Verslag 12 mei 1940 van kapitein J.A. de Bruine
16e REGIMENT ARTILLERIE |
|
1e AFDEELING |
1e BATTERIJ. |
V E R S L A G
van de verrichtingen op 12 Mei 1940.
----------------------------
Op 11 Mei tegen 12.00 uur was de batterij na terugtrekken uit de Maas-Waalstelling in Rijswijk aangekomen, alwaar gerust werd.
Op 12 Mei te 1.30 uur werden we gealarmeerd met het bericht dat de batterij afzonderlijk moest opmarcheeren naar Amerongen over Eck en Wiel.
In Amerongen kreeg ik orders van den Afdeelingscommandant (Kapitein Van Katwijk), de batterij op te stellen in een gedekte boschweg.
Omstreeks 12.00 uur kwam er bericht dat de Afdeeling op zou trekken in de richting Elst.
Met vergroote afstanden en zooveel mogelijk dekking tegen vliegtuigen zoekende, marcheerden we naar Elst. Hier moest geruimen tijd gedekt halt worden gehouden en werd de colonne door vliegtuigen beschoten.
Daarna kreeg ik opdracht van den Afdeelingscommandant de batterij te doen optrekken naar een punt pl.m. 200 Meter West van viersprong van kunstwegen (vt. 167 - 442), en zelf met mijn commandogroep nadere orders te vernemen 100 Meter Oost van deze viersprong. Op het aangegeven punt meldde ik mij bij den Afdeelingscommandant, die aldaar van den Luitenant-Kolonel De Kruyff reeds nadere orders had ontvangen.
Tezamen met den Afdeelingscommandant verkende ik twee stellingen, waaraan eenige werkzaamheden waren verricht. In overleg met den Afdeelingscommandant besloot ik deze stellingen niet te gebruiken, daar ik met mijn vermoeide manschappen geen kans zag deze stellingen in één nacht zoodanig te verbeteren, dat ze den volgenden morgen bruikbaar zouden zijn en gedekt tegen luchtwaarneming.
Daar ik machtiging had een andere plaats te zoeken, koos ik na grondige verkenning van alle mogelijkheden de stelling in de boschrand, waarvan het Oostelijke punt later bleek te zijn: 167,35 - 442,74.
Na het in stelling komen gaf ik opdracht aan 1e Luitenant Irish Stephenson te zorgen voor de legering van de beredenen en de stalling der paarden in Plantage Willem III.
De telefonische verbinding kon voorloopig niet tot stand worden gebracht, daar de Afdeelingsstaf geen draad meer had.
De munitie werd ontpakt en de caissons bleven in de stelling.
In den loop van den avond gingen verschillende compagnieën infanterie en troepen huzaren-motorrijders het voorterrein in - ze kwamen echter tegen 23.00 uur allen terug.
Het bericht: "Er moet op een doorbraak worden gerekend - vuurmonden gereed maken voor nabijverdediging" was eveneens niet zeer geruststellend, daar ik nog steeds met niemand verbinding had.
Daar de langs de batterij terugtrekkende troepen een demoraliseerenden invloed hadden op de bezetting, besloot ik zelf mij op de hoogte te stellen bij den Afdeelingscommandant van den toestand.
Verschillende commandanten van terugtrekkende troepen heb ik onderweg gevraagd naar hun orders. Het antwoord luidde echter steeds: "Ik heb geen orders."
(13 Mei) Door de duisternis gelukte het mij niet spoedig genoeg den Afdeelingscommandant te bereiken en tenslotte heb ik in een nabijgelegen commandopost van een batterij Artillerie via den Divisiecommandant den Afdeelingscommandant telefonisch bereikt. - Eenigen tijd later kreeg ik bericht, dat ik verbinding zou krijgen, dat er niet teruggetrokken zou worden, en dat er spoedig vuuropdrachten zouden komen.
Inderdaad kwam toen tegen 3.00 uur de verbinding tot stand, en van 4.30 - 5.00 uur gaf de batterij een uitwerkingsvuur af op vuur 653. Te 5.30 uur volgden nog eenige vuurstooten, en daarna gaf ik order, dat een derde van de bezetting rust kon nemen teneinde zich wat te verfrisschen.
Inmiddels passeerde een bataljon Infanterie de batterij, waarvan de Commandant mij mededeelde, dat hij veel te laat zou komen voor zijn tegenaanval omdat hij zoo lang op de autobussen had moeten wachten.
Toen ik mij zelf had gewasschen in een der huizen bij de batterij, ging ik terug naar de 4-persoons schuilplaats, die met eenige betonringen en enkele in der haast gegraven greppels de eenige vuurdekking in de batterij bood. Juist daar aangekomen werd de batterij door een zeer nauwkeurig gericht vuur van vijandelijke artillerie bestookt.
