Verslag van kapitein der Koninklijke Marechaussee G.J.W. Gelderman
AFSCHRIFT.
COMMANDANT VAN HET DISTRICT KONINKLIJKE MARECHAUSSEE ARNHEM ---------------------- No. 430 |
O N D E R W E R P :
Verslag optreden van een
detachement Marechaussee
op 12 en 13 Mei j.l. op
den Grebbeberg.
----------------------
Arnhem, 31 Mei 1940.
Ter voldoening aan Uw mondelinge opdracht van heden, heb ik de eer U Hoogedelgestrenge beleefde te berichten:Opdracht: Toen het Commandant II L.K. in den loop van den middag van 12 Mei op het Stafkwartier te Doorn steeds duidelijker werd, dat de verdediging van de Grebbelinie op den Grebbeberg groot gevaar liep - het werd immers bekend, dat de Duitsche troepen reeds in de stoplijn van de verdedigende stelling zouden zijn doorgedrongen - ontving ik de volgende opdracht van den Generaal-Majoor:
"U gaat met een zoo sterk mogelijk detachement Marechaussee naar voren, meld U bij den Commandant IV Divisie op zijn commandopost en stelt U ter beschikking van dezen Commandant, teneinde de in de stelling aanwezige troepen tot standhouden te dwingen; een ieder, die terugloopt en zich aldus aan zijn plicht tracht te onttrekken, schiet U onverbiddelijk neer."
(Deze opdracht werd mondeling gegeven; ik kan dus niet verklaren of ik hem met de juiste bewoordingen heb weergegeven).
Uitvoering: Van de 24 hoofden van het Wapen, vormende mijn detachement te Doorn, waren er 9 aangewezen voor de bewaking van Huize Doorn, daar deze bewaking voortgang moest hebben, bleven in totaal over 14 hoofden.
Zij waren:
Opperwachtmeester van der Krol, W.
Opperwachtmeester Sijbring, H.
Wachtmeester Roelofsen, J.
Wachtmeester Veldhoen, G.
Wachtmeester tit. Van Dieren, J.
Wachtmeester tit. Wiering, J.
Wachtmeester tit. Fortuin, M.C.
Marechaussee Marskamp, A.
Marechaussee Oordt, T.
Marechaussee Noordermeer, P.C.J.
Marechaussee Entrop, A.H.
Marechaussee Van IJzendoorn, P.M.
Marechaussee Van den Breemen, P.M.
Marechaussee Van Wijk, N.D.
Met een vrachtwagen begaf ik mij met dit detachement naar voren, in de richting van Rhenen, meldde mij aldaar bij Commandant IV Divisie en stelde dezen commandant op de hoogte van den taak van het detachement. Ik vernam, waar zich de nieuwe ingezette troepen moesten bevinden en vertrok.
Reeds in de eerste straat van Rhenen aangekomen, trof ik troepen aan, gelegen tegen de huizen en, naar hun zeggen, teruggeslagen door den vijand; zij hadden geen moed meer, in de stelling terug te keeren en hadden veel verhalen over Duitschers die uit de boomen op hen schoten en met handgranaten wierpen. Dit bleken alle geruchten te zijn, die mogelijk wel een grond van waarheid hadden, maar van het meerendeel kwam bij mij vast te staan, dat het den vijand nog niet had gezien.
Ik verdeelde mijn personeel over deze eerste troepen, met de opdracht te vertellen, dat de Duitscher niet sterk was, dat er slechts een handje vol soldaten waren en dat onze stelling zeer sterk was; dat nog denzelfden avond een groote versterking zou aankomen en gezamenlijk met ons de Duitschers uit de stellingen zou verdrijven; inderdaad wist ik van het voornemen van Commandant II L.K., spoedig Brigade B aan te trekken en bovendien was ik, gaande naar Rhenen, sterke afdeelingen gemotoriseerde troepen, in beweging in dezelfde richting, gepasseerd.
