Verslag van onderzoek inzake de eerste luitenant P.L.A.C. Hoogvliet
HOOFDKWARTIER VAN DE GENERALE STAF COMMISSIE VAN ONDERZOEK --------------- |
No.: CO 346. Geheim.
Onderwerp: 1e Luitenant Infanterie P.L.A.C. HOOGVLIET.
Met 8 bijlagen.
's-Gravenhage, 26 November 1947.
VERSLAG van het Onderzoek inzake de 1e Luitenant der Infanterie
P.L.A.C. HOOGVLIET.
De Commissie nam kennis van het dossier van het Parket van de Officier van Justitie bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierbij gevoegd als bijlage 1) en bestudeerde de verschillende gevechtsverslagen (niet bijgevoegd), waarvan zich uittreksels bij het vorenbedoelde dossier bevinden.
De Commissie hoorde de 1e Luitenant Hoogvliet en de Kapitein der Militaire Administratie H.J. Tackenberg.
De hoofdgetuige, de Commandant II-11 R.I., Reserve Majoor J. van Dijk, is in 1946 te Dordrecht door middel van een handgranaat vermoord, nadat hij wegens collaboratie, in samenwerking met een collega aannemer, gedetineerd geweest zijnde, uit die detinering was ontslagen.
Deze Reserve Majoor, die inmiddels was ontslagen, kon dus op zijn vroeger afgelegde verklaringen niet meer opnieuw worden gehoord.
Het onderzoek heeft het volgende uitgewezen:
II-11 R.I., behorende tot de IVe Divisie, was tot 10 Mei 1940 gelegerd te Leersum, doch had als tactische taak in geval van oorlog met Duitsland als divisie-reserve op te treden bij de IIe Divisie, welke het stellingvak Veenendaal bezette.
Er waren stellingen bij Veenendaal voorbereid, die op nader bevel zouden worden bezet.
Na vóór de stelling bij Veenendaal op 10 Mei evacuatie te hebben geregeld, bevond het Bataljon zich bij Vacantiekolonie (zie Schets bijlage 8).
De omstandigheden hebben ertoe geleid, dat de Legerkorpsreserve naar Zuid-Holland moest worden gezonden.
Op 12 Mei 1940 drongen de Duitsers bij de Grebbesluis de hoofdweerstandsstrook binnen in het vak van 8 R.I. In afwachting van het aantrekken van nieuwe reserves en na het mislukken van tegenstoten in het vak van 8 R.I., werden maatregelen genomen voor het afgrendelen van de Duitsers, waartoe
- de verdediging van het spoorwegravijn bij Rhenen werd versterkt;
- aan III-19 R.I. werd bevolen front Zuid-Zuidoost te maken;
- aan II-19 R.I. bevelen werden gegeven, ten doel hebbende, het gat dat tussen paal 25 (aan de spoorweg Rhenen - Veenendaal) en het gehucht Achterberg bleef bestaan, af te sluiten.
Zij werden door Commandant 10 R.I. bij Café "De Trekpot" (later "La Montagne" geheten) gegeven, terwijl het Bataljon nog in mars was (per rijwiel en auto) naar Prattenburg.
De Bataljonscommandant (Majoor van Dijk) schijnt bij de uitvoering nogal geaarzeld te hebben en werd door Commandant 10 R.I. tot spoed aangemaand. Zijn bekwaamheden worden door de Luitenant-Adjudant niet hoog aangeslagen. Vóór het uitbreken van de oorlog zou hij zich meer met bridgen en kaartspelen, dan om de dienst hebben druk gemaakt. De stukken werden door de Luitenant-Adjudant bewerkt en de Majoor tekende wel.
De uitvoering van de opdracht was als volgt:
Bij "De Trekpot" kregen de Compagniescommandanten het voor hen bestemde stellingvak op, waarheen zij zelfstandig moesten afrijden (per rijwiel), terwijl de Bataljonscommandant zijn commandopost bepaalde bij Berg en Dal (jeugdherberg), voor een Bataljonscommandopost zeer ver achter de frontlijn gelegen.
Verschillende onderdelen zijn gedurende de rit naar de stelling onder artillerievuur gekomen. Het bezetten van de stelling is niet volledig uitgevoerd, tengevolge van dat vuur en misleidende berichten.
