Verslag van hulpaalmoezenier A.J.E. Vissers
Verslag 64.
Hulpaalmoezenier A.J.E. Vissers.
Staf 24 R.I. (Druten).
10 Mei 1940.
Behalve aan 24 R.I. was ook aan 29 R.I. en 16 R.A. en nog verschillende bataljons het land tusschen Maas en Waal als standplaats aangewezen, zoodat de dorpen Druten, Afferden, Puiflijk, Altforst, en Maasbommel, alsook Deesd, Horssen, Leeuwen, Wamel, Dreumel, en Appeltern met een kleinere of grootere groep katholieke soldaten om geestelijke verzorging vroegen. Hiervoor was slechts één Aalmoezenier beschikbaar. Onder deze omstandigheden hebben op meerdere plaatsen de katholieke soldaten niet die verzorging gehad, die wij hun graag hadden willen geven.
Als om 1.00 uur de mannen gewekt worden, staan wij reeds gepakt en gezakt, kant en klaar om op te trekken naar de hulpverbandplaats, die ingericht is achter de stellingen in het St. Jozefgesticht te Leeuwen-Beneden. Alle beschikbare ruimte wordt ingericht voor kwartier en ziekenverblijf: en als enkele uren later de zieken uit het hospitaal van Druten worden binnengebracht, dan vinden zij de bedden reeds gespreid door de goede zorgen van de zusters. Langzamerhand volgen ook de Officieren van Gezondheid met hun personeel. De auto's met de zieken komen voorgereden, de met paarden bespannen roode-kruiswagens worden onder de hooge boomen opgesteld. Het begint al te dagen als de verschillende stellingen zijn betrokken. Allen wachten in spanning, doch dit duurt niet lang: de eerste Duitsche vliegtuigen verschijnen in de lucht, weldra door meerdere gevolgd. Een kwartier later zijn het er honderden.
Nederland is in oorlog! In de kapel van de zusters hebben we dien morgen de H.Mis gelezen. Aan allen wordt de H.Communie uitgereikt totdat alle H.Hosties genuttigd zijn. We zijn daarna de stellingen rondgegaan, om onze mannen moed in te spreken. Allerlei geruchten dringen langzaam tot ons door. Niemand weet iets met zekerheid. Onze hulpverbandplaats word geëvacueerd: alle oudjes moeten het huis verlaten; niemand mag achterblijven. Tegen den avond gaan we voor de laatste maal naar Druten, om de mannen in de eerste linie, langs den weg naar Nijmegen, gelegenheid te geven tot biechten. Groote groepen geëvacueerden komen voorbij. Niemand blijft in Druten achter. Op den weg, langs den dijk, in een klein opkamertje van een verlaten huisje hooren we biecht. Op wacht achter hun mitrailleur belijden ze schuld. Het laatst van allen gaan we naar onze goede vrienden van de P.A.G., die tusschen Deesd en Druten liggen en die dus den eerstenstoot zullen moesten opvangen. De meesten vragen om te mogen biechten; met allen hebben we gebeden. Het afscheid van de mannen viel niet mee. Tegen het invallen van de duisternis trekken we terug naar onze hulpverbandplaats.
11 Mei 1940.
Tegen 2 uur komt het schrikbarend bericht, dat het Regiment zich in de stelling zal opstellen voor een terugtocht op Maurik. Daar gaat de zoo noodige nachtrust. Wéér wordt alles samengepakt; wéér komen de roode-kruiswagens onder de boomen tevoorschijn; de zieken worden ingeladen. In Tiel wordt even rust gehouden. Op den verderen tocht naar Maurik verschijnen vijandelijke vliegtuigen. In den vroegen morgen komen we in Maurik aan. Het IIIe Bataljon legert zich in Rijswijk. Het IIe in Eck en Wiel, het Ie Bataljon met den straf van het regiment in Maurik.