Het gelukte eindelijk inderdaad, doch met veel moeite, de totaal gedemoraliseerde massa ongeveer 1.5 km. aan te trekken, over het viaduct nabij het station Rhenen en verder omhoog in de richting van het Dierenpark; daar kwam reeds hoe langer hoe meer het gerucht tot ons, verhalen van steeds terugkeerende Nederlandsche soldaten: "Ze zitten in de boomen, ze gooien met handgranaten enz.", doch niemand zag één Duitscher.
Er waren geen commandanten bij deze soldaten, ik beval vooruit te gaan en ging vooraan; mijn personeel dreef de kudde naar boven, maar er zat geen geest en geen wil meer in; dekking zoekende in de tuinen van de villa's en achter zware boomen langs den weg, kwamen wij slechts langzaam vooruit.
Het werd mij duidelijk, dat ik deze soldaten zeker niet meer tot vechten zou kunnen krijgen; het werd bovendien donker; het "gerucht" nam toe: "in de stelling vuurden de Nederlandsche soldaten nu al op eigen troepen" en iedereen zag wat bewegen en wist zeker, dat in elken boom de vijand loerde. Mijn personeel even alleen latende, heb ik mij toen met den Wachtmeester Veldhoen begeven weder terug in de richting Rhenen, zond hem verder om te trachten, de reeds hierboven vermelde en door mij opgemerkte versterkingen op den weg naar Rhenen, zoo spoedig mogelijk aan te trekken; ook een auto met eenige officieren hield ik aan en verzocht den inzittenden toch met spoed te trachten versterking aan te voeren, rechtstreeks naar den Grebbeberg.
Ik keerde terug, het was toen reeds donker. Bij het viaduct aangekomen was een enkele oogopslag voldoende, om te overzien hoe zich de toestand in het nadeel had gewijzigd; eerst in kleine afdeelingen, daarna in massa, schreeuwend, huilend, gedeeltelijk zonder wapenen, kwamen soldaten in wilde vlucht op het viaduct af. De eersten, ten getale van omstreeks een paar honderd, trachtte ik te verzamelen; er waren officieren bij, ik gaf hen opdracht stand te houden en zich links en rechts van het viaduct te verzamelen en in de loopgraven op te stellen, omdat ik op dat moment het ergste voorzag, n.l. dat de Duitsche troepen wel onmiddellijk hierachter konden komen opdagen.
Het meerendeel gehoorzaamde echter al niet meer en stormde in wanorde verder; een gedeelte van mijn detachement verzamelde hen verderop en schiep orde, zoodat geen vluchtende bende later het geheele Legerkorps kon verontrusten.
Zelf sloot ik de brug met de aanwezige prikkeldraadruiters en stelde mitrailleurs hierachter op; daarna sprak ik tot de wilde massa aan den overkant van de spoorlijn en met mijn stem hield ik hen wellicht een kwartier lang in bedwang; ik bezwoer hen, stand te houden en steeds vooruit te gaan; zij konden niet terug, daar zij anders in mijn vuur lagen; eenige oogenblikken nog bleef het stil aan den overkant, toen begon een stormloop op het prikkeldraad, de zware mitrailleurs opende op mijn bevel het vuur, oogenblikkelijk week de donkere massa en de brug bleef toen vrij.
Het is bij het vervullen van zijn plicht, tot het uiterste deze massa soldaten tegen te houden in hun waanzinnigen stormloop, dat de Wachtmeester J. Roelofsen van de brigade Aalten in eigen vuur sneuvelde; het was ook te donker geweest, om nog een Marechaussee-uniform van een ander te onderscheiden.
Terwijl aan den overkant reeds in onze richting werd geschoten uit Duitsche vuurwapenen, droegen Opperwachtmeester Van de Krol, Wachtmeester Fortuin en ik gezamenlijk den zwaar gewonden Roelofsen een huis binnen, alwaar een dokter na eenigen tijd den dood constateerde als gevolg van een schot in den linker long.