In de avond is er bovendien verwarring ontstaan bij Berg en Dal bij door artillerievuur gedemoraliseerde troepen van II-11 R.I., uit de stelling teruggetrokken delen van 8 R.I. en op bevel uit de stelling teruggekomen delen van 4 R.H. In die verwarring was Majoor van Dijk geheel passief en zijn uitlatingen gaven een Ritmeester aanleiding, hem van zijn commando te ontheffen en in arrest te stellen, waartegen hij meende zich niet te kunnen verzetten, daar hij met de wapens werd gedwongen.
De Ritmeester belastte met het Bataljonscommando de ter plaatse aanwezige Commandant van de Mitrailleurcompagnie, Reserve Kapitein A.M.H. v.d. Venne, die in de stukken is genoemd, die niet de oudste Kapitein van het Bataljon was en bovendien met de opdracht van het Bataljon niet voldoende op de hoogte was.
Doordat de Majoor van Dijk zijn commandopost zeer ver achter het Bataljon had gevestigd en hij de uitvoering van zijn bevelen niet controleerde, is het verband met die compagnieën verloren gegaan en het is de waarnemend Bataljonscommandant slechts ten dele gelukt, het verband te herkrijgen.
De Luitenant-Adjudant Hoogvliet was bovendien afwezig en het grootste deel van de trein ontbrak.
De Luitenant-Adjudant is zich namelijk bij "De Trekpot" bij de afmars van het Bataljon (te ongeveer 18.00 uur) met de trein gaan bezighouden en is niet meer bij het Bataljon teruggekeerd vóór de capitulatie, welke afwezigheid hem ten laste wordt gelegd.
Het onderzoek heeft uitgewezen, dat de trein, gesplitst in Autotrein (goederenauto's) en paardentrein (gevechtstrein, waarbij de munitie- en keukentrein) nog niet bij "De Trekpot" aanwezig was, toen de Majoor van Dijk, na het geven van zijn opdrachten, wilde wegrijden.
Majoor van Dijk verklaarde (zie dossier, Bijlage 1) in 1940, dat zijn adjudant, 1e Luitenant Hoogvliet, drang had uitgeoefend, zich nog met de trein te mogen bemoeien en dat hij had gezegd: "Dat heb ik liever niet" en er aan had toegevoegd: "Zet hier een ordonnans neer".
De Luitenant Hoogvliet verklaarde:
- in een eerste verklaring van 30 Mei 1940 (zie stuk D in dossier bijlage 1), dat hij opdracht van Majoor van Dijk had ontvangen, voor de treinen te zorgen;
- in een tweede verklaring van 24 Juli 1940 (zie stuk E in dossier bijlage 1) en in zijn verhoor door twee Marechaussees (zie Proces-verbaal in dossier bijlage 1), dat hij de Majoor had medegedeeld, dat de treinen er nog niet waren en dat deze geen opdracht hadden verder te marcheren dan de "Trekpot" en dat hij (Hoogvliet) had voorgesteld om de trein in te wachten, hetgeen de Majoor had goedgevonden, waarna hij was vertrokken;
- in zijn verklaring voor onze Commissie van 4 November 1947 (Bijlage 6 a), dat de Majoor hem, na zijn opmerking had opgedragen, de treinen te verzamelen en aan te trekken, er aan toevoegende, dat hij (Hoogvliet), wanneer hij de treinen had verzameld, moest informeren waar het Bataljon was, omdat het wel weer zou veranderen. Ten bewijze daarvan legde hij een, door hemzelf geschreven, maar door de betrokkene ondertekende, verklaring over van de chauffeur van Majoor van Dijk, de Korporaal C. v.d. Wielen.
Het is niet meer met zekerheid uit te maken, of Majoor van Dijk heeft goedgevonden, respectievelijk bevolen, dat Luitenant Hoogvliet persoonlijk de trein moest verzamelen en aantrekken.
Des Majoors eigen verklaring, dat hij zou hebben gezegd: "Dat heb ik liever niet", "zet hier een ordonnans neer", klinkt nogal zwak. Het was niet onlogisch dat de Luitenant-Adjudant nog even achterbleef, om de bewegingen van de trein te regelen; hierbij bevonden zich munitievoertuigen en keukenwagens, welke nodig waren in het gevecht. Daar er twee auto's door Majoor van Dijk waren gevorderd, had de Luitenant-Adjudant de beschikking over een auto, zodat hij spoedig zijn Bataljonscommandant kon volgen.
