Verslag van reserve-eerste luitenant A.A. Bonnema
V E R S L A G van 4 M.C.
======================
Inleiding
4 M.C. - 1ste Sectie was ingedeeld bij de Divisiereserve, bestaande uit II-19 R.I. en 4 M.C. onder Commando van Reserve majoor Apeldoorn, Commandant II-19 R.I.
Op bijgaande schets is de plaats der 3 Sectiën aangegeven; zij moesten vuur uit kunnen brengen langs den spoorlijn Rhenen - Veenendaal en wel de 3-de en 4-de Sectie tusschen paal 25 en 26 en de 1-ste Sectie tusschen station Rhenen en den Rijn. Weliswaar was het geheel niet zeker dat 4 M.C. in geval van oorlog deze stelling zoude bezetten (bij graad 4 moest 4 M.C. niet de stelling bezetten, maar legeren te Rhenen en zich gereed houden) het behoorde echter tot de mogelijkheden en derhalve was deze stelling voorbereid en voor het uitbreken van den oorlog geheel gereed gekomen.
De 2-de Sectie van 4 M.C. was ingedeeld bij een bataljon van 8 R.I. (Commandant wijlen Majoor Jacometti) ter versterking der h.w.s. (hoofdweerstandsstrook) en wel toegevoegd in het vak van Kapitein Wiersinga.
Het hierna volgende verslag wordt uit het geheugen weergegeven, aangezien mijn oorlogsdagboek mij door den vijand werd afgenomen.
Donderdag 9 Mei
Tusschen 23.00 en 24.00 uur komt telefonisch bericht van Commandant IVe Divisie (via Reserve Luitenant Van Heemstra), dat 4 M.C. (gelegerd te Elst in de openbare school) om 5.00 uur graad 3 bereikt moest hebben. Dat beteekende dat de 2-de Sectie om 3.00 uur uiterlijk gevechtsklaar moest afmarcheeren naar de h.w.s. en dat de rest der compagnie om 5.00 uur gereed moest staan voor den afmarsch.
Vrijdag 10 Mei
+/- 3 uur : De 2-de Sectie marcheert af onder Commando van Luitenant Visser.+/- 5 uur : De rest der Compagnie staat aangetreden; telefonisch bericht van Commandant IVe Divisie dat graad 4 is ingetreden. Dat beteekent dat 4 M.C. moet afmarcheeren (- Korpstrein) naar de stad Rhenen, aldaar moet legeren en zich moet melden bij Commandant Divisiereserve, terwijl de geneeskundige groep zich aldaar afsplitst en zich moet melden bij h.p.v. Koerheuvel. De compagnie wordt door mij toegesproken en marcheert direct daarna af; de administratieve groep blijft in het kwartier achter om het pakken te beëindigen en daarna met den goederentrein af te marcheeren naar Werkhoven, terwijl de gevechts- en keukentrein naar hun opstelling te Elst gaan (Veenendaalsche weg).
4 M.C. legert vervolgens te Rhenen in de Cunerakerk (tijdens de restauratiewerkzaamheden pas voorzien van een brand- en bomvrijen betonzolder), commandopost achter de kerk, Kerkplein 6, tel. 258 en stelt zich onder de bevelen van Commandant II-19 R.I.
Wachten worden gesteld bij de uitgangen der kerk zoodat niemand de kerk kan verlaten; dit om de legering niet te verraden (luchtgevaar) en de compagnie in de hand te houden.
Hoofddoel is de compagnie intact en gereed te houden voor mogelijken inzet; dus goed voeden en goed laten rusten.
Des middags wordt Rhenen geëvacueerd; direct na het vertrek der burgers beginnen soldaten de stad te plunderen. Laat in den avond begint de beschieting der Grebbe; vijandelijke projectielen die te ver liggen zeilen over den berg heen en komen terecht in de kom van Rhenen; enkele vlak in de nabijheid der kerk.