Den geheelen nacht, zoolang het donker was, werd uitsluitend geschoten om lawaai te maken; als mijn mitrailleur vuurde, antwoordden die van links en rechts, de bedoeling was duidelijk te maken, dat wij sterker waren dan de Duitschers in de bosschen vóór ons en dat men niet terug kon.
Bij den aanvang van den dag reeds begon een artilleriebombardement op mijn stelling; wij gingen in den loopgraaf. Het gemiddeld trefpunt van deze schoten, blijkbaar afkomstig van één batterij, lag net verkeerd en bleef dien dag ook verkeerd liggen; wel sprongen de projectielen in onze onmiddellijke nabijheid, doch in den loopgraaf was het veilig.
Onze vijand begon zichtbaar te worden; vanuit de huizen aan den overkant werd gevuurd, eveneens van achter den dijk, die aldaar de fabrieksterreinen van den "Stoomhamer" begrenst.
Wij waren toen vrij sterk, de geheele spoorlijn was, zij het dan ook slechts in enkele lijn, bezet; dien nacht kwamen twee escadrons wielrijders aan, met de bedoeling een tegenstoot uit te voeren zoodra het licht werd. In den loop van den morgen, steeds door vuur brengende op de talrijker wordende Duitsche troepen, besprak ik den toestand met twee officieren, n.l. den Eersten-Luitenant Hollert van 4 R.H. die versterking bracht met een stuk pag. en met den Reserve Eerste-Luitenant Ketelaar van M.C.-III-11 R.I. die den geheelen nacht den zware mitrailleur had bediend.
De soldaten, van wien velen reeds eenige dagen niets hadden gegeten, moesten een aanvulling levensmiddelen hebben en zoo stuurde ik, misschien 11 uur, een ordonnans weg met een dringend schriftelijk verzoek aan Commandant IV Divisie om eten voor 600 man, al schrijvend moest ik 600 veranderen in 400, er waren zoo juist naar bekomen inlichtingen, weer een paar honderd soldaten weggeloopen; korten tijd daarna liet ik tellen en kwam tot de conclusie, dat er in de geheele stelling nog slechts 15 man aanwezig waren, iedereen liep blijkbaar weg en van de voorgenomen tegenstoot door de beide escadrons wielrijders kwam niets.
Achter onze ruggen werd Rhenen tot één groote puinhoop stuk geschoten, door minstens een afdeeling van twee batterijen zeer zwaar geschut, dat klaarblijkelijk eerst later in stelling was gebracht (ik vernam later, dat dit een afdeeling 22 cm. moet zijn geweest, in stelling op den Keijenberg bij Heelsum).
Het mitrailleurvuur tegenover ons nam toe, het vuren kwam uit alle richtingen; om 13.30 uur werd tijdens een aanval door een groote escadrille Duitsche vliegtuigen het viaduct tot springen gebracht door een enkele sergeant van 4 C.P., die reeds den heelen morgen onder de brug bezig was geweest met de ladingen, onder het voortdurend vuur van den vijand. Terwijl tot op dat oogenblik nu en dan een groepje ontsnapte Nederlandsche krijgsgevangenen gelegenheid kreeg, over de brug te passeeren, kon dat daarna niet meer. Deze krijsgevangenen kwamen telkens uit een huis aan den overkant, dat door ons steeds onder vuur werd gehouden.
De Duitsche soldaten pasten daarna een andere tactiek toe; in een lange rij werden naar schatting 30 à 40 krijgsgevangenen, blijkbaar onder bewaking, tegenover ons opgesteld, beneden de dijk en op het terrein van de "Stoomhamer"; de gezichten en helmen en de handen daarboven juist zichtbaar, teekenden zich scherp af tegen den donkeren achtergrond van een lange houten loods; tegelijk werd op ons uit dezelfde richting geschoten. Deze toestand duurde zeer lang; wel trachtte ik met den door mij bedienden mitrailleur links en rechts daarvan opduikende Duitsche schutters onschadelijk te maken, maar op den duur hield ik dien toestand niet vol en vuurde toen een lange lijn van schoten boven de hoofden van die krijgsgevangenen; even later en blijkbaar op bevel van hunne bewakers, zakten plotseling de hoofden; de Duitsche helmen die toen zichtbaar werden, kon ik onder vuur nemen.