We worden door den pastoor zeer gastvrij ontvangen; de aalmoezenier blijft op den Roode-Kruispost, om bij het eerste alarmbericht ook den veldprediker te kunnen waarschuwen. Als we tegen den middag naar Rijswijk gaan, om het IIIe Bataljon te bezoeken, zijn de meeste soldaten nog in rust. Maar in den namiddag treffen wij het in Eck en Wiel beter; daar treffen wij onze vrienden uit Druten rondom de keukenwagens en we hebben volop gelegenheid om biecht te hooren en de moedelooze moed in te spreken. En hier en daar is dat noodig. We spreken af, dat we den volgenden morgen, den Pinksterzondag, de H.Mis zullen opdragen op een weide, achter een boerderij. Ze beloven allen graag te zullen komen, want nimmer in hun leven hebben ze wellicht met meer verlangen uitgezien naar de H.Communie dan op dien Pinkstermorgen toen de strijd voor de deur stond. Dien avond gingen wij omstreeks 22 uur ter ruste.
12 Mei 1940.
We meenden rustig te zullen slapen. Nauwelijks zijn we ingeslapen of men komt ons waarschuwen, dat het Ie Bataljon uit Maurik moet optrekken naar Amerongen. Iedereen begrijpt wat dit beteekent: "Grebbeberg" Vlug kleeden we ons aan en trekken door den donkeren nacht met het Ie Bataljon naar Amerongen. In den vroegen morgen komen we daar aan, nog steeds in de onzekerheid omtrent de dingen, die ons boven het hoofd hangen. Voor het laatst spreken wij de mannen moed in, geven hun de generale Absolutie, stoppen aan ieder de oefening van "Volmaakt Berouw" in de hand, die hun in stervensgevaar een middel kan zijn tot vergeving van zondeschuld. In den tuin van Amerongs kasteel moeten we afscheid nemen: wij hebben opdracht, om terug te keeren bij den staf, die in Maurik achterbleef en bij de twee bataljons, die in Rijswijk en Eck en Wiel gelegerd zijn. Half acht zijn we op de weide in Eck en Wiel, waar de katholieke mannen van het IIe Bataljon wachten. Op een platten boeren-wagen wordt het altaar opgeslagen: mijn trouwe helpers wachten om de H.Mis te dienen - het zal de laatste maal zijn, dat zij dezen dienst vervullen - den volgenden dag waren zij reeds bij O.L. Heer. Na de H.Mis moeten we aanstonds verder; men wacht op ons in Maurik waar om 9 uur in de parochiekerk de H.Mis zal worden opgedragen voor de katholieke militairen van den staf, die nog in Maurik zijn. Als we in de kerk binnenkomen, wachten ze in groot aantal om te kunnen biechten. Dan komt een ordonnans met de boodschap: de H.Mis kan niet doorgaan, want de vijandelijke vliegtuigen cirkelen boven de gemeente. Maar de mannen dringen aan, zij kunnen op dezen Pinksterdag de genademiddelen van de Moederkerk niet missen. Een kapitein van den staf belooft ons de wacht te houden; hij zal aanstonds waarschuwen, als er alarm komt. De mannen moeten plaats nemen op de hoeken van de bank, om direct het kerkgebouw te kunnen verlaten. Zóó hebben we ook voor hen de H.mis opgedragen en de H.Communie uitgereikt en ook zij zijn versterkt weggegaan. De eerste Pinksterdag verloopt voor ons vrij rustig; de gastvrije herder biedt ons onderdak; na drie slapelooze nachten hebben wij bij hem voor het eerst enkele uren rust. Totdat 17 uur het bericht komt: "Alles bij elkaar halen; niets mag achterblijven; Staf en beide Bataljons optrekken naar Amerongen". Wij trekken voor de 2e maal in de richting van Eck en Wiel. Daar sluit het IIe Bataljon bij ons aan; het IIIe Bataljon zal via Wijk bij Duurstede naar Amerongen trekken. Tegen het vallen van den avond komen we in Amerongen aan. Zes lange uren hebben we daar gestaan in den koude Meinacht, de duisternis om ons heen. Niemand kan van zijn plaats; anders raakt hij zijn afdeeling kwijt. Boven Rhenen zien we de lichtkogels het terrein verlichten, terwijl het geschut voortdurend den grond doet dreunen. De lucht is rood gekleurd van de vele branden die reeds in den omgeving woeden. We gaan rond tusschen de onderdeelen: overal knielen de mannen in groepjes neer, om voor het laatst de H.Absolutie te ontvangen. Velen vragen om opnieuw te mogen biechten. Staande langs den weg, geleund tegen een boom, zittend op den rand van den dijk of wandelend door het duister hebben wij hun biecht gehoord. Allen ontvangen een "Acte van volmaakt berouw", op een stuk papier geschreven; zij zullen dat bidden in stervensgevaar. Tientallen brieven worden ons ter hand gesteld, in het vertrouwen, dat O.L.Heer den aalmoezenier zal sparen.
