Verslag van eerste luitenant T.J. Canter Visscher

III-8 R.A.
MUNITIE-COLONNE

  Verslag over de verrichtingen in het tijdvak van 9 t/m 14 Mei 1940.
          ---------------------------------------------------------------------------

9 Mei

  In den avond van 9 Mei 1940 omstreeks 24 uur ontving ik het bericht, dat gevechtsgraad 3 was ingetreden. De auto's stonden ten deele geladen met - in totaal 840 - schoten, ten deele ledig ter beschikking voor goederenvervoer voor de onderdeelen van deze afdeeling en van II-8 R.A.
  Terstond vertrokken de munitieauto's om in de stellingen van de 1e (rechter) en 3e (middelste) batterij elk 240 schoten te lossen en in de verwisselstelling van de 2e Batterij 120 schoten. Voorts werd een wacht geplaatst in het Afdeelings Munitiedepot. Inmiddels werd gevechtsgraad 4 afgekondigd en bracht II Auto Bataljon (II-Aut.Bat.) overeenkomstig de orders het eerste rantsoen in het Afdeelings Munitiedepot.
  Daarna werd teruggereden naar de legering bij Prattenburg en werd de colonne gereedgemaakt voor vertrek naar Amerongen (Erica). De met goederenvervoer belaste auto's kwamen op eigen gelegenheid na.

10 Mei

  In Erica aangekomen werd de colonne verdekt opgesteld, de kwartieren betrokken en posten (waaronder een mitrailleurpost) opgesteld bij het kwartier en de colonne. Door de radio ontving ik daar het bericht, dat Nederland in oorlog was geraakt. Spoedig kwamen laagvliegende Duitsche vliegtuigen over die - in antwoord op karabijnvuur der uitgezette posten - mitrailleurvuur op Erica afgaven, waarbij niemand werd getroffen. Ik heb daarop gelast slechts bij een directe aanval op Erica te vuren, aangezien anders onnoodig onze opstelling zou worden verraden.
  In den aanvang der middag ontving ik van Commandant III-8 R.A. schriftelijk order om vanaf de aanvullingsplaats munitie aan te vullen naar het Afdeelings Munitiedepot, waarop ik met pl.m. 15 auto's vertrok naar de in de in mijn bezit zijnde orders genoemde aanvullingsplaats bij "Breedeveen".
  Aldaar was geen aanvullingsplaats te bekennen, en moest ik ordonnansen uitzenden om deze te zoeken. Een hunner kwam terug met een bericht van Stafkwartier IIe Divisie, dat te Breedeveen geen aanvullingsplaats was gelegen en het advies om mij naar Broekhuizen te begeven. Ondanks het feit, dat voortdurend luchtgevaar aanwezig was en de wegen herhaaldelijk verstopt werden door kudden vee, die werden afgevoerd, bereikte ik Broekhuizen. Aldaar werd mij door den wachtmeester - Commandant aanvullingsplaats - medegedeeld, dat dit slechts aanvullingsplaats was voor de 7 cm. Ik trachtte daarop telefonisch inlichtingen in te winnen bij Commandant IV Divisie, Commandant 8 R.A. en Commandant 2 C.A.A.T., doch niemand kon mij met zekerheid mededeelen, waar de voor mij aangewezen aanvullingsplaats zich bevond. Teneinde de munitie in de batterijen te kunnen aanvullen begaf ik mij met 4 auto's naar het Afdeelings Munitiedepot en laadde daar voor de 1e (rechter) en 3e (middelste) elk 60 schoten, welke ik deed lossen in de zgn. "wijnkelders", de munitiekelders achter deze batterijen. Des avonds voerde ik weder vanuit het Afdeelings Munitiedepot voor de rechter en middelste batterij elk 60 schoten aan. In de Afdeelings Commandopost vernam ik (toen eerst!) dat II Aut.Bat. de munitie voor III-8 R.A. rechtstreeks aanvoerde in het Afdeelings Munitiedepot en de Munitie Colonne derhalve niets anders te doen had dan de munitie vandaar naar de stellingen te vervoeren. Dit was mijns inziens niet practisch, aangezien het tengevolge had, dat de Munitie Colonne de in het Afdeelings Munitiedepot geloste munitie aldaar bij duister weer moest opladen (onder vuurbereik van den vijand) en naar de stellingen moest brengen, hetgeen veel tijd kostte).
  Voorts had ik geen personeel beschikbaar om de wacht bij het Afdeelings Munitiedepot te betrekken, aangezien ik bij Erica constant 11 manschappen voor wachtposten moest uitzetten, mede gezien de in de nabijheid dalende parachutetroepen. De in het Afdeelings Munitiedepot aanwezige acht (later 12) man van 2 C.A.A.T. moesten derhalve ook voor deze wacht zorgdragen ofschoon zij in het bosch geen legering hadden. (Dank zij het gunstige weder heeft dit voor betrokkenen geen overmatige moeilijkheden met zich gebracht).