Ieder zocht een goed heenkomen, en daar er nog eenige infanteristen in de batterij aanwezig waren, zat ik met 14 man in de 4-persoons schuilplaats. In een veronderstelde vuurpauze werd mij gemeld, dat er 2 man gesneuveld, verschillende gewond, 2 vuurmonden geraakt en de munitie in brand waren, dit laatste had ik reeds tijdens het vuur kunnen hooren.
Juist toen ik me hiervan wilde overtuigen, begon het vuren opnieuw en moesten we weer dekking zoeken.
Daarna stelde ik vast, dat de Korporaal De Wit gesneuveld was, terwijl door de zorg van de Wachtmeesters Knoll en De Ridder met een passeerenden ziekenverpleger de gewonden, (Wachtmeester Wesseling, korporaal Snikkers en soldaat Kros) werden weggedragen. Deze wachtmeesters hadden in een schuilplaats links van de batterij dekking gezocht en van daar uit geconstateerd dat er gewonden lagen. Ze hadden Wachtmeester Wesseling, die ten gevolge van een schedelwond bewusteloos was, uit het vuur der ten gevolge van brand springende projectielen gehaald.
Wachtmeester Dumay was aan den schouder gewond en was zelf uit de batterij weggeloopen.
Tijdens de beschieting kreeg ik een vuuropdracht per ordonnans, waaraan ik toen echter niet kon voldoen.
Daar ook de telefonische verbinding verbroken was, ben ik zelf naar den Afdeelingscommandant gegaan om hem verslag uit te brengen en nadere orders te vragen.
Op den Afdeelingscommandopost belde ik den Divisieartilleriecommandant (D.A.C.) op, die mij orders gaf de 2 bruikbare vuurmonden gedekt op te stellen en nadere orders af te wachten.
Inmiddels trokken steeds meer troepen terug en werd vanuit alle richtingen geschoten. Ook ik zelf werd door een Hollandschen mitraillist beschoten, die echter stopte toen ik eenige krachttermen gebruikte.
Teruggekeerd in de batterij zag ik Luitenant Rutgers met de kanonniers bezig de 2 vuurmonden den weg op te rijden in Westelijke richting, daar er orders waren gekomen, de vuurmonden op te stellen tegen nabijverdediging.
Toen deze vuurmonden opgesteld stonden, ben ik zelf met een wachtmeester en 2 manschappen op een vrachtauto naar voren gereden, teneinde achtergebleven munitie en uitrustingsstukken te halen. Dit gelukte niet, daar bij de stelling een zwaar gewonde lag, die op de vrachtauto terug moest.
Ik ben toen nog eenigen tijd in de stelling gebleven om het voorterrein te bekijken, waarbij ik - met den Luitenant Carbin van 8 R.A. - meende een Duitsche patrouille te zien.
Verschillende groepen Infanterie keerden ongewapend terug. Een sergeant deelde mij mede, dat hij grondmijnen gelegd had bij het viaduct. Een andere groep had een in burger gekleed militair bij zich. Ik droeg den commandant - een sergeant - op, zich met deze groep te melden bij den Kapitein 't Land, die in de nabijheid van mijn twee stukken was.
Toen ik na eenigen tijd naar deze stukken terugkeerde, was de bezetting verdwenen. Bij informatie bleek mij, dat een ordonnans het bericht "Vuurmonden onbruikbaar maken, terug trekken", had gebracht. De Kapitein 't Land verzocht mij aldaar te blijven met het personeel dat daar langs kwam, terwijl hij bevestiging van dit bericht ging vragen.
Tijdens zijn afwezigheid kwamen eenige vijandelijke vliegtuigen zéér laag boven onze hoofden, voor en achter ons bommen werpend, zoodat we ons in het bosch moesten dekken.
Bij terugkomst van Kapitein 't Land bleek dat het bericht juist was geweest. Per rijwiel ben ik toen met een 15-tal manschappen richting Elst gereden.
Daar zag ik stukrijders van mijn batterij te voet terugkeeren uit richting Amerongen. Nadat ik hun had gezegd, de paarden op te halen, ben ik per auto doorgereden om de batterij weer zooveel mogelijk te verzamelen. Daarna heb ik mij in Elst gemeld bij den Luitenant-Kolonel De Kruyff.
Met den Overste ben ik toen medegegaan om stellingen te verkennen.
Des avonds ben ik met Luitenant Rutgers en Kornet De Jong per rijwiel doorgegaan naar Amerongen, alwaar zich mijn levensmiddelentrein moest bevinden. Ik heb deze echter niet gevonden.
Daar ik veronderstelde, dat de Afdeeling in de richting Utrecht zou marcheeren, ben ik tot Doorn in die richting gefietst. Daar vernam ik, dat de Afdeeling naar Wijk bij Duurstede was gegaan. Ik heb toen eenige uren gerust in Doorn en den volgenden dag de Afdeeling in IJsselstein bereikt.
De Kapitein,
(get.) De Bruine.
|