Verklaring van reserve-vaandrig D.C. de Ridder
Verklaring op 17 Juni 1940 voor Rijksrechercheur.
------------------------------------
Dirk Cornelis de Ridder, geboren te Arnhem, 16 December 1912, student, wonende Grebbedijk 6 A te Wageningen, verklaarde:
Ik was gedurende de oorlogsdagen, als reserve vaandrig in militairen dienst, bij 2-I-8 R.I. Ik was commandant van de 3e sectie van genoemde compagnie. Met die sectie betrok ik Vrijdag 10 Mei 1940 's-morgens om ca. 4.30 uur de stelling "Hoornwerk Noord", gelegen ten Oosten van de Grebbesluis en ten Noorden van den straatweg Rhenen-Wageningen. Dien Vrijdag gebeurde er niets bijzonders en hielden wij ons bezig met het in orde maken van het schootsveld. Op Zaterdag 11 Mei 1940 trokken enkele troepen van onze voorposten, liggende in de Nude, over den weg terug. Dat geschiedde naar mijn schatting, tusschen 12 en 1 uur 's-middags. Wie tot dat terugtrekken last gaf, weet ik niet. Ik had wel bericht gekregen dat de ultra-korte-golf zender van onze artillerie zou terug trekken. Al vrij spoedig verschenen de eerste Duitschers in het terrein voor ons. Ik kon vanuit mijn stelling ongeveer 100 à 150 meter, vooruit in mijn terrein zien, op den weg had ik ongeveer 200 m. zicht.
De Duitschers tirailleerden van uit het zgn. "Huis met het blauwe dak", dat te voren door ons in brand was gestoken, in onze richting. Zij werden door ons onder vuur genomen. Ik kon niet zien in hoeverre dat vuur uitwerking had. Later groeven zij zich in, hetgeen door ons niet kon verhinderd worden. Zaterdag tegen de avond, omstreeks 6 uur, trokken zij evenwijdig met het Haarweggetje, gedekt door bosschages, in de richting van de Grebbe. Zij trokken door een greppel, links van mijn stelling, teneinde den zak van den boomgaard in te trekken. Hierdoor zouden zij tusschen mijn stelling en die van Luitenant Timmermans door kunnen komen. Luitenant Timmermans kon dat van uit zijn stelling niet of zeer onvoldoende waarnemen. Ik heb echter wel gemerkt dat vanuit zijn stelling geschoten werd. Ik werd ook gedurende den Zaterdagavond en den nacht van Zaterdag op Zondag gesteund door vuur van achteren. Middels een ordonnans had ik verbinding met den Compagnie Commandant en Luitenant Timmermans. Die ordonnansdienst werd verricht door den soldaat Toelen. Deze was eigenlijk mitrailleurschutter van mijn sectie, doch daar hij bij het uitbreken van den oorlog ziek was, wees ik daarvoor een ander aan. Met mijn Compagnie Commandant (C.C.) Kapitein Collette, had ik afgesproken, dat Toelen, als ordonnans zou dienst doen en de verbinding tusschen mij en den C.C. zou onderhouden. Rechts achter mijn stelling bevond zich een stuk pag. onder den sergeant-capitulant Van Drumpt, die heeft op Zaterdag 11 Mei 1940, in de schemering een vuurgevecht gehad met een Duitschen pantserwagen die zich op den straatweg Rhenen-Wageningen bevond. Door het vuren van ons pag. werd hij teruggedreven in de richting Wageningen. In den nacht van Zaterdag op Zondag hoorden wij rondom onze stelling allerlei vogelfluitjes. De beteekenis daarvan begreep ik niet, doch het waren kennelijk nagebootste vogelgeluiden en dus Duitsche militaire signalen. Later werden op verschillende plaatsen vuurpijlen afgeschoten. Een daarvan kwam vanuit den zak van den boomgaard, links achter mij, over mijn stelling heen in de richting van den Rijksweg. Wij hebben steeds op de Duitschers gevuurd. 's Nachts op goed geluk. De Duitschers staken nu en dan lichtkogels af, waardoor het terrein geheel verlicht werd. Het is te betreuren, dat wij over geen enkel verlichtingsmiddel beschikten. In den nacht van Zaterdag op Zondag zag ik dat een Duitscher onder de laatste rij Friesche ruiters, die tegen de kabelversperring, op den weg, aanstonden, doorkroop. Vanuit mijn stelling is hij weggeschoten.