Van het eigen personeel waren toen nog slechts over:
Wachtmeester Van Dieren, die mij verving aan den mitrailleur en zorgde voor aanvulling van munitie (steeds lagen drie trommels gevuld naast mij) en de Marechaussee Oordt; Marechaussee Marskamp werd reeds in den loop van den morgen buiten gevecht gesteld door een schot in zijn been. Luitenant Hollert bediende de pag. en stond later met een karabijn naast bij, evenals Luitenant Ketelaar. Nog eenige overige manschappen vulden in een schuilnis de patroontrommels.
Omstreeks 3 uur in den namiddag zond ik Oordt als ordonnans weg (hij was in de afgeloopen 24 uur reeds de vierde ordonnans met opdracht Commandant IV Divisie dringend te verzoeken, hulp te zenden), ook hij keerde niet terug. De munitie slonk ten slotte zoo onrustbarend, dat ik, in overleg met de beide andere officieren en niet dan nadat ik hen achterliet met opdracht stand te houden, besloot zelf hulp te gaan halen; de toestand was allerminst hopeloos, de stelling was geheel behouden, geen enkele Duitscher kwam er door.
In een pag.-trekker reed ik om het verbrande Rhenen heen over Veenendaal en Elst naar de commandopost van de Commandant IV Divisie, vond deze commandopost verlaten, reed terug en verder naar Doorn, waar ik den Commandant II L.K. persoonlijk hulp vroeg. Het was toen blijkbaar reeds te laat, het Legerkorps had opdracht terug te trekken achter de waterlinie, de verplaatsing was reeds in gang. Ik moest zelf mede, mocht niet meer terug en vreesde het ergste voor de achtergeblevenen.
Uit het relaas van den Luitenant Hollert en van Wachtmeester Van Diemen vernam ik later, dat ook zij nog stand hebben gehouden tot, na het opzetten van den laatsten patroontrommel, de mitrailleur weigerde.
Nadat Van Diemen allen achter zich had laten weggaan en de vijand onder vuur bleef houden, dus tot het moment waarop de mitrailleur stopte, was hij de laatste die den loopgraaf verliet.
Geen Duitscher is er doorgekomen; dit succes is wel te danken aan de wijze waarop aanvankelijk mijn geheele detachement doch daarna ook een kleine groep standvastige officieren en soldaten is opgetreden.
Als resultaat van het optreden van het detachement kan ik tenslotte vermelden:
1e. De wilde horden paniektroepen hebben in den avond van 12 Mei geen gelegenheid gehad, in het geheele Legerkorps verwarring te stichten, daar zij door mijn personeel tot een geordend geheel werden teruggeleid.
2e. De opdringende vijand werd ongeveer 24 uur opgehouden aan den spoorlijn; ook daarna ware de stelling nog te behouden geweest, doch de terugtocht van het Legerkorps, hoezeer onwetend ik daarvan ook was, was verzekerd; het ware anders een vlucht geworden.
Marechaussee Marskamp wordt verpleegd in een ziekenhuis te Amsterdam; de verwonding is van lichten aard.
Wachtmeester Fortuin kreeg van eigen troepen een klap met een kolf van een geweer boven op zijn helm, die echter voldoende weerstand bleek te bieden.
De sterkte van de laatste groep weerstandbiedende, die zich na het laatste schot redden door de puinhoopen van het brandende Rhenen, bedroeg ongeveer 10 man.
De Kapitein, Districtscommandant,
(get.) W. Gelderman.
Aan
den Heer Luitenant-Kolonel, Commandant
van de 3e Divisie Koninklijke Marechaussee
te Arnhem.
|