13 Mei 1940.
Als het eerste licht van den morgen doorbreekt, worden we met de zelfstandige commandanten opgeroepen om te verzamelen, even buiten Amerongen. Hier worden we ingelicht over den aanval, die aanstaande is en aan ieder zijn opdracht gegeven. In de Grebbelinie, waar reeds lang gevochten is, heeft de vijand een deuk gemaakt in de stoplinie. Het Regiment krijgt opdracht, om in de richting "Kruiponder" die deuk er uit te halen. Het beteekent niet "verdediging", maar "aanval" en wel op een geheel onbekend terrein, eerst in boschterrein en daarna in het open veld. Waar liggen de stellingen? Waar liggen de roode-kruis-posten? Waar de hulpverbandplaats? Er is niemand die ons kan inlichten en we besluiten, om mee te trekken naar den commandopost in de bosschen van Rhenen. In den vroegen morgen trekken de afdeelingen per vrachtauto naar het front in de vuurlinie. Tusschen Elst en Rhenen houdt de stoet even halt. Maar het oponthoud in kort en de lange stoet vrachtauto's trekt na enkele minuten weer verder op Rhenen aan. We stappen uit bij den zijweg naar het "Witte Huis", vlak onder Rhenen gelegen waar we met den regimentsarts nadere bevelen afwachten.
Vanaf den commandopost hebben we een wijd uitzicht over de streek, waar de strijd in alle felheid woedt. Rhenen is één vuurzee. Steeds dichter bij ons vallen de projectielen van het vijandelijk geschut. Over den grooten weg van Rhenen zien we de terugtrekkende afdeelingen ordeloos een veilig heenkomen zoeken. Onze regimentscommandant stelt zich aan het hoofd van een kleine afdeeling, om de terugtrekkenden moed in te spreken en hen terug te brengen in den strijd. Majoor Kruyf neemt het bevel op den commandopost over.
Het zal intusschen ongeveer 9 uur zijn geweest. De commandopost komt steeds meer onder vuur te liggen: verschillende zware ontploffingen hebben in de onmiddellijke omgeving plaats gehad en wij besluiten, om met den Officier van Gezondheid op zoek te gaan naar de hulpverbandplaats, waar wij mogelijk nog hulp kunnen bieden. Wij volgden den weg die door de jongens is ingeslagen, langs den Zuidelijken meentweg en door de Wateringsteeg. Het vijandelijke vuur wordt steeds heviger dikwijls moeten we dekking zoeken in slooten en greppels langs den weg. Overal in het rond staan de rookende resten van afgebrande hofsteden; de meubels liggen half verkoold tusschen het puin. Meerder gewonden worden reeds langs ons heen gedragen; sommigen zijn zwaar gewond en wij zijn blij, dat we hier helpen kunnen. De vóórcompagnie heeft reeds zware verliezen geleden. Sommige jongens schreeuwen luid en zijn zoodanig door zenuwen overmand, dat zij weggevoerd moeten worden. Hier en daar liggen de jonge kerels doodvermoeid langs den weg; verderop wordt het terrein erg stukgeschoten: de lucht is dampig van geschutsrook en nevel. Ik zie een recruut in doodsangst, liggend langs den weg, zijn gezicht in zijn handen verborgen. Als ik hem op zijn schouder tik, kijkt hij op en begint te schreien: zijn been is verbrijzeld en hij wordt weggedragen. Verderop liggen meer gewonden en meer dooden: Ik heb er twee gezien met hun acte van "Volmaakt berouw" tusschen de vingers verfrommeld. Sommigen kunnen we nog helpen: ze trachten nog te biechten