Verklaring van sergeant J.C. Smith

Sergeant Smith, J.C. van de verbindingsafdeling van de Staf 8 R.I., verklaart bij
zijn verschijning voor de Commissie Militaire Onderscheidingen op 14 Juli 1947:

-----------------------------------

Klik hier voor een uitvergroting
De schaapskooi aan de Grebbe - Rhenen » meer
  Ik was instructeur Regiment Voorlichtingsdienst voor het opleiden van mensen, o.a. voorverkenningen, terreinschetsen, om uitkijkposten te bezetten etc.
  De mensen waren goed bekend in het terrein. Er zijn oefeningen gehouden vanuit de uitkijktoren bij de Schaapskooi op de Grebbeberg. De toren was plm. 22 meter hoog. Er was een trap van 72 treden.
  Mei 1940. De uitkijkpost was bijna doorlopend bezet, soms ook 's nachts. Ik heb enige infanterie aanvallen kunnen melden. Ik had telefonische verbinding met de commandopost. Ook nam ik waar dat zich een Duits batterijgeschut bevond op plm. 200 meter ten Oosten van "Annahoeve" en dit doorgegeven.
  Overste Henning is ook plm. 7 minuten boven geweest tijdens artillerievuur, waar hij zich niets van aan trok. Waar het vandaan kwam was niet waar te nemen, met korte onderbrekingen ging het door. Hierna ben ik met de Overste naar de commandopost gegaan, later weer terug gekomen. Of Sergeant Salemink er toen bij was kan ik niet zeggen. Deze kwam af en toe in de uitkijkpost. Dan was hij alleen, dan ik weer, of waren wij samen. Hij was van de inlichtingendienst van 1-II-8 R.I.
  Toen de voorposten bezweken waren en er niets meer was waar te nemen zijn wij de uitkijktoren afgegaan en kreeg ik het commando over enige mitrailleurschutters met lichte mitrailleurs en enkele geweer- en karabijnschutters.
  In de stelling heb ik ook Kapitein Höpink gezien die was aangeschoten, desondanks heeft hij flink meegevochten.
  De uitkijkpost lag tussen 2 prikkeldraadversperringen in, ongeveer 40 meter vanaf de ingang van de loopgraaf. De prikkeldraadversperringen sloten aan op de Friese Ruiters. Deze waren vermoedelijk gesloten door Sergeant-capitulant Te Spenke en Sergeant Burgers. Ik kwam aan de Noord-Westelijke hoek van de stelling, niet bij Salemink. Ik kan mij nog alleen herinneren een soldaat Weenink te hebben gezien van de laatste lichting, doordat wij enkele malen gasalarm hebben gehad en hij geen gasmasker bij zich had, waarop ik hem mijn gasmasker heb gegeven omdat hij zo bang was. (ik wist trouwens dat het geen gasaanval was maar er werd nogal gauw gasalarm gegeven). Ik had een mitrailleurschutter bij mij, ik kon er zelf niet mee schieten. Ik zelf had een karabijn, later een pistool.
  Wij werden aangevallen door 2 Duitse mitrailleur-patrouilles. De mitrailleurschutter hield het terrein onder vuur. Eén man keek over de borstwering, daarna heb ik gekeken, na mij weer iemand die toen door zijn hoofd werd geschoten. Hierna sprong er een soldaat boven op de borstwering (onbekende soldaat) die de Duitse mitrailleurschutters één voor één wegschoot. Hierna hebben enkele personen en ik (het klopt dat er een sergeant bij was, een lange magere) de Duitse mitrailleurs opgehaald en vonden daar 2 Duitsers liggen, één was door zijn slaap geschoten. Ik heb er nog een reserve gasmaskerglas (mica) van meegebracht en 1 doorhaalsnoer.
  Er is veel in de ruimte geschoten, hieraan heb ik niet deel genomen.
  Wij hebben anderhalve dag mitrailleurvuur in de rug gehad. Wij dachten dat het van eigen troepen kwam. Overste Henning verzocht mij het vuur op te sporen om te zeggen dat het op eigen troepen was gericht. De Overste vroeg mij: "zou jij dat even willen gaan doen", waarop ik antwoordde: "ja". Een soldaat zei toen onmiddellijk: "ik ga mee" (naam onbekend, hij was klein). Wij zijn eerst door de tunnel gegaan naar de stelling van de commandopost van 8 R.A., een loopgraaf noord van de commandopost. Ten Westen was een dennenaanplanting, noordwesten bouwland.
  Vanuit het Westen van de commandopost van I-8 R.A. konden wij niets waarnemen. Wij hebben toen even geroepen en met een witte vlag gezwaaid (zakdoek aan de karabijn) waarop wij werden beschoten vanuit de richting van de spoorlijn. Wij zijn terug gegaan naar de Overste en hebben dit gemeld. Hij zei mij dat het een domheid was om met een witte vlag te zwaaien want dat op iedere witte vlag zou worden geschoten. Wij wisten dus nog niets. De soldaat had er genoeg van. Ik ben weer teruggegaan en is meen ik Sergeant Salemink meegegaan. Weer zijn wij door de tunnel gegaan naar de loopgraaf ten Zuiden van de commandopost, deze helemaal uitgelopen naar de dennenaanplanting, onder het prikkeldraad doorgegaan, toen hoorden wij praten en riepen: "hallo", kregen prompt antwoord terug: "hallo". Hierna riepen wij: "niet vuren op eigen troepen" en hoorden Duits spreken. Het bleken Duitsers te zijn. Wij zijn teruggegaan en hebben dit gemeld bij Overste Henning.