Zaterdag 11 Mei
Om +/- 2 uur 's nachts komt een bevel van Commandant Divisiereserve: 1-ste om de honderden fietsen, door de geëvacueerden te Rhenen aan den loswal achtergelaten, te vernietigen evenals alle nog aanwezige booten en veerponten; ten 2-de om te zorgen voor de overbrenging naar het achterland van eenige honderden koeien en paarden, die onbeheerd in de uiterwaarden rond loopen (waren des Vrijdags door de boeren gebracht; blijkbaar was hunne evacuatie spaak geloopen).Twee ploegen samengesteld, een vernielingsploeg en een boerenploeg. De eerste begint met alle fietsen vanaf de veerpont in den Rijn te gooien; daarna wordt getracht de veerponten te doen zinken. De Commandant van H.M.'s kanonneerboot "Freya", die op den Rijn voor anker ligt, biedt hierbij hulp aan in den vorm van enkele blokjes trotyl. Een op Vrijdagmorgen te Arnhem gesneuveld matroos der "Freya" wordt door ons in den uiterwaard begraven met eer van de bemanning en van ons. De boerenploeg brengt in 2 transporten +/- 150 koeien en paarden naar Elst, alwaar zij aan den daar aanwezigen burgemeester van Rhenen worden overgegeven.
De beschieting der Grebbe wordt heviger, meerder projectielen komen in de stad en de omgeving der kerk (enkele branden ontstaan) doch ook in de uiterwaarden terecht waardoor het werk der beide ploegen niet zonder gevaar is.
Inmiddels is om +/- 11 uur een bevel binnen gekomen om één zware mitrailleur naar de voorposten voor de Grebbe te brengen ter vervanging van een aldaar uitgevallen wapen. Sergeant Mäkel, Commandant der 1-ste Sectie, wordt door mij aangewezen het wapen van het eerste stuk over te brengen naar de Grebbesluis alwaar het stuk overgegeven zou worden aan een daarvoor door de voorposten teruggezonden patrouille. De Commandant der "Freya" verzoekt een bericht voor Commandant IVe Divisie over te brengen. Ik besluit dit persoonlijk met een motorordonnans over te brengen, aangezien ik behoefte heb eens met iemand te spreken. In den commandopost ontmoet ik onzen oud-Commandant Kapitein Hendriks en vraag hem of het niet mogelijk is dat hij het commando der compagnie weer op zich neemt, aangezien Kapitein Puffius toch weer terug is en de verantwoording die het commando eener zelfstandige oorlogscompagnie meebrengt, mij als eenig officier bij die compagnie zwaar op de maag ligt, en de ondercommandanten (behoudens Sergeant-Capitulant Croonen) zeer slap zijn; dit blijkt echter niet wel mogelijk.
Om +/- 16.00 uur komt Sergeant Mäkel onverrichter zake terug met het bericht een uur tevergeefs bij de Grebbesluis gewacht te hebben totdat de toen terugtrekkende voorposten het hem duidelijk maakten, dat overgave van het wapen aan een stelling, die niet meer bestond wel niet meer noodig zou zijn.
In den loop van den dag heeft de plundering van Rhenen door losloopende soldaten walgelijke vormen aangenomen; ik kan het niet laten hiertegen herhaaldelijk op te treden, maar tegen dien stroom valt niet te roeien, daarenboven ben ik verplicht in de omgeving van mijn commandopost te blijven. Weliswaar komt een bevel, dat het plunderen verboden is (Sic!), maar voor een deel gebeurt het door terugtrekkende horden, die geheel uit den band zijn.
Zondag 12 Mei
Des morgens brengt de boerenploeg het nog resteerende vee naar Elst over. Na den middag ga ik even naar Elst teneinde contact te hebben met mijn keuken- en gevechtstrein, die aldaar verblijven; zelf heb ik immers ondervonden hoe groot de behoefte aan contact met den hoogeren commandant kan zijn.Op den rijksstraatweg naar Elst een vrijwel onafgebroken file van voertuigen en troepen. In Elst ontmoet ik den Reserve Luitenant Maas van 4 C.P. die de file halt laat houden, aangezien wij hier niets van begrijpen.
Samen telefoneeren wij van hotel Mulder naar Commandant IVe Divisie, dien van dezen terugtocht niets bekend blijkt en onverwijld het bevel geeft den geheelen stoet rechtsomkeert te laten maken, hetgeen geschiedt. Op den terugweg ontmoet ik bij den Stokweg Kapitein Puffius van Staf IVe Divisie die daar op den rijkstraatweg staat en de terugkeerende troepen bevelen geeft.