Ook als zou de Bataljonscommandant aan Hoogvliet hebben opgedragen, zoals deze aanvoert, de trein te verzamelen en aan te trekken, dan kan die order nimmer hebben betekend, dat hij zich nu verder bij de trein moest blijven ophouden.
1e Luitenant Hoogvliet heeft bij "De Trekpost" de treinen ingewacht.
De autotrein was er eerst en werd doorgezonden richting Achterberg. De Commandant daarvan, C. van Mastbergen, verklaarde volgens het Proces-verbaal van de Marechaussee (zie dossier bijlage 1 en bijlage 2), dat hij het bevel van Majoor van Dijk heeft gekregen.
Bij aankomst van de paardentrein viel bij en in de omgeving van "De Trekpot" artillerievuur. De autotrein keerde terug en werd door Luitenant Hoogvliet een eind achterwaarts in Westelijke richting gedirigeerd. De paardentrein werd door hem een laan in gezonden (zie Bijlage 4).
Nadat het vuur was opgehouden, is Luitenant Hoogvliet de gemotoriseerde trein achterop gereden, is daarmede naar Amerongen en vervolgens naar Leersum gegaan, waar hij door de Verplegingsofficier van het Bataljon (die zich naar de aanvullingsplaats wilde begeven, doch licht zag op de oude commandopost van II-11 R.I.) op de villa Darthuizen, slapende in een stoel werd aangetroffen, min of meer van de kook schijnende, toen hij werd gewekt. (zie Bijlagen 5 en 7)
De Verplegingsofficier heeft na Hoogvliets verward verhaal de Commandant IVe Divisie opgebeld om inlichtingen, waarbij werd medegedeeld, dat Hoogvliet zich naar Remmerden moest begeven. Hoogvliet herinnert zich dat niet, doch wel, dat hij naar Remmerden is vertrokken en zich aldaar met de commandopost Commandant IVe Divisie in verbinding heeft gesteld, en opdracht kreeg, naar Plantage Willem III te gaan.
Mogelijk is, indien dit bevel gegeven is, dat het de betrokken officier van Staf IVe Divisie (wiens naam niet bekend is) in de op die commandopost op dat tijdstip heersende zeer gespannen toestand, niet duidelijk is geweest, dat Luitenant Hoogvliet zich slechts met enkele auto's van II-11 R.I. te Remmerden bevond en dat de bedoeling is geweest, deze gemotoriseerde trein (die niet in de eerste plaats in het gevechtsterrein thuis hoorde) te doen opstellen op Plantage Willem III, zonder dat dit inhield, dat de Luitenant-Adjudant van II-11 R.I. zich daarbij moest blijven ophouden.
Het is geheel onlogisch, dat een Divisiecommandant of een Officier van zijn Staf zou hebben bevolen, dat die Luitenant-Adjudant zich verwijderd van zijn Bataljonscommandant zou ophouden. Indien dit zou zijn bevolen, was het de plicht van Hoogvliet geweest, zelf daarheen te gaan en de situatie uit te leggen.
Hij is echter de gehele nacht te Remmerden gebleven (zie zijn tweestrijd, vermeld in het Proces-Verbaal van de Marechaussee), beweert weliswaar naar de paardentrein te hebben gezocht, doch dit is kennelijk door ordonnansen geschied (zie verklaring van Mastbergen) en in Bijlage 4 de verklaring van Schoenmakers, welke laatste een paar ordonnansen heeft aangetroffen.
Terwijl de Sergeant Schoenmakers met de paardentrein de gehele nacht heeft gereden tussen "De Trekpot" en Berg en Dal / Viaduct, om het Bataljon te zoeken en ten slotte, geen raad meer wetende, doodvermoeid te Amerongen is aangekomen, heeft de Luitenant Hoogvliet te Remmerden vertoevende en over een auto beschikkende, zelfs niet de moeite genomen, om persoonlijk naar de commandopost van Commandant IVe Divisie te gaan of naar Berg en Dal, waarheen nagenoeg recht toe recht aan een weg loopt. Bij het licht worden ontmoette hij een Sergeant van zijn Bataljon die hem mededeelde, waar de inmiddels opgetreden Bataljonscommandant, Kapitein v.d.Venne, zich ophield. Zonder die Sergeant is hij, althans volgens zijn bewering, het terrein ingegaan per rijwiel, doch de Jeugdherberg heeft hij niet bereikt en het terrein, waar zijn Bataljon zich moest ophouden, heeft hij niet trachten te bereiken.
