Verslag van hulpaalmoezenier Th.C.M. van Leeuwen
Verslag 37. Hulpaalmoezenier Th.C.M. van Leeuwen. Staf 19 R.I. (Rhenen).
10 Mei 1940.
Plotseling in het geweld van den oorlog. Te 4.30 uur fietste ik naar de stellingen van III-19 R.I. te Achterberg. Ik kwam daar langs de barak, waar mijn hulpkerk was gevestigd en, terwijl in de lucht vijandelijke vliegmachines hun tochten volvoerden, dacht ik aan de schoone Meimaandversiering, zonder biddende mannen, zonder feestelijke verlichting. Ik had zoo gaarne inventaris in veiligheid willen brengen, er was echter geen tijd meer voor. Ik beval alles aan, aan de Koningin van de Meimaand.
In den Regimentscommandopost op den Cuneraweg bij "Dikkenberg", was het een en al bedrijvigheid. Telefoons rinkelden onophoudelijk, ordonnansen werden uitgezonden of kwamen opdrachten afgeven. De stellingen werden bezet. In overleg met den Veldprediker Ds. Joh. Gerritsen, een plan de campagne opgesteld en er werd besloten direct de onderdeelen, Staf 19 R.I. en III-19 R.I. te Achterberg af te gaan en ieder op zijn wijze de geestelijke verzorging uit te oefenen. Te 7.00 uur trokken wij per rijwiel er op uit. De gevaren waren wij ons nog niet bewust. Langzamerhand drong dit tot je door. Wij gingen vooruit, nu en dan dekking zoekend en toen begon de heerlijke taak als aalmoezenier. Overal waar ik militairen zag haalde ik de katholieken bij elkaar en spoorde ze aan, om misschien voor het laatst te biechten en alles in orde te maken. Van de eene stelling naar de andere, van loopgraaf naar loopgraaf. Wat heb ik toen het Heilige Sacrament der Biecht leeren waardeeren! Na de biecht ontvingen de mannen van mij een kaart waarop een heele korte oefening van volmaakt berouw was afgedrukt met een aansporing nu en dan dat gebed te bidden. Providentiëel waren die kaarten ons door het V.O.G.-comité toegezonden.
Des avonds het eerste artillerievuur op onze voorposten en daarmee de volle oorlogsverschrikking.
11 Mei 1940.
Den volgenden dag van 7.30 uur af weer de stellingen rond om altijd maar weer biecht te hooren en de mannen toe te spreken. Veel tijd ging verloren met het zoeken van dekking, maar in de eerste twee dagen van den oorlog heb ik een zeer groot gedeelte van de mannen kunnen helpen. Ik schat 800. Gelukkig, want de volgende dagen zal ik mijn aandacht aan de gewonden moeten besteden. De vijandelijke artillerie was dichter genaderd en onophoudelijk ploften, zelfs heel dicht bij, de granaten in den grond. In den avond had ik met twee officieren een onderkomen gezocht in een boerderij, niet ver van den commandopost van het Regiment, doch van rusten was geen sprake, want nauwelijks binnen, begon onze eigen artillerie te vuren dat hooren en zien verging. We zaten letterlijk tusschen twee vuren.
12 Mei 1940.
Te twee uur besloten wij te trachten den Regimentscommandopost te bereiken. Wij gingen heel voorzichtig naar buiten, half gebukt, overal op lettend. Alles was hier geëvacueerd, wellicht dat je hier in het duister voor een spion of ongewenscht bezoeker werd aangezien en daarom die voorzichtigheid. Buiten gekomen, wat een gewaarwording: donker, gebulder van eigen artillerie, het typische geluid van neerkomende granaten van den vijand, in de verte de oplaaiende branden in de richting Wageningen en Veenendaal. Deze nachtelijke tocht naar den commandopost heugt mij nog. Na den schildwacht met goed succes te zijn gepasseerd waren wij in dezen post, maar geslapen hebben wij daar niet.