Om plm. 16.00 uur komt het bevel van Commandant Divisie-Reserve: Stelling bezetten. Wij zijn blij van het verlammende nietsdoen in de kerk verlost te zijn. Wij marcheeren door Rhenen terwijl terugtrekkende troepen ordeloos en plunderend door Rhenen trekken. Vijandelijk artillerievuur blijkt op onze artilleriestellingen langs den Cuneraweg te liggen (Wij zagen den vijand door middel van een verbindingsvlieger inschieten op de voet van hotel de Koerheuvel). Zoodoende moeten de 3-de en 4-de Sectie hun opmarschweg vóór en onder dit vuur zoeken, terwijl de 1-ste Sectie achter dit vuur om naar hare stelling kan marcheeren. Per ordonnans bericht gezonden naar Commandant Divisie-Reserve, dat 4 M.C. de stelling bezet heeft en nog geheele intact is. (mijn commandopost is bij de derde Sectie). In de stelling de verzamelde sectieën toegesproken en daarna de bevelen aan de Sectiecommandanten uitgegeven. De telefoonverbinding met de 1-ste Sectie laat ik niet uitleggen, aangezien die dwars door het vijandelijk vuur zou moeten liggen; daarvoor is mij de verbinding te kostbaar. Ook Commandant Divisie-Reserve doet geen moeite mij telefonisch te verbinden, hoewel deze verbinding m.i. wèl buiten het vijandelijk artillerievuur om had kunnen worden gelegd.
Voortdurend beschiet de vijand onze artillerie, die achter ons, tusschen de 1-ste Sectie en ons, in stelling staat; even prompt schiet onze artillerie terug. Enkele vijandelijke projectielen, die te kort liggen, vallen in onze stelling; gelukkig zonder effect.
's Avonds warme maaltijd uit onze stellingkeuken; ook de eerste Sectie krijgt haar portie langs een omweg door het zuiden gebracht; deze overbrenging blijkt trouwens zeer bezwaarlijk; een op den rug draagbare afgesloten gamelle zou een uitkomst beteekent hebben!
Van Commandant Divisie-Reserve komt geen enkel bericht. Daarbij wordt met tusschenpoozen vlak bij ons geschoten met het vreemde geluid van een vijandelijk, althans een ons onbekend, automatisch wapen; soms één soms meerdere schoten achter elkander. De schutter(s) moet(en) dichtbij liggen, de kogels slaan naast ons in het hout. Vermoedelijk een eenzaam parachutist of doorgedrongen vijand; in de duisternis is een en ander voor het moreel van den troep echter fnuikend, temeer geen enkel bericht binnenkomt; het geeft den indruk dat de vijand reeds achter de stelling zit.
In den nacht van Zondag op Maandag trekken troepen door onze stelling, afkomstig uit de Betuwe, die zich bij ons komen oriënteeren, aangezien zij geen kaarten van onze terreinen hebben, niet wisten waar noord of zuid en waar eigen troepen of vijand. Zij maken een uitgeputten indruk; krijgen gedeeltelijk van ons nog voedsel zoover onze voorraad strekt en trekken dan weer verder om een plaats te zoeken, waar zij den dag kunnen afwachten. Hun opdracht werd ons niet duidelijk; hun komst bracht verwarring in de eigen stelling.