11 Mei

  Des namiddags werden in 2 auto's 120 schoten aangevoerd naar de verwisselstelling van 2-III-8 R.A. waarbij de versperring aan het Station Rhenen moest worden terzijde gesteld. Des avonds moesten 2 auto's naar dezelfde stelling om munitie en materiaal terug te brengen naar de stelling der linker batterij. Voorts zouden toen in opdracht van Commandant III-8 R.A. voor elk der batterijen 360 schoten aangevoerd worden. Wegens het gevaar voor beschieting tijdens het afladen bepaalde ik, dat voor elke batterij 3 auto's (elk met 60 schoten) zouden rijden en dus drie groepen elk 2 maal zouden rijden. De eerste groep van 6 auto's ging onder mijn eigen leiding naar de stelling der linker batterij, welke juist werd betrokken. In strijd met hetgeen ik met de Commandant III-8 R.A. had afgesproken had deze batterij ook zijn gevulde caissons mede naar de stelling genomen in plaats van deze door te zenden naar het Berghuis bij Amerongen. Deze caissons waren in het mulle zand vastgeloopen, zoodat ik ongeveer anderhalf uur nabij deze stelling moest wachten tot de weg vrij was. Eenmaal in de stelling gekomen, terwijl juist met afladen werd begonnen, kreeg deze batterij vuur op zich. Het afladen ging derhalve met vele moeilijkheden en tijdverlies gepaard, zoodat het reeds licht was, toen de laatste auto uit de stelling kon vertrekken. Verliezen werden niet geleden; 1 auto, welke in het duister een aanrijding had gehad moest terug worden gesleept.

12 Mei

  Des namiddags werd opdracht ontvangen om bij het invallen der duisternis de geheele opslag van het Afdeelings Munitiedepot over de batterijen te verdeelen. Wederom werd met 3 groepen van 3 auto's naar het stellingterrein gereden en ging een eerste groep van 3 auto's naar de stelling van de linker batterij. Daar aangekomen werd mij door Commandant 2-III-8 R.A. medegedeeld, dat aanvulling niet gewenscht was, aangezien nog een groote voorraad aanwezig was, en de toestand kritiek was, door het terugtrekken der infanterie. Bij het wegrijden is een der auto's in een door de infanterie midden in den weg gegraven kuil gereden en moest deze worden verlaten. Temidden van terugtrekkende infanterie en aankomende huzaren-motorrijders werd langs de stelling der middelste batterij naar die der rechter batterij gereden. De commandanten dezer batterijen weigerden eveneens munitie aan te nemen, aangezien nog gemiddeld 300 schoten per batterij aanwezig waren en de mogelijkheid op een terugtrekken werd voorzien, waarbij de aangevoerde munitie zou moeten worden verlaten. Teruggekomen in het Afdeelings Munitiedepot laadde ik alle aanwezige munitie op de colonne en ontving daarop van Commandant III-8 R.A. machtiging om naar Erica terug te gaan. Bij het vertrek arriveerde juist weder II Aut.Bat. met 520 schoten, welke dus nog in het Afdeelings Munitiedepot liggen.

