Verklaring van sergeant-capitulant W. van Meeteren
Verklaring van den sergeant W. van Meeteren, instructeur bij de school voor reserve-officieren te Breda, destijds sergeant-capitulant, commandant 3e sectie M.C.-I-8 R.I., afgelegd in de vergadering der Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 3 Februari 1947.
------------------------------------------------
De beuk voor koepel 7 was te dik om door midden te schieten of te hakken. Een bezwaar was bovendien dat de boom terecht zou komen op de boerderij. Aan een vernielingsploeg van Huzaren-motorrijders, die terugkwam heb ik nog verzocht (op 10 Mei) om met springmiddelen de boom op te ruimen, maar ze hadden hiervoor geen tijd. Als de beuk weg was, hadden we nog voldoende gezichtsdekking tegen luchtwaarneming.
Sergeant Hulshof was commandant van koepel 7.
Ik zat bij de koepels 5 en 6, die vlak bij elkaar waren. Koepel 7 lag plm. 200 meter rechts hiervan. Voor verbinding moest men achter door het bosch. Het tusschenterrein was namelijk geheel open. In mijn commandopost was ook een sergeant-afstandmeter. Mijn commandopost bevond zich in een uitbouw van de verbindingsloopgraaf tusschen de koepels 5 en 6. Ik kon door kijkspleten het voorterrein waarnemen. Van koepel 7 kon ik de heele sector niet zien. De inundatie kon ik niet zien. Naar links kon ik niet ver genoeg kijken door den Oostrand van het bosch. Overigens had ik een zeer uitgebreid schootsveld. (Vanaf den Zuidelijken Rijndijk bij het pontveer tot iets links van den grooten weg naar Wageningen en nog juist voor den rand van de inundatie).
Ik heb steeds (op gezette tijden) contact gehouden met koepel 7. Koepel 7 had zijn schietopdracht. Dit gold voor elke koepel. Elke koepel had een kaartje, waarop vermeld waren de standen van stuitblokken, hoogteklem en hoogtewiel. Zoo had ik verschillende afzonderlijk genummerde vuren. Elke stukscommandant had bovendien de vrijheid om op eigen initiatief gelegenheidsdoelen te bevuren. De afsluitings- en storende vuren gelastte ik, na eventueel daartoe verkregen opdracht. Ik heb een vuur afgegeven achter de voorpostenstelling (aan den Noord-kant van den weg naar Wageningen). Daar werd toen een witte vlag geheschen. Ik heb den Majoor Landzaat daar nog over opgebeld (11 Mei). Per stuk hebben wij hiervoor één of twee banden verschoten. Bedoeling was te beletten dat menschen uit die stelling zouden terugvloeien. (Ik beschikte over een artilleriekijker. Wij hadden geen lichtspoor munitie.)
Daarna kregen wij vijandelijk artillerievuur. De Luitenant Van Heukelom kwam regelmatig bij mij in de stelling om zich te verfrisschen en uit te rusten. Ik heb hem ook om artilleriesteun gevraagd en ben later persoonlijk hiervoor bij den B.C. geweest. De Duitsche artillerie moest volgens mij ongeveer in Renkum staan. Het eigen artillerievuur lag te kort. Het kwam in de toppen van de boomen terecht, waardoor wij veel last hadden van de scherfwerking. Het is op mijn telefonische aanvrage verlegd. Ik heb de uitwerking van ons mortiervuur gezien op de boerderij achter den Rijndijk. Ik zag dat Duitschers in stukken werden gereten.
De koepels zijn onbeschadigd gebleven. Twee meter achter koepel 5 kwam een artillerie-inslag juist op het moment, dat ik de koepel verliet. Mijn been en rug zaten vol kleine scherfjes. Door de luchtdruk werd ik door de maskeering heen geslingerd en ben in de nabijheid van de koepel blijven liggen. Mijn pantalon was aan flarden.
Aanvullende opmerkingen bij de verklaring van den sergeant Hulshof.
Hulshof zat in koepel 7. Van Dalen is op 11 Mei gesneuveld.
