Verslag van kapitein J. van Konijnenburg
Verslag van de verrichtingen van 2-III-8 R.A. over het tijdvak van 10 t/m 15 Mei 1940.
(aantekening: "aanvankelijk in verwisselstelling, later in de slechts gedeeltelijk
voorbereide stelling, eerst voor 3-III-8 R.A. bestemd")
Aan den aanvang van dit verslag zij opgemerkt, dat dit noch op volledigheid noch op grootte nauwkeurigheid kan bogen, aangezien de tijdens de strijd gemaakte aanteekeningen in het stellingterrein zijn achtergebleven.
In den nacht van 9 op 10 Mei 1940 werd te pl.m. 24 uur bericht ontvangen, dat toestand 3 was ingetreden en dat te 5 uur alle maatregelen moesten zijn genomen. Te 5.30 uur kwam 2-III-8 R.A. in de verwisselstelling te Rhenen in stelling. Te ongeveer 6 uur was de batterij tot vuren gereed.
De verkende waarnemingspost nabij de "n" van dierenpark vt. 169 - 441 werd door mijn Luitenant-toegevoegd, den 1en Luitenant Kramer, betrokken.
Dien dag en den daaropvolgenden nacht geen bijzonderheden. Den volgenden morgen (11 Mei) meldde de luitenant Kramer, dat zijn waarnemingspost, waar hij zich inmiddels 's nachts met zijn personeel had ingegraven, zwaar onder vijandelijk vuur lag. Volgens latere mededeeling van Luitenant Kramer voornoemd, is het niet twijfelachtig geweest, dat de handelingen van de aldaar stelling hebbende infanterie het vijandelijk vuur hebben getrokken. In den avond van 10 Mei stonden namelijk de manschappen rechtop naar de terugkeerende vliegtuigen te kijken, terwijl in den morgen van 11 Mei onder leiding van een kapitein ongewapend en zonder helmen in het open veld een loopgraaf werd gegraven. Gedurende den dag van 11 Mei geen bijzonderheden. Wel lag eenig vijandelijk artillerievuur in de dichte nabijheid van de stelling, doch hiervan werd geen hinder ondervonden. Alle gegeven vuuropdrachten werden rustig en vlot uitgevoerd. De waarnemingspost moest echter reeds in den loop van den ochtend verlaten worden omdat de verbinding met de batterij door vijandelijk vuur zoo grondig werd vernield, dat weder-uitleggen der draden tot dat punt niet mogelijk was.
In den namiddag van 11 Mei werd nieuwe munitie aangevoerd. Deze werd echter later weer opgeladen in verband met ontvangen opdracht om bij het invallen der duisternis van stelling te veranderen.
Na het invallen der duisternis werd uit de stelling weggemarcheerd naar de Jeugdherberg in vt. 167-443. Van daaruit werd de zeer schetsmatige voorbereide stelling, oorspronkelijk bestemd als hoofdstelling voor 3-III-8 R.A., betrokken. De opmarsch leverde groote moeilijkheden op, daar de zwaar beladen caissons eenige malen in het zeer mulle zand bleven steken. Hoewel de manschappen uiterst vermoeid waren, werden de korte oogenblikken, die ons nog scheidden van het komende daglicht gebruikt om de zeer zichtbare schuilsleuven en munitiebergplaatsen te camoufleeren en enkele nieuwe posten uit te graven. Zoozeer was het personeel zich van het kwetsbare van zijn nieuwe stelling bewust.
Bij het krieken van den ochtend van 12 Mei kwam de stelling reeds onder zeer goed gericht vijandelijk artillerievuur te liggen. Overigens dien dag geen bijzonderheden. De commandopost werd ingericht in een der kelders van Huize Remmerstein. Aan de ontvangen vuuropdrachten werd goed voldaan.
Op 13 Mei vielen de drie eerste slachtoffers. Door een voltreffer sneuvelde 1 man, werd een tweede zwaargewond terwijl de stukscommandant licht werd gewond. Overigens geen bijzonderheden. Aan de gegeven vuuropdrachten werd goed voldaan, niettegenstaande de omstandigheid, dat de batterij herhaaldelijk onder zeer goed gericht vijandelijk vuur lag. In den vroegen morgen van 13 op 14 Mei (aantekening zijkant pagina: "dit moet 13 Mei zijn") werd de opdracht ontvangen te 4.30 uur mede te werken aan het zware artillerievuur, ter voorbereiding van den grooten tegenaanval.
