Verklaring van vaandrig J.Ch. Evertse

Vaandrig J.Ch. Evertse van de Reserve Compagnie 3-I-8 R.I. (?), verklaart bij
zijn verschijning voor de Commissie Militaire Onderscheidingen, op 24 Februari 1947:
-------------

  10 Mei 1940 had ik Kantonnementswacht in Rhenen, Palshof, onder mij stonden 12 man. Hieronder ressorteerde ook de wacht bij de sluis in de Grebbe.
  Zodra de oorlog uitbrak heb ik mij in verbinding gesteld met Overste Henning, die mij zei: "nadere orders afwachten, wacht blijven bezetten."
  Bij de Sluis stond een wacht met 11 man. Deze werd slecht gecontroleerd door een wachtcommandant van de Kantonnementswacht, in de functie van officier van piket.

  Deze wacht werd opgeheven en opgenomen in het eigen onderdeel. Toen de eerste 24 uur van de wacht om waren kwam er geen aflossing en wederom kreeg ik het bevel van het Regiments bureau: "wacht blijven bezetten".
  Den volgenden dag werden bij mij afgeleverd Duitsche burger-arrestanten en N.S.B.ers uit Wageningen en deze werden later afgehaald door Militaire Politie onder leiding van Luitenant Cornelisse. Onze taak bestond hierna uit het bewaken van de winkelstraten tegen plunderaars. Hiervoor heb ik versterking gevraagd, doch niet gekregen.
  Iedere avond ging ik naar voren om contact op te nemen met de 1e en 3e Compagnie. Toen de terugtocht begon kwamen allerlei onderdelen langs de wacht. Ik heb de wacht met een eigen onderdeel mee laten gaan en ben zelf terug naar voren gegaan naar mijn eigen onderdeel in de stoplijn op de Grebbe. Mijn sectie was op de rechter vleugel aangeleund aan de rivier. Onder aan de Rijn hadden wij een groep, terwijl boven op de Berg 1 groep geheel flankerend was opgesteld.
  De waarnemend sectie commandant Sergeant Scheepers meldde mij dat de opdracht was gegeven om kwart voor 6 een tegen-aanval te ondernemen. Geen enkele bijzonderheid over vijand aanvalsdoel of wijze van vuur was hierbij gegeven. Ik kon niet in front aanvallen wegens versperringen en besloot onder langs met een patrouille het voorterrein in te gaan, om te onderzoeken of er een flank-aanval mogelijk was. Ik ben toen gegaan met Sergeant van Meeteren en twee soldaten waaronder Ketelaars en naar ik meen Jacobs. Ik stootte toen op een groep van 1-I-8 R.I. onder Sergeant-Majoor Heesterman. Ook daar was niet bekend hoe de situatie in het voorterrein verder was. Ik ben naar boven gegaan en heb met van Meeteren een brede strook verkend zonder op iets te stuiten. Hierna ben ik terug gekeerd op de stelling van Sergeant-Majoor Heesterman die ik front had laten maken tegen de helling op met de bedoeling mijn eigen sectie op te halen, en in de flank naar voren te drukken. Hierna werd de groep door de Duitsers ontdekt die handgranaten naar beneden gooiden wat wij met mitrailleurvuur beantwoordden. Daar de toestand voor ons op die manier kritiek zou worden heb ik Sergeant-Majoor Heesterman opdracht gegeven om een paar honderd meter terug te trekken op de 3e Compagnie, en zich te stellen onder bevel van Kapitein Brittijn. Zelf ben ik toen met twee soldaten naar boven gegaan om precies de sterkte van de Duitsers vast te stellen. Inmiddels hoorden wij enorm geschreeuw en schieten daar de tegenaanval aan de gang was. Boven heb ik nog contact gehad met verspreide Duitsers en een vuurgevecht gehad. De twee soldaten stuurde ik weg met de opdracht de groep op te halen maar zij kwamen niet terug. Toen ik zelf probeerde terug te trekken werd ik hevig beschoten door eigen vuur zodat ik besloot het daglicht af te wachten, in de stelling van 1-I-8 R.I. Hier vond ik nog twee soldaten die achtergelaten waren en zich hier schuil hielden. Zij konden niet terugtrekken door het vijandelijk vuur.