Verder hebben wij die plaats steeds onder vuur gehouden.
De sergeant Wessels van mijn sectie, die commandant van mijn linker stekelvarken was, nam waar, dat enkele Duitschers liggende bezig waren de draden van onze laatste prikkeldraadversperring door te knippen. Ook deze Duitschers zijn weggeschoten. Dit geschiedde eveneens in den nacht van Zaterdag op Zondag. Op Zondagmorgen werden wij beschoten van uit den laatsten boom, staande op den weg Wageningen-Rhenen, bij de kabelversperring. Dat vuur kwam in onze loopgraaf terecht. Met enkele schoten werden die schutters verwijderd.
Op Zondagmorgen hadden wij met een nijpend munitietekort te kampen. Dien morgen te omstreeks 5.30 uur, heb ik met mijn manschappen een achterwaartsche beweging gemaakt. Ik deed zulks in verband met het munitietekort en omdat ik van mijn soldaten had gehoord, dat wel 30 soldaten van uit mijn nevenstelling van den Luitenant Niemantsverdriet, zouden zijn teruggetrokken. Dit bleek achteraf niet juist te zijn. Met een deel van mijn manschappen nam ik stelling bij de boerderij van Van Dam; ik kon toen de zak van den boomgaard bevuren. Het andere deel van mijn manschappen liet ik terugtrekken in de richting van de Grebbesluis. Ik zag toen, dat de Luitenant Niemantsverdriet nog in zijn stelling was. Direct daarop gingen mijn manschappen van over de Grebbesluis weer in hun stelling. De anderen hebben onder mijn leiding, doorgevuurd tot de Duitschers uit den zak van den boomgaard terugtrokken. Ik heb toen sergeant Wolters en enkele manschappen om nieuwe munitie uitgestuurd. Van Luitenant Niemantsverdriet heb ik bereids eenige doosjes patronen gekregen.
Sergeant Wolters is niet meer met munitie teruggekomen. Daarna ben ik met mijn manschappen in de stelling teruggegaan. Ook mijn mitrailleurs werden daar weer in stelling gebracht. Op Zondagmiddag omstreeks 12.00 uur, toen mijn munitie nagenoeg op was, ben ik contact gaan zoeken met Luitenant Niemantsverdriet. Ik zag toen dat zijn loopgraven op verschillende plaatsen vernield waren. Ik trof hem in een groepsschuilplaats aan. Hij deelde mij mede dat hij niets meer kon doen, omdat zijn vuurwapenen vrijwel allemaal buiten gevecht waren gesteld. Ik deelde hem mede, dat ik een nijpend tekort aan munitie had en binnenkort ook uitgepraat zou zijn. Ik heb er toen niet aan gedacht zijn munitie over te nemen, doch al had ik daaraan gedacht, dan zou het vanwege het hevig granaatvuur toch onmogelijk zijn geweest die munitie over den weg in mijn stelling te brengen. Ik ben via de pag.-kazemat naar mijn stelling terug gegaan en was ongeveer een half uur weg geweest. Ik had met mijn onderofficieren voordien afgesproken, dat wij, als de toestand onhoudbaar zou zijn geworden, zouden terugtrekken achter de Grift en ons niet overgeven. Toen ik bij mijn stelling terug kwam, bleek het, dat sergeant Wessels met de helft van de sectie over de Grebbesluis terugtrok. Hij deed zulks vermeenende dat ik gesneuveld was en dat hij dus het commando overnam. De verantwoordelijkheid voor dat terugtrekken berust echter geheel op mij, omdat ik, zooals gezegd, dat te voren besproken had.
Die helft van mijn sectie kon ik niet meer terugroepen, omdat zij al over de Grift waren. Ik kon de andere helft van mijn sectie nog opvangen en ging met hen in onze stelling. Wij hadden toen nog twee mitrailleurs met voor elk nog ongeveer twee trommels munitie. Bij het opvangen van de halve sectie trof ik den soldaat Toelen. Het is mogelijk, dat Toelen even te voren in onze stelling is geweest en die heeft ledig gevonden. Toelen en ik zagen toen, dat op de stelling van Luitenant Niemantsverdriet een witte vlag stond.
Toelen zeide: "Dat gaat niet" en ging naar de stelling toe. Eenigen tijd later kwam hij bij mij terug. Ik droeg hem op den Kapitein Collette mede te deelen, dat mijn halve sectie weg was, dat ik zoo goed als geen munitie meer had; dat de stelling van Luitenant Niemantsverdriet vernield was en dat deze niet meer kon vuren.