Op 12 Mei raakte ik gewond en ben daarop naar de verbandplaats geweest. Het is best mogelijk, dat ik dien dag niet meer in koepel 7 ben geweest. De keeren, dat ik Hulshof bezocht, was hij meestal in de koepel. Hij had ook een aparte schuilplaats er buiten. De schietsleuf in de koepel was hoog. Daar kon de afstandmeter net voor staan.
Sergeant Dekker heb ik ook medegemaakt.
Bij de Schwarzlose krijgt elke patroon een druppeltje olie voor de smering. De oliebak is na verloop van enkele banden leeg. Daarna stoort het wapen onherroepelijk: de patroontrekker breekt af of de huls wordt gescheurd. Ik heb olie gekregen. De soldaten Krouwel en één van de plm. 20 Jansen's hebben die olie gebracht (van de 1e sectie).
Groot Wassink ken ik. De gereedschapskisten bleven op de patroonkarren (opgesteld 50 à 60 meter achter de stelling in het bosch). Hierom is het best mogelijk, dat een afvuurstang (die in de kist zit) gehaald moest worden. Dat halen is altijd flink, want het terrein naar het bosch is open. De afstand van 500 meter naar het bosch klopt niet.
Heen en weer naar de keukenwagen in het dorp Rhenen ging per fiets heel vlug. De beide soldaten hebben geloopen met het eten. In mijn kuchzak had ik rookgerei en chocolade medegebracht. Koepel 7 heeft ook eten gehad. De geest was goed.
Bij de 2e sectie (Luitenant v.d. Grijp), rechts van mij was een boschwachterswoning en daar was de munitie-opslagplaats. De aanvoer werd geregeld door anderen. Ik weet niet hoeveel banden ik heb verschoten per koepel.
Mijn verwonding was niet ernstig. Ik was met korporaal P. Raats, een heel onverschillig heer, naar de verbandplaats gegaan en ben ook met hem teruggekomen. Ik ging met Raats het hek tegenover het huidige kerkhof ongeveer 20 meter in en toen kregen wij zooveel vuur, dat wij daar niet verder konden. Wij zijn daarop gaan kijken naar den Kapitein Brittijn in de stoplijn of wij hem ook konden helpen.
Waar in mijn rapport op blz. 5 sprake is van de kleine patrouille uitgezonden door sergeant-majoor Pas wordt bedoeld de patrouille onderlangs den Grebbeberg met opdracht uit te vinden waaruit de vijandelijke bezetting van de brug bestond. Ik kreeg onderweg den indruk dat de Grebbeberg reeds bezet was, want wij ontvingen hevig vuur vanaf den berg (steeds heel lichte knallen en hoorden wij de patronen fluiten). Ik zag de Duitschers liggen, wist genoeg en ging daarom terug.
Van Kapitein Brittijn kreeg ik het commando over een groep. Het was geen georganiseerde compagnie daar. Sergeant-majoor Pas was heel flink. Met s.m. Pas ben ik na den tegenaanval op patrouille geweest. Ik had een groep. Wij zijn niet de stelling uit geweest. Het ondersteuningsvuur van den zwaren mitrailleur lag te kort. Wij hadden daardoor verliezen en gingen daarop na bevel van den C.C. terug. S.m. Pas had een lichten mitrailleur M.20 en ik eveneens (of een geweer). Bij de tweede maal dat s.m. Pas op patrouille ging, ging ik achter hem aan. Nadat hij gewond was, heb ik een loopgraafrek over de loopgraaf gelegd en hem er overheen gedragen. Achter de stoplijn ontmoette ik veel Duitschers, ook één met een zwaren mitrailleur, dien ik op ongeveer 20 meter passeerde. Zij zagen ons, maar schoten niet op ons. De Duitschers vuurden richting Ouwehands Dierenpark.
In de hulpverbandplaats heb ik s.m. Pas op een baar gelegd.
's Gravenhage, 3 Februari 1947.
W. van Meeteren.
|