Te omstreeks 4 uur verscheen een 1e Luitenant der Infanterie in de commandopost der batterij, die mededeelde als commandant der verbindingsafdeelingen op zoek te zijn naar zijn Regimentscommandant. Hij had zijn Regiment niet op de afgesproken plaats kunnen vinden, en had telefonisch inlichting verzocht aan de Divisie (vermoedelijk IV Divisie) doch had na verkregen inlichtingen nog geen succes gehad. Aangezien wij inmiddels sterk den indruk hadden, dat aan de veldtelefoon werd medegeluisterd, terwijl ook een enkele maal de draden werden doorgeknipt, werd dezerzijds het advies gegeven zich ten spoedigste persoonlijk met de Divisie in verbinding te stellen. Even later verscheen de kapitein Puffius van Staf IV Divisie in de commandopost, die van een en ander op de hoogte werd gebracht.
Aan de gegeven vuuropdracht werd goed voldaan. Opgemerkt zij nog, dat reeds in den nacht van 13 op 14 Mei (aantekening zijkant pagina: "dit zal 12 op 13 Mei moeten zijn") bevel kwam op alles voorbereid te zijn, wat de nabijverdediging betreft. In den loop van den ochtend van 14 Mei (aantekening zijkant pagina: "Zijn de vuren ter ondersteuning van den tegenaanval op 13 Mei") werd nog een enkele vuuropdracht gegeven en uitgevoerd en werd het bevel om te zorgen voor de nabijverdediging herhaald. Te ongeveer 13 uur werd bevel ontvangen met achterlating van de stukken terug te trekken op Elst.
De terugtocht leverde geen bijzonderheden op. Er werd zooveel mogelijk door gedekt terrein afgemarcheerd. Tijdens een rust nabij de legeringsschuilplaatsen der reservestelling van onze batterij werd door een eskader vliegtuigen een bomaanval op die legeringsschuilplaatsen gedaan (deze schuilplaatsen waren overigens uit de lucht beslist niet waar te nemen.) Met het oog op de groote kwetsbaarheid van de batterij wanneer deze het open terrein bij Elst zou binnentrekken, werd besloten door de bosschen te marcheeren naar de boschrand nabij de zilvervossenfarm vt. 162-445 terwijl bevelsontvangers naar Elst werden gestuurd. Als bijzonderheid zij nog vermeld, dat de batterij na den straatweg Elst - Veenendaal te zijn overgestoken twee schoten uit geschut van licht kaliber achterna kreeg. Later op den middag voegde de batterij zich bij de rest van III-8 R.A. in en nabij het Amerongsche Berghuis.
Dien avond werd aangespannen en afgemarcheerd over Amerongen en Cothen naar Tul en 't Waal. Te Tul en 't Waal werd bij het aanbreken van den dag gelegerd in een groote boerderij. Juist toen het licht werd waren mannen en paarden binnenshuis.
In den morgen van 15 Mei (aantekening zijkant pagina: "dit moet 14 Mei zijn") werd pantserafweergeschut voor de boerderij in stelling gebracht. In verband met de van den commandant hiervan ontvangen inlichtingen werd contact gezocht met den afdeelingscommandant. De Afdeelingscommandant is vervolgens naar den Regimentscommandant vertrokken, doch zou te 13.30 uur terug zijn. Toen de Afdeelingscommandant op het afgesproken uur niet terugkwam en de berichten van de terugtrekkende infanterie steeds verontrustender werden, terwijl door de opkomende inundatie stukken van den weg onder water kwamen te staan, werd besloten te voet naar Vreeswijk af te marcheeren. Als de toestand minder ernstig zou blijken zouden paarden en voertuigen onder beschutting der duisternis alsnog kunnen worden opgehaald. Te Vreeswijk bleek dit inderdaad het geval te zijn en werd door den Afdeelingscommandant bevel gegeven paarden en voertuigen op te halen. Toen dit geschied was is afgemarcheerd over Vreeswijk - Jutphaas naar Benschop.
Commandant 2-III-8 R.A.
de Kapitein,
(w.g.) J. van Konijnenburg.
Voor eensluidend afschrift
De waarnemend Luitenant-,Adjudant III-8 R.A.
de 1e Luitenant,
J.K. van den Briel.
|