Ik ging met Toelen naar de Grift en zag, dat hij met een daar liggend vlotje overvaarde naar de stelling van Luitenant Timmermans. Toen hij aan de overkant was, ontplofte daar een granaat. Toelen werd gewond, viel en bleef even liggen. Ik riep hem toe: "Toelen wat is er?", denkende dat hij ernstig getroffen was. Hij sprong toen op en rende naar de loopgraaf van Luitenant Timmermans. Het is heel mogelijk, dat ik Toelen heb gevraagd, aan Luitenant Timmermans te verzoeken, dat het vlotje, door zijn zorg, weer aan mijn kant zou komen. Daarna heb ik persoonlijk contact gezocht met Luitenant Timmermans die gezegd heeft, dat het vlotje weer aan mijn kant kwam. Ik ben daarna weer in mijn eigen stelling teruggegaan. Eenigen tijd later vernam ik van een mijner soldaten, dat er van uit de stelling van Luitenant Timmermans geschreeuwd werd. Ik ging naar achteren tot aan het witte bruggetje bij de Grift en hoorde daar van Luitenant Timmermans persoonlijk, dat order was gegeven, dat mijn sectie op de zijne moest terugtrekken. Van wien hij die order had ontvangen, heeft hij niet gezegd, althans herinner ik mij dat niet. Daarop heb ik alle mogelijke maatregelen voor dien terugtocht ondernomen. Ik sprak met den Sergeant Van Houten af, dat hij met een deel der manschappen in de stelling zou blijven tot den eersten groep zou zijn overgevaren, zulks omdat telkens maar twee personen overgezet konden worden. Ik bleef bij den overtocht. Toen de eerste groep was overgezet, riepen wij Sergeant Van Houten toe, dat hij moest komen. Ik floot ook op mijn signaalfluit. Hij of zijn menschen kwamen toen echter niet. Later is gebleken, dat hij was teruggegaan naar het stekelvarken en het vuren weer had hervat. Door de rondspringende granaatscherven werd de toestand bij het bruggetje onhoudbaar en besloot ik met den korporaal, die steeds had overgezet, naar den overkant te gaan.
Wij kwamen toen in de loopgraaf van Luitenant Timmermans. Op dat moment sprong een granaat achter het loopgraafschot, waartegen wij zaten. Toen het artillerievuur ter plaatse ophield verlieten wij onze schuilnissen, en ging ik weer naar het einde van de loopgraaf om mij te vergewissen, hoe het stond met sergeant Van Houten en de achtergebleven manschappen. Het bleek dat deze nog aan den anderen kant waren. Doordat te veel menschen op het vlot stonden, kantelden dat, waardoor een man vermoedelijk verdronk. De sergeant en de overige menschen zijn toen omgelopen. Ik ben toen naar Luitenant Slager gegaan, terwijl ik mijn menschen over de 1ste en 2de sectie heb verdeeld. Ik ben toen met den Luitenant Slager teruggetrokken. Zondagavond ben ik hem kwijtgeraakt. Ik ontmoette daarna den Kapitein v.d. Berg, die mij opdroeg, met enkele manschappen, die ik nog bij mij had, de wallen van de tusschenverdediging, bij de groepen zware mitrailleurs, te gaan versterken, aan welke order ik voldeed. Kort daarop, dat was Zondagavond tegen de schemering, ben ik met enkele mannen teruggetrokken in de richting van den commandopost van het regiment. Ik deed dat, omdat verschillende mijner menschen waren verdwenen en dat het daar zoo onhoudbaar werd, dat de Duitschers ons binnen zeer korten tijd in den rug zouden hebben aangevallen. Ik heb nog gezocht naar Kapitein v.d. Berg om hem dat te zeggen, doch ik kon hem niet vinden.
Ik ontmoette toen Luitenant Slager weer en ging met hem mede, tot aan den boschrand, waar ik in stelling kwam bij den Vaandrig Terpstra in de stoplijn.
Daar ben ik gebleven tot Maandagmiddag, toen wij terugtrokken op den boschrand bij den commandopost bij Overste Hennink. Verder ben ik bij Overste Hennink gebleven, tot Woensdagavond 15 Mei 1940.
Dit is de waarheid, volhard en in concept geteekend,
(get.) D.C. de Ridder.
|