  Wij hebben nog een vliegtuigaanval gehad. Overste Henning stond in de gang bij het onderkomen uiterst Noord-West van de stelling. Ik stond in de loopgraaf daar vlak bij.
  Overste Henning nam het besluit om terug te gaan. Sergeant Wint was commandant van de wielrijderspatrouille met 6 à 7 mensen, daarachter kwam Overste Henning, dan de Luitenant-adjudant Wolters en ik als sergeant-gids. Het was Dinsdag plm. 21.00 uur toen wij afmarcheerden. Wij staken de Levendaalseweg over en een weg genomen naar het kruispunt Zuid-West van de commandopost. Langs die landweg kwamen wij bij huizen uit die in brand stonden. Wij hoorden een motor stoppen op de Grebbeweg, plm. 350 meter Oost van het viaduct en hoorden Duits spreken. Hieruit maakten wij op dat daar waarschijnlijk een Duitse verkeerspost stond. Hierna zijn wij enige honderden meters meer Oostelijk gegaan langs een pad lopende achter de tuinen van de huizen langs de Grebbeweg waarop wij weer bij een andere landweg uitkwamen. Hier hebben wij plm. een kwartier gelegen omdat er Duitse gemotoriseerde troepen langs kwamen. Nadat zij voorbij waren zijn wij de weg overgestoken en kwamen in een tuin. Achterin bevond zich een hek welke toegang gaf op een pad welke loopt in Westelijke richting. Wij kwamen uit bij een complex van fabrieksgebouwen Oost van het station Rhenen. Sergeant Wint vermoedelijk met Korporaal Noordanus gingen vooruit en constateerden dat er Duitse wachtposten waren uitgezet. Wij zijn toen een pad ingeslagen meer Zuidelijk en kwamen bij de Rhenus kalksteenfabriek. Onze afdeling was misschien nog 120 man sterk. Wij hebben toen beraadslaagd wat wij zouden doen: of te trachten naar de Betuwe te komen over de vernielde brug, of richting Rhenen te gaan. Dit laatste scheen onmogelijk in verband met de Duitse bezetting. Ik stelde voor over de Spoorbrug over de Rijn te gaan. De Overste voelde er niets voor want het was nogal een klimpartij, de bogen hingen in het water. Ik heb aangeboden over de brug te gaan om te trachten boten te halen om zodoende de mensen over de Rijn te brengen. Dit heb ik gedaan met Sergeant Wint. Eerst zijn wij gegaan richting Spoordijk door de Uiterwaarden onder dekking van de verhoogde weg. Dit gelukte ons tot op 50 meter van de Spoordijk waar we werden aangeroepen door een Duitse schildwacht. Hierna liepen wij onder het bruggenhoofd door aan de Westzijde van de spoordijk, onder de prikkeldraadversperring doorgekropen en op de Dijk gaan liggen, een tijd gewacht om de aandacht te verslappen. Er kwamen 6 à 7 Duitsers met een zaklantaarn om te kijken. Wij zagen ze door de planken toen wij naar beneden keken. Eén voor één hadden wij de zaklantaarns kunnen uitblazen. Toen zij teruggingen hoorden wij aan weerszijden fluitsignalen. Hierna zijn wij verder gegaan. Achter ons werden schoten gelost.
  Wij zijn over de boog gegaan en kwamen aan de andere kant op een pijler terecht. Hierna beraadslaagden wij wat te doen. Ik had een prisma kijker 1 x 12 van Luitenant Wolters. Er was niets te zien. Boten hebben wij helemaal niet waar genomen. Wij hebben daar gezeten tot het licht werd, en zagen een Duitse patrouille van 5 à 6 man, verder niets. Ik heb nog horen schieten, waarschijnlijk van onze afdeling bij Overste Henning. Later hoorde ik dat zij nog waren aangevallen en een van het kokspersoneel was gesneuveld. Op de pijler zijn wij een hele dag gebleven. Wij hebben de avond afgewacht (Woensdagavond) waarna wij ons lieten zakken aan een draad welke wij hadden vastgemaakt aan een uitstekend stuk van de brug. Wij zijn nog in een loopgraaf geweest waarin niets was te zien. De loopgraaf bij de tunnel was verlaten. Ik zei: "wij gaan maar weer terug", waarmede Wint het eens was. Wij hebben eerst geprobeerd om wat te eten te krijgen. Wij wilden even wat rusten maar zijn in slaap gevallen en werden de volgende morgen wakker door burgers en hoorden dat er gecapituleerd was. Met een kleine motorboot zijn wij overgezet naar de overkant. Van de schipper heb ik burgerkleren gekregen. Enige dagen later heb ik mij gemeld als krijgsgevangene in Rotterdam. Hier ben ik 3 dagen geweest in een school. Ik kreeg van een Majoor opdracht met 10 of 12 man mij in Arnhem te melden in de Menno van Coehoornkazerne.

  Betreffende Sergeant Wint: Zijn optreden was buitengewoon flink. Ik weet dat hij een paar zeer moeilijke verkenningen heeft gedaan. Hoewel hij verschrikkelijk bang was naar hij zeide, heeft hij deze op uitstekende wijze uitgevoerd.

  Betreffende Kapitein Hulleman: Hij was niet te vergelijken met Overste Henning, die voor ons allen een voorbeeld was.

  Kapitein Höpink was ook buitengewoon flink.

  Dr. Paris: Hij heeft onder zeer moeilijke omstandigheden gewerkt.

's-Gravenhage, 14 Juli 1947.

J.C. Smith.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 2.61 MB)