhangende linie, maar een verzameling van door elkaar geraakte mensen. Deze stelling is later op de dag ongeveer 400 meter teruggenomen, teneinde ons te onttrekken aan het vijandelijke artillerievuur. Toen het geleidelijk aan tegen middernacht liep en ik alle contact met mijn commandant had verloren, terwijl van de nog beschikbare mensen telkens mensen verdwenen, heb ik besloten, teneinde de troep tot rust te brengen, te gaan legeren in de omgeving van Bergzicht.
Ik had toen niet meer de gedachte dat er kans bestond op een doorstoten van de Duitsers, daar ik meende, dat de grendelstelling, die wij met onze tegenaanval hadden moeten doorschrijden, nog intact was. Ik had het plan de volgende morgen te vijf uur de troep weer te verzamelen en dan te zien wat mij te doen stond. Te ongeveer drie uur was ik met één van de Kapiteins buiten en toen vernam ik van een Luitenant, die met een groepje mannen passeerde, dat hij de laatste was van de achterhoedestelling. Ik kwam zo tot de conclusie, dat wij volkomen in de lucht hingen, maar heb niet gerealiseerd dat het nu zaak was om met grote snelheid te verdwijnen. In overleg met de Kapiteins heb ik besloten nog ter plaatse te blijven, de troep te laten rusten tot vijf uur. Te vijf uur stond de troep verzameld, toen ontdekt werd dat we ons bevonden bij een goed voorziene kantine. Aangezien de troep niets gegeten had, heb ik besloten voedsel uit de kantine te laten uitreiken en terwijl we daarmee bezig waren, werden we van drie kanten beschoten, waarna de troep uiteenstoof. Ik ben toen een richting ingeslagen die leidde naar een draadafsluiting langs een bos. De enige mensen die ik zag, waren ver voor mij uit. Ik was tenslotte met een man of tien, toen we enige rijwielen vonden. Onderweg werden we voortdurend beschoten. Het contact met de andere groepen was verloren. Per rijwiel zijn we door de bossen gereden over Woudenberg naar Soesterberg en vandaar naar Bilthoven. Alhier had ik gemeend nog een Stafkwartier te vinden, dat er niet was. De Burgemeester deelde mij mede, dat de Duitsers reeds te Zeist waren en dat hij mij per auto zou laten vervoeren naar Utrecht. Chauffeurs die mensen hadden weggebracht deelden mede, dat het niet mogelijk was Utrecht te bereiken en in verband daarmee heb ik zelf een auto gevorderd en ben daarmee, met het personeel, dat ik nog bij mij had, gereden over Soestdijk, Bussum naar Amsterdam, waar ik mij gemeld heb bij de Garnizoenscommandant, waar ik mij heb gerestaureerd en in dezelfde middag is gecapituleerd.
Uit het vorenstaande volgt, dat er geen sprake van is, dat ik mijn Bataljon in de steek heb gelaten, daar mijn Bataljon op 13 Mei blijkbaar al in Westelijke richting is afgetrokken, terwijl ik mij nog bevond aan de Cuneraweg met een verzameling van mensen van allerlei andere onderdelen."
Voorgelezen, volhard en getekend,
(get.) J. Pannekoek.
De Commissie van Onderzoek,
(get.) V.E. Nierstrasz,
Generaal Majoor tit. b.d.
(get.) F.A.J. de Klerck,
Luitenant Kolonel der Artillerie b.d.
|