Een Heilige Mis moest op dezen eersten Pinksterdag toch worden opgedragen, het kostte wat het wil. Ordonnansen worden gezonden om den mannen van den commandopost en de er bij liggende stellingen te zeggen, dat te 7.00 uur in den loopgraaf van den commandopost een Heilige Mis zou worden opgedragen en dat ieder, niet door dienst verhinderd werd genoodigd te komen. Ongeveer 70 mannen namen er aan deel. De Overste voorop, naast hem de regimentsarts. Geen altaar, doch een theekist deed als zoodanig dienst. Onder de armelijkste omstandigheden werd het Hoogheilig Offer opgedragen. De Heilige Communie werd uitgereikt en... toch was het misschien wel de indrukwekkendste Heilige Mis die ik in mijn leven heb gecelebreerd.
Na de Heilige Mis meende ik naar de hulpverbandplaats te gaan van het IIIe Bataljon, vlak bij de Cuneraweg tegenover de zgn. Duiventoren. De gewone weg, de Cuneraweg, er heen lag onder vuur en was dus niet te volgen. Overal zag ik in dien weg de granaattrechters en daar tusschen als heele lange serpentines, de inslagen van het mitrailleurvuur der vliegmachines. Die honderden aan-een-geregen inslagen heb ik later nog kunnen waarnemen toen ik uit krijgsgevangenschap was teruggekeerd. Ik kende nog een anderen weg, vanwaar ik op een zijweg langs de kweekerij de "Duiventoren" vlak bij de hulpverbandplaats kon komen. Ook hier onophoudelijk vuren met telkens inslagen, links en rechts van mij. Ik zat er dus middenin. Na veel vallen en opstaan meende ik er te zijn, doch een groote vrachtwagen versperde mij den weg geheel en al. Ik moest teruggaan en probeerde het langs een heel klein rijwielpad over het land. Er was niet de minste dekking en het scheen mij, dat dit land onder vuur lag. Doch er moest wat gebeuren, ik stapte op mijn rijwiel en met een vaart, zonder omzien, vloog ik er door heen. Als een bezetene rende ik door en dwars over den Cuneraweg kwam ik in een droge sloot terecht en kwam, na op adem te zijn gekomen, in den hulpverbandplaats aan. Tot mijn verwondering waren er nog geen ernstige gewonden aangekomen. Ik ging terug naar den regimentscommandopost.
's Middags plm 15.00 uur kreeg ik het eerste bericht van de hulpverbandplaats. Toen er weer op af, maar het ging nu gemakkelijker. Het vuur was blijkbaar verlegd en nu had de hulpverbandplaats van 8 R.I., tegenover Ouwehands dierenpark het te verduren. Ik kwam op mijn eigen verbandplaats van III-19 R.I. en daar waren de eerste gewonden aangekomen. Er volgden steeds meer, waaronder zwaar- en lichte gewonde. De dokters hielpen onafgebroken en ik verleende de geestelijke hulp, sprak hun bemoediging in, troostte waar mogelijk. Tegen 19.00 uur werd de hulpverbandplaats verlaten. Onze eigen artillerie kreeg een opstelling achter onze hulpverbandplaats waardoor het vijandelijke vuur op onze omgeving getrokken werd. Midden op den weg wees ik, naar ik meen 8 man, den weg om zich bij een mij onbekenden commandopost te melden. Zij gingen heen toen midden op den weg een granaat ontplofte. Ik snelde naar de hulpverbandplaats van III-19 R.I. en waarschuwde Dr. Felderhof. Wij onderzochten de situatie: allen waren getroffen - twee gesneuveld, eenigen zwaar gewond.
Dat was het begin van den avond. Wij zaten midden in het vuur. Dit duurde een half uur. Nog geen 10 meter van ons af stortte een steenen schuur met geweldig gekraak in elkaar. We zaten in afwachting tot een voltreffer ons lot zou beslissen. Den geheelen nacht (hoewel alles om ons heen werd vernield, bleven wij gespaard), kwamen de gewonden binnen. De doktoren hielpen en ik verleende geestelijke hulp. Daarna werden zij zoo spoedig mogelijk vervoerd naar de hoofdverbandplaats te Rijsenburg.
13 Mei 1940.
De eerste maal moesten wij, naar ik meen, vier uur wachten op het vervoer der gewonden; daarna ging het geregeld.
