Verklaring van Rijksveldwachter brigadier titulair J. van Doesburg
Bij het lezen van onderstaand document, wat onderdeel uitmaakt van een in mei/juni 1940 gehouden militair onderzoek over de vermeende handelingen door dhr. Ouwehand verricht ten voordele van de Duitse aanvaller, de zgn. 'vlaggenkwestie', moet in gedachte worden gehouden dat de uitkomst van het onderzoek geen enkel bewijs heeft opgeleverd ten nadele van dhr. Ouwehand en alle beschuldigingen 'van horen zeggen' zijn. Een enkele maanden later uitgevoerd ambtelijk onderzoek gaf al een veel genuanceerder beeld en uiteindelijk volgde 7 maanden na zijn arrestatie volledige rehabilitatie. Voorts moet worden bedacht dat de associatie die her en der in de rapporten wordt gelegd tussen bekende en minder bekende [namen gefingeerd] Rhenenaren en de Nationaal-Socialistische Beweging (N.S.B.) veelal op geen enkel feit is gebaseerd. [redactie]
A F S C H R I F T.
Heden, den 22sten Mei 1940, verscheen voor mij, Reserve Kapitein voor Speciale Diensten bij den Generalen Staf, Mr. N.J. Vonck, in tegenwoordigheid van den Reserve Kapitein voor Algemeene Dienst, R. Voorhoeve, beiden van sectie I 4 Hoofdkwartier van het Veldleger (H.K.V.), Jan van Doesburg, Rijksveldwachter Brigadier titulair te Rhenen, die het volgende verklaarde:
Ik kan mij in hoofdzaak vereenigen met het proces-verbaal van enquête van Gerrit Dieckmann, Chef-veldwachter te Rhenen, d.d. heden, waarvan U mij den inhoud zoojuist hebt voorgelezen. Ik kan daaraan nog het volgende toevoegen:
Ouwehand heeft tot en met verleden jaar altijd menschen uit Rhenen in dienst gehad, enkele uitzonderingen daargelaten. Dit jaar heeft hij echter vreemd personeel in dienst genomen. Het waren heele heeren. Er was er een bij, die bij de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (K.P.M.) gevaren heeft; zijn naam is mij onbekend, maar die meneer ging steeds van zijn woonhuis dwars door de stellingen naar het dierenpark en terug. Hij had daarvoor een bewijs van de militairen. Ik zelf heb hem nooit in het verboden terrein aangetroffen, maar men heeft mij daarop opmerkzaam gemaakt. Deze man is zwaar gebouwd, heeft een rood hoofd en ongunstig uiterlijk. Hij droeg een witte regenjas en een slappe hoed. 's Avonds passeerde hij mijn woning met een actetasch onder den arm in de richting van de stad. Hij was controleur aan den ingang van het Dierenpark en woonde in de nabijheid van mijn huis aan den Levendaalschen weg, vlak achter de artilleriestellingen aldaar.
Ten aanzien van de geschiedenis van de vlag kan ik het volgende verklaren. In gewone tijden hing er geen vlag op het Ouwehand's Dierenpark, wel een enkele keer bij de opening en ook wel eens op feestdagen, maar anders werd er geen vlag uitgestoken. Ik woon aan de achterzijde van het dierenpark, aan den Levendaalschen weg, p.l.m. 300 meter van het park af. Ouwehand is zeer sluw. Hij heeft een speciale gave om de menschen uit te hooren zonder zelf iets te zeggen, daar staat hij bekend voor. De man denkt niet anders dan aan geld verdienen; op welke wijze is hem onverschillig.Ouwehand heeft vroeger altijd jongens in dienst gehad voor 7 à 8 gulden per week, die daarvoor de geheele week moesten werken; het is wel merkwaardig dat hij van het jaar, als gezegd, heeren in dienst nam. Grijze was zijn chef-tuinman. Voor zoover ik weet, waren het allen Hollanders. Een gepensionneerde hoofdagent van politie uit Haarlem, Mulder of Muller is omstreeks Paschen circa veertien dagen bij Ouwehand in dienst geweest en daarna weer naar Haarlem teruggegaan. Ouwehand's zoon, die hetzelfde karakter heeft als zijn vader, is in militairen dienst en wel bij de motorafdeeling.
Ons heeft het altijd verwonderd, dat een uitkijktoren, welke zich achterin het park bevindt en vanwaar men zoo in de stellingen van de Grebbe kan zien, nooit voor het publiek verboden is geweest. Wat de militaire voorvallen betreft in en om den Grebbeberg, verklaar ik het volgende: Zondagmorgen, 12 Mei jl., waren de soldaten van Kapitein Collette al uit hun stellingen geloopen en waren bezig levensmiddelen uit een winkel in Rhenen te plunderen. Ook was de stationswacht al ingetrokken. Aan de soldaten van Kapitein Collette heb ik gevraagd, hoeveel verliezen ze al geleden hadden. "Eén doode", was hun antwoord. "Waar is Kapitein Collette?", vroeg ik. "Dien hebben wij niet gezien.", zeiden zij. Even na den middag kwamen de artilleristen van 19 R.A. per rijwiel omlaag. Die hadden hun stukken achter gelaten, zonder deze onklaar te maken. Ze verklaarden bevel te hebben gekregen zich terug te trekken op Amerongen of Leersum met achterlating van hun stukken. In Elst zijn ze weer opgevangen en teruggestuurd. Er was geen Duitscher in hun stellingen te zien. Het bevel tot terugtrekken was hun, volgens hun zeggen, door een officier Röller gegeven. Ik ken een officier van dien naam bij de Batterij van Kapitein Caspers van 3-I-8 R.A. Van het begin van de mobilisatie af, moet die Röller een zeer onverschillige houding aangenomen hebben. Of nu die Luitenant, die onder Kapitein Caspers diende en de Luitenant, die het bevel tot terugtrekken gegeven heeft, één en dezelfde persoon is geweest, weet ik niet. De Röller die het bevel tot terugtrekken gegeven heeft, moet in een geel-beige auto hebben rondgereden. Wachtmeester Veldhoen heeft mij zijn naam genoemd en gezegd, dat er een bevel tot aanhouding voor dien Röller bestond. De geheele zaak deugde niet. Zaterdagmiddag, 11 Mei, waren de menschen uit de voorposten, die hard gevochten hadden, aan het loopen op de plantage [Willem III] tusschen Elst en Rhenen. Zij behoorden tot de M.C.-III-8 R.I. Van hun sergeant hoorde ik, dat Kapitein Zwart met twee Luitenants waren gevangen genomen. De meeste soldaten waren gedood en wat er nog van de Compie over was, liep doelloos op de plantage rond. De menschen waren tot hun borst toe nat van het waden door sloten en greppels. Behalve hun sergeant, een kranige kerel, was er geen leiding meer.
Voorgelezen, volhard en geteekend.
Rhenen, 22 mei 1940.
(get.) J. van Doesburg.
Dit proces-verbaal is onmiddellijk na voorlezing en goedkeuring, door ons medeonderteekend.
De Kapiteins voornoemd:
(get.) N.J. Vonck
R. Voorhoeve.
(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van Kim Schormans.)
|