Tenslotte heeft hij, veel terugtrekkende troepen ziende, onmiddellijk gereageerd op de mededeling van een motorordonnans, dat moest worden teruggetrokken, zonder dit te verifiëren op de commandopost van Commandant IVe Divisie, waar hij vlak bij was. In verband met het relaas van Schoenmakers, waaruit blijkt, dat hij zich reeds weer te Darthuizen bevond, toen deze daar in de middag aankwam en in verband met de verklaring van Tackenberg (Bijlage 5), die hem aldaar te 15.00 uur weder heeft gezien, kan worden aangenomen, dat ook dit terugtrekken vrij vroeg en niet op last van of namens Commandant IVe Divisie is geschied.
De Luitenant Hoogvliet verklaart in zijn verhoor voor onze Commissie (Bijlage 6 a), dat hij zich in de avond van 12 Mei ziek voelde, hoofdpijn had en doodop was.
Hoewel niet opgenomen in zijn verklaring, deelde hij mede, dat hij tevoren in de bossen had gevomeerd.
De Commissie is tot de conclusie gekomen, dat de 1e Luitenant Hoogvliet door het plotselinge artillerievuur bij "De Trekpot" zodanig uit zijn evenwicht is geraakt, dat hij feitelijk op de vlucht is gegaan, wel niet zodanig, dat hij het gebied van het Legerkorps verliet, doch wel zodanig, dat hij, door zich met de autotrein van het Bataljon (die in de voorste gevechtszone niet thuis hoorde) te bemoeien, het gevaar, verbonden aan de inzet van het Bataljon, ontliep.
Het vomeren, enz. kan een angstverschijnsel zijn, door het ondergaan van het artillerievuur.
Luitenant Hoogvliet voert ten onrechte aan, dat de Bataljonscommandant hem had opgedragen, de trein te verzamelen en aan te trekken.
Zijn plicht bij "De Trekpot" zou hij reeds hebben vervuld, indien hij aan de beide onderofficieren-commandanten van de treinen het punt had opgegeven, waarheen deze zich moesten begeven. De Autotrein had desnoods bij "De Trekpot" kunnen blijven en indien Hoogvliet bang voor verdwalen van de paardentrein zou zijn geweest, had hij ook desnoods nog zelf die trein naar Berg en Dal kunnen geleiden. Door met de Autotrein naar Amerongen en zelfs naar Leersum te gaan, zulks terwijl zijn Bataljon in het gevecht trad bij Achterberg, heeft hij niet alleen zijn voor de hand liggende plicht verzaakt, doch zelfs het door hem zelf medegedeelde bevel van zijn Bataljonscommandant niet opgevolgd, dat luidde: "de trein verzamelen en aantrekken" en "informeren waar de Bataljonscommandant zich bevond", vóór hij zich daarheen begaf.
Te ernstiger wordt het geval, omdat hijzelf de Bataljonscommandant niet geschikt oordeelde.
Nu zijn Bataljon in het gevecht werd ingezet, had deze wetenschap een aansporing voor hem moeten zijn, om zich ten spoedigste bij het Bataljon te voegen.
De Commissie adviseert de 1e Luitenant Hoogvliet naar de Krijgsraad te verwijzen, terzake van een delict, als bedoeld in Artikel 86, 2e, subs. Artikel 130 van het Wetboek van Militair Strafrecht.
De omschrijving van de verwijzing, zoals die vroeger heeft plaatsgevonden, zou naar ons oordeel dienen te worden gewijzigd, omdat niet bewezen kan worden, dat de Bataljonscommandant aan Hoogvliet heeft verboden, zich met de trein te bemoeien, of het ongewenste daarvan heeft te kennen gegeven, terwijl, indien bewezen zou kunnen worden, dat de Bataljonscommandant hem, zoals Hoogvliet aanvoert, zou hebben bevolen, de trein te verzamelen en aan te trekken, welk bevel logisch zou zijn geweest, 1e Luitenant Hoogvliet door zijn handelingen toch zijn plicht heeft verzaakt, daar dit bevel nimmer de bedoeling kon hebben gehad, dat hij zich blijvend bij een gedeelte van die trein moest ophouden en daarmede in de verkeerde richting mocht afmarcheren.