De dag brak aan met de ontdekking, dat wij geen contact meer hadden met den regimentscommandopost, en andere belangrijke posten (1-III-19 R.I. en een van de andere compagnies-commandoposten). De verbindingen waren verbroken. Geen regelmatige berichten dus meer. Alleen in uiterste gevallen een ordonnans. De strijd was in hevigheid toegenomen. Daar ik begreep, dat het mij niet meer mogelijk zou zijn in den commandopost de Heilige Mis op te dragen, moest ik zien mijn miskoffer en ander benoodigdheden hier te krijgen. Ik ging naar den regimentscommandopost om mijn miskoffer te halen. Mijn rijwiel was verdwenen. Loopen ging niet. Een vrachtauto deed mij den commandopost bereiken. Na mijn benoodigdheden bij elkaar gebracht te hebben, bracht een van de P.A.G. mannen, op zijn motor, mij terug. Veel gewonden waren intusschen aangekomen. Ongeveer 12 uur een hevigen aanval van vliegtuigen, een kwartier lang. Ongeveer 13.00 uur kregen wij verwarde berichten over terugtrekken. Van een verlaten commandopost zagen wij soldaten den Cuneraweg afloopen in de richting Veenendaal. Een uitgezonden ordonnans deelde mede, dat de commandopost was verlaten. Nog juist kwam een Roode-Kruisauto, welke alle gewonden kon medenemen en zoo verlieten wij ook onzen post. Mijn miskoffer moest ik achterlaten, zocht daarvoor een goede schuilplaats in een zoogenaamde schuilnis en dekte hem met stroo af. Terug in de hulpverbandplaats merkte ik alleen te zijn achtergebleven, pakte mijn noodzakelijkste benoodigdheden en volgde den troep op een afstand. Bij een rust haalde ik mijn mannen in. Onderweg zag ik langs den weg onze Roode-Kruisauto staan, defect. Ik deed haar aanhaken achter een vracht-auto en aldus kregen wij onze gewonden veilig in Amerongen.
In Amerongen verzamelde ons Regiment weer en vandaar zijn wij gemarcheerd naar Leersum, Doorn, Neerlangbroek en Cothen, waar wij 23.00 uur aankwamen. In Cothen zouden wij 's nachts blijven, doch deze plaats was reeds door Nederlandsche militairen bezet. Wij gingen verder door naar fort Honswijk.
14 Mei 1940.
Plm. half zeven kwamen wij in fort Honswijk aan. Opdracht was gegeven om vóór het licht in het fort te zijn, doch dat was onmogelijk. Hoe wij zonder gebombardeerd te zijn op onze plaats aankwamen is nog een raadsel. Wat kwam ons, toen het begon te schemeren, de mist goed van pas. Wel hoorden we af en toe vijandelijke vliegtuigen, maar we konden gerust doorloopen, door een dikke mist werden wij beschermd.
Te 15.00 uur werd een Nederlandsch krijgsgevangen onderofficier binnengebracht, die namens den vijand berichtte, dat de wapens moesten worden ingeleverd, anders zou te 17.00 uur een bombardement volgen. Hiervan wilden wij niets weten en dus wachtten wij af. Er volgde echter geen bombardement, maar dat konden wij niet vermoeden, omdat wij eerst tegen 18.00 uur bericht kregen van de capitulatie. Een verschrikkelijk moment. De Overste was weggegaan naar de Duitschers en keerde terug, terwijl de Duitschers een groote witte vlag droegen. Officieren en manschappen werden gescheiden.
Voor mij als aalmoezenier was 't hier een zegenrijke werkdag. Velen, want er waren ook veel van andere onderdeelen hier aangekomen, hadden nog geen gelegenheid gehad tot biechten en nu was die gelegenheid in overvloed aanwezig en zoo heb ik hier nog prachtig zielzorg-werk kunnen verrichten.
In den avond werden wij als krijgsgevangenen weggevoerd. Wij mochten niets medenemen, zelfs geen gasmasker en helm en ik mocht mijn brevier uit het fort niet gaan ophalen.
(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van M.F.M. Keizers.)
|