  De volgende morgen probeerde ik naar mijn eigen onderdeel terug te keren doch stootte steeds op Duitsers. Ik stond toen voor de keuze vooruit of achteruit doorbreken. Gezien de chaotische toestand besloot ik tot het eerste en raadde de beide soldaten, die niet zwemmen konden, aan zich te verstoppen en zo mogelijk na een dag terug te trekken op de Kalkzandsteenfabriek West.
  De gehele dag ben ik in de stelling gebleven van 1-I-8 R.I. en probeerde in de nacht uit te breken.
  Op een gegeven moment werd ik ontdekt door een Duitser die de stellingen doorliep en schoot deze neer.
  Tegen de avond juist toen ik van plan was de Grebbe over te steken via een dwarsliggende ponton zag ik aan de overkant uit de bastions Oost van de Grebbe soldaten te voorschijn komen met een witte vlag, plusminus 30 man. Enige minuten later waren de Duitsers ook op de bastions. Hierna ben ik tweehonderd meter naar voren gegaan, heb een Duitse helm op gezet en ben over de ponton achter op de bastions terecht gekomen, waar ik verborgen in het gras heb gelegen tot het volslagen donker was. Toen trok ik Oost, en kwam over de steenfabriek "De Blauwe Kamer", uiteindelijk voor in Wageningen. Na het overwinnen van talrijke moeilijkheden in het bezette Wageningen kwam ik weer in de weilanden ten Oosten van deze stad terecht. Door deze weilanden kwam ik onder aan de Wageningse berg, uiteindelijk op de hoofdweg naar Arnhem. Daar de zijwegen volstond het colonnes Duitse auto's besloot ik onder langs de hoofdweg naar Renkum door te gaan. Hier liep ik bij het eerste huis tegen de bajonet van een Duitse schildwacht aan. Deze voerde mij het huis in en ik werd door een andere volslagen dronken Duitser verhoord, en van al mijn bezittingen ontdaan. Hierna werd ik terug naar buiten gevoerd met een pistool in mijn hals, toen ik plots buiten besefte dat het bittere ernst was en geen bangmakerij draaide ik om en gaf de man een slag in zijn gezicht, waarna ik zigzag terugrende in de richting Wageningen. De schildwacht schoot twee keer mis, ik sprong van de dijk in een rietsloot. Toen de achtervolging gestaakt werd trok ik verder in de richting van de Rijn en verborg mij op de tekenkamer van de Papierfabriek van Gelder. Hier heeft een arbeider mij den volgenden dag aan kleding en een fiets geholpen en ben ik naar Arnhem gegaan, waar ik opdook toen alles weer veilig was.
  Betreffende Vaandrig In den Bosch: Deze had de 3e sectie. Ik heb hem niet in het gevecht gezien, doch op de avonden dat ik in de stellingen kwam was hij altijd opgewekt en flink. Iets wat ook bevestigd werd van de verhalen van de soldaten.

  Betreffende Sergeant Flipse: in vredestijd was hij een lijntrekker, maar volgens zijn collega's in oorlogstijd zeer flink.

  Vaandrig Donselaar: Alles wat ik van hem gemerkt heb is dat hij zeer flink was.

  Betreffende Kapitein Brittijn: deze was buitengewoon nerveus, hij gaf geen leiding, maar onttrok zich niet aan de gevaren waaraan een ieder bloot stond.

  Betreffende Luitenant Verberne: ik ontmoette hem pas na de gevechten, maar uit verhalen van mijn jongens vernam ik dat hij een van de weinige flinke kerels was die zij ontmoet hadden.

's-Gravenhage, 24 Februari 1947.

(get.) J.Ch. Evertse.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 1.73 MB)