en ontvangen het H.Oliesel. Meerdere bekenden zijn er onder deze jongens: het valt hard hen voor te bereiden op den dood. Sommigen zijn gelaten en berustend: anderen klampen zich vast aan het leven en willen nog niet sterven. De dokters hebben het druk: telkens worden opnieuw gewonden aangedragen: in de voorste linies schijnt het er hard toe te gaan. Tegen 15.00 uur komt het bevel van terugtrekken: reeds trekken uiteengeslagen compagnieën achter het brandende Rhenen om, teneinde zich op weg te begeven naar Amerongen. Maar het blijkt een loos alarm, de militaire politie dwingt de jongens terug te keeren. De toestand wordt hopeloos: de jongens kunnen niet meer. Eindelijk komt inderdaad het bevel, dat het bataljon zich zal moeten terugtrekken. Nog tracht de Overste een nieuwe linie te formeeren, maar het is al te laat. Op den commandopost vernemen we, dat het regiment zich moet verzamelen bij den ingang van Amerongen. Aan ons regiment is opgedragen, om den terugtocht van den Grebbeberg te dekken. Het is een droef gezicht dat eindeloos getrek van verslagen regimenten. Intusschen begint de avond te vallen, de avond van den tweeden Pinksterdag. De terugtocht achter de waterlinie zal moeten geschieden in doodsche stilte, in het nachtelijk duister, een marsch van 40 km. Zoo nu en dan wordt een rust geboden, de troep is volkomen uitgeput en op dit oogenblik zonder voedsel. Wel bedreigen nu en dan vijandelijke vliegtuigen de terugtrekkende troepen, doch vallen er op den terugtocht geen slachtoffers meer.
14 Mei 1940.
Eindelijk tegen den vroegen ochtend omstreeks 6 uur, wordt Vreeswijk bereikt. Heel het stadje is vol soldaten. De commandant moet tenslotte het besluit nemen, om onze mannen te legeren in de R.K.kerk. Met enkele Officieren van Gezondheid vinden wij een onderdak op de pastorie, nadat we eerst tot ongeveer 9 uur buiten op de stoep hebben liggen slapen. Omstreeks 11 uur worden we opgeschrikt dor enkele bommen.
Het bombardement is van korte duur. We zoeken naar het verblijf van den Regimentscommandant met zijn officieren en vinden hem terug, druk in beraad over de stellingen, die ter verdediging van het Lekaccès zullen moeten worden ingenomen. De Commandant draagt ons op een rapport naar den kolonel te brengen. Daar aankomende roept hij ons afzonderlijk. Nóóit zullen we dat oogenblik vergeten: "Het Nederlansche leger heeft gecapituleerd". Breng deze boodschap over aan Uw Commandant. Wij gaan terug naar den Staf van ons regiment; men beraadslaagt nog druk, wat men doen zal: er is sprake, dat weer opnieuw naar den Grebbeberg zal worden getrokken. In den gang hebben wij onzen Commandant het verpletterend nieuws meegedeeld; hij kàn en wil het niet gelooven en hij besluit zelf naar den Kolonel te gaan.
Na een klein half uur komt hij terug. Nòg zie ik hem binnenkomen, bedrukt en verslagen: "Heeren, het is de zwaarste dag van mijn leven: het Nederlandsche Leger heeft gecapituleerd". Het valt als een donderslag in de rustige kamer.
Dit is dus het einde van den oorlog; alles is nu voorbij. We hebben ons lot niet meer in handen.
Langzamerhand wordt het bericht onder de troepen bekend. Er heerschte algemeene verslagenheid: zóó gauw had niemand het einde verwacht.
|