De verwijzing zou als volgt kunnen luiden:
Dat hij op 12 en 13 Mei 1940, alzo in tijd van oorlog, in het operatiegebied van het IIe Legerkorps, dat zich in gevecht met de vijand bevond, als 1e Luitenant-Adjudant van de Commandant van II-11 R.I., alzo als militair zich opzettelijk tersluiks aan het gevecht, of aan het ogenblikkelijke gevaar in het gevecht, alzo aan enige gevaarlijke dienst, heeft onttrokken door de volgende handelingen:
Nadat II-11 R.I., zijnde het Bataljon, waartoe hij behoorde, op 12 Mei te ongeveer 18.00 uur, althans in de namiddag, van de omgeving van het landgoed "Prattenburg", ten Zuiden van Veenendaal, volgens daartoe ontvangen bevel was opgerukt voor het nemen van stelling bij Achterberg, teneinde een doordringen van de vijand te beletten en zijn Bataljonscommandant zich begaf van het café "De Oude Trekpot", althans van de omgeving daarvan, naar de Jeugdherberg "Berg en Dal", gelegen aan de Veenendaalseweg ten Noorden van Rhenen, is de Luitenant Hoogvliet, adjudant van de bataljonscommandant, al dan niet op bevel van de bataljonscommandant of met diens goedvinden aldaar achtergebleven, teneinde de treinen in te wachten, die naar dat punt in opmars waren en waarvan de commandanten orders voor de verdere opmars moesten krijgen.
In plaats van, na het verkrijgen van contact met de trein, welke gesplitst was in een auto-trein en een paarden-trein, zoals zijn plicht hem voorschreef te volstaan met het nemen van de maatregelen, die nodig waren om de treinen naar hun bestemming te dirigeren, zijnde de naaste omgeving van de plaats, waar de bataljonscommandant zijn commandopost zou vestigen, heeft hij, nadat er artillerievuur was gevallen, zich met de autotrein, zijnde het gedeelte, dat in het gevecht niet dadelijk nodig was, zonder de paardentrein te zoeken, begeven naar Amerongen, daarna naar Leersum, zijnde dit een geheel andere richting dan waarin het Bataljon en de Bataljonscommandant zich hadden begeven.
Vervolgens heeft hij te Leersum enige tijd slapende op een stoel doorgebracht en is hij, na door een officier te zijn gewekt en nadat deze met de Divisiecommandant had getelefoneerd en hem een daartoe strekkende bevel had overgebracht, met de autotrein naar Remmerden gereden, zijnde dit de richting, waarin hij van Leersum uit zijn Bataljon weder kon bereiken. Aldaar is hij de gehele nacht gebleven, zonder voor de hand liggende pogingen te doen om zijn bataljon weder te bereiken, zich hierbij beroepende op een hem telefonisch vanwege de Commandant IVe Divisie gegeven bevel, om te Remmerden te blijven tot nader order, van welk bevel, indien dat heeft geluid, zoals hij mededeelt, hij met reden kon aannemen, dat het niet gegeven zou zijn ten aanzien van zijn persoon, indien de opdrachtgever op de hoogte was geweest van de omstandigheden, waaronder hij eerst naar Amerongen en Leersum, daarna naar Remmerden was gekomen.
Hij heeft nagelaten persoonlijk op de commandopost van de Divisiecommandant de nodige uitleg te geven en inlichtingen te vragen, hetgeen hem mogelijk was, daar hij zich dichtbij de commandopost bevond en over een auto beschikte.
Eveneens heeft hij nagelaten, terwijl hij beschikte over een auto, zich te begeven naar de langs een verharde weg in korte tijd te bereiken Jeugdherberg, waarheen hij wist, dat de Bataljonscommandant zich had begeven en nadat een sergeant hem had medegedeeld, waar de inmiddels opgetreden bataljonscommandant zich ongeveer bevond, heeft hij zich wel in die richting begeven, doch zonder die sergeant als wegwijzer mede te nemen en zonder naar de Jeugdherberg te gaan.
Tenslotte is de 1e Luitenant Hoogvliet op een door hem niet nader gecontroleerd bericht van een motorordonnans wederom met de autotrein teruggetrokken op Leersum en vervolgens in Westelijke richting.
Tengevolge van deze handelingen is hij in het gevecht, waarin het bataljon is gewikkeld geweest, afwezig geweest en is hij vóór de capitulatie van Nederland niet meer bij zijn bataljonscommandant of bataljon teruggekeerd.
De Commissie van Onderzoek,
V.E. Nierstrasz,
Generaal-Majoor tit. b.d.
(get.) F.A.J. de Klerck,
Luitenant-Kolonel der Artillerie b.d.
(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van Kim Schormans.)
|