13 Mei

  Des namiddags trachtte ik Commandant III-8 R.A. te bereiken, doch mij werd door Stafkwartier IV Divisie (Officier van Dienst) medegedeeld, dat verbinding niet meer mogelijk was, en ik de colonne voor vertrek uit de kwartieren gereed moest maken in afwachting van nadere orders. In den avond werd ik door Commandant III-8 R.A. ontboden naar het Berghuis, waar ik order ontving om met de ledige auto's der colonne naar het Berghuis te trekken, daar de goederen en de onberedenen der Afdeeling te laden en vervolgens met de geheele colonne, waarbij thans ook de keukenauto's en goederenauto's, naar Cothen op te trekken. 2 der ledige auto's zond ik met een wachtmeester naar het Amerongsche Bosch, waar ik op een aanvullingsplaats voor infanteriemunitie een groot aantal verlaten kisten met patronen S.1. had gezien. Deze auto's sloten zich spoedig weder aan, waarna de colonne over Leersum naar Cothen trok. Onderweg werden vele manschappen van 19 R.I. op de auto's geladen, aangezien zij niet verder konden loopen en toch naar Fort Honswijk moesten. Te Cothen aangekomen kon geen contact verkregen worden met Commandant III-8 R.A., waarop ik op eigen gezag besloot door te trekken naar Schalkwijk, waarheen de meeste troepen werden gedirigeerd. Te Schalkwijk waren zooveel troepen, en kon ik geen gedekte opstellingsplaats voor de colonne vinden, dat ik besloot door te trekken naar Vreeswijk. Dit was te meer mogelijk, doordat een redelijke grondmist aanwezig was, welke mij dekte tegen zicht. Aangezien ook Vreeswijk vol troepen lag, trok ik door naar Ysselstein, waar ik een groote hofstede vond met een dichte boomgaard, waar ik de colonne gedekt kon opstellen en het personeel doen slapen. Daar kwam ik tot de ontdekking, dat ik des morgens bij Vreeswijk een 10-tal auto's was kwijtgeraakt en ik bovendien een aantal manschappen van andere onderdeelen bij mijn colonne had. Des namiddags te pl.m. 16 uur begaf ik mij naar het Gemeentehuis te Ysselstein om te informeeren waar mijn afdeeling zich bevond. Ik kwam juist aan op het moment, dat het bericht van de capitulatie bij Commandant IV Divisie inkwam. Van Commandant 8 R.A. vernam ik, dat III-8 R.A. zich te Vreeswijk bevond, waarop ik met de colonne derwaarts ging en ik niet alleen de afdeeling doch tevens de zoekgeraakte auto's van mijn onderdeel aantrof. Ik heb mij toen bij Commandant III-8 R.A. gemeld en ben met diens goedvinden over Utrecht (waar ik alle wagens tankte) naar Benschop getrokken.
  Over het kader en de manschappen van het onder mijn bevelen staande onderdeel heb ik niets dan lof. Met name de door mij als "colonne-geleiders" ingedeelde onderofficieren en de chauffeurs der munitie-auto's, die over veelal slechte wegen, zonder verlichting door het stellingterrein moesten tijden, hebben zich in hooge mate onderscheiden. De geest onder het geheele personeel is vanaf den beginne uitstekend geweest, en heeft, ook na het bekend worden van de capitulatie, niets geleden. Niemand is van plan geweest te deserteeren. Op de appels heeft nimmer iemand ontbroken.


Hiervan naar waarheid opgemaakt dit rapport.

Veldleger, 18 Mei 1940.
De 1e Luitenant,
Commandant Munitie-Colonne III-8 R.A.

w.g. T.J. Canter Visscher.

Voor eensluidend afschrift
De Eerste Luitenant,
waarnemend Luitenant-Adjudant III-8 R.A.
J.K. van den Briel.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 2.82 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 427.02 KB)