Maandag 13 Mei
Nog steeds geenerlei bericht van Commandant Divisiereserve, derhalve zend ik twee ordonnansen uit naar commandopost Divisiereserve en wacht op hunne terugkomst alvorens zelf bericht te zenden aan mijn 1-ste Sectie. Inmiddels komen 2 korporaals en 2 soldaten dwars door het vijandelijk artillerievuur van de 1-ste Sectie met het bericht, dat het moreel van die sectie het nulpunt nadert, aangezien zij door Nederlandse militairen beschoten worden vanaf den toren van hotel de Koerheuvel. Direct daarna komen de uitgezonden ordonnansen terug; zij waren 2 uur weggebleven en kwamen mij nu vertellen, dat zij al dien tijd in een greppel gelegen hadden, want het vuur was "ondoordringbaar" en dat terwijl terzelfder tijd 4 soldaten van de 1-ste Sectie zonder een schram er doorheen gekomen waren. Ik besluit zelf met de soldaten der 1-ste Sectie terug te gaan en het geval Koerheuvel te onderzoeken en geef daartoe het commando der compagnie zoolang aan S.M.I. Vos. Wij passeeren onze artilleriestellingen langs de Cuneralaan, waar een commandant met sang-froid zijne vuurbevelen staat af te geven nu eens voor dan weer achter een boom springende alnaar gelang waar de granaten invielen en die mij vertelt ondanks de aanhoudende beschieting al zijne stukken nog intact te hebben en zelfs nog zonder gewonden te zijn. Wij maken daarna vanwege de "verraders" in hotel de Koerheuvel een omtrekkende beweging en komen zoodoende langs de hulpverbandplaats "Koerheuvel", liggende aan den weg van de Koerheuvel naar den Rijksstraatweg. Bij de h.p.v. staat de veldprediker Ds. Onnes, die ik naar het "geval" Koerheuvel vraag en die mij verklaart zoojuist op den Koerheuvel een praatje te hebben gemaakt met den Commandant van een of andere artillerie meetafdeling, die met zijn personeel in de Koerheuvel zit (Sic!). Ik vermeld dit geval uitvoerig, omdat het typeerend is voor de fantasieën waarin menschen in een angstpsychose vervallen. Eenerzijds de verklaring van de 4 korporaals en manschappen, dat zij met "eigen oogen" gezien hebben, dat zij vanaf den toren beschoten werden en daartegenover de verklaring van Ds. Onnes, die terzelfder tijd op den Koerheuvel een praatje maakt. De oplossing van het geval is, dat ook in de buurt van de h.p.v. en de stelling der 1-ste Sectie enkele parachutisten of tijdens den nacht doorgedrongen vijandelijke soldaten gezeten hebben met hunne tergende vuurstooten. (Na den oorlog heb ik zelfs op aanwijzing van een bevrienden boer de kuilen gevonden, waarin zij op het land van dien boer gelegen hadden tusschen een carré van boonen-heggen op het bouwland tusschen de stelling der 1-ste Sectie en den rijksstraatweg.) Zooals boven reeds vermeld was de schieterij fnuikend voor het moreel en de 1-ste Sectie raakte daardoor ook geheel van den kook; zij hoorden vlakbij schieten en zagen soldaten op den Koerheuvel en de valsche conclusie was gauw getrokken. De 4 soldaten waren overigens door de verklaring van Ds. Onnes in 't geheel niet overtuigd en ik ben er zeker van, dat zij hun leven lang zullen verklaren, dat zij toch door Nederlandsche soldaten van den Koerheuvel beschoten zijn.Inmiddels heeft 's vijands list zijn uitwerking niet gemist, bij de stelling der 1-ste Sectie aangekomen blijkt de geheele sectie en bloc gedeserteerd te zijn. De zware mitrailleurs zijn links en rechts in de struiken geworpen en dat terwijl aan de stelling niets blijkt te mankeeren. Het is inmiddels middag geworden en de groepjes terugtrekkende en vluchtende soldaten, die gedurende den morgen druppelsgewijs voorbij kwamen, nemen langzamerhand den vorm van een onafgebroken stroom aan. Met de 4 soldaten van de 1-ste Sectie zocht ik de weggeworpen wapens der 1-ste Sectie bij elkander om die tenminste nog te redden; tijdens dit werk kwam zoowaar een sergeant met enkele soldaten der weggeloopen sectie terug; zij hadden tijdens hun vlucht berouw gekregen! Zij vertelden verder, dat er "een" vreemde kapitein in de loopgraaf gesprongen was en geroepen had: "er uit, er uit, de Duitscher is doorgebroken en zit ons op de hielen" en dat zij "daarom" de stelling verlaten hadden. Samen weten wij de wapens weer bij elkaar te krijgen en de stelling weer eenigermate te bezetten. Tijdens dit werk vond de eerste en eenige vijandelijke luchtaanval op het gebied van onze stelling plaats en wel met bommenwerpers. De bommen vallen gedeeltelijk niet ver van ons (dichtst-bijzijnde trechters liggen op 50 meter), zij geven veel gedreun maar geen verliezen. Toch blijkt het voor het moreel der stelling de genadeslag, want nu stroomen de vluchtelingen in onafgebroken colonnes over den Vijverberg naar het Westen. Tot mijne verbijstering bevindt zich daarbij mijn commandant, de Reserve majoor Apeldoorn, van wien ik gedurende al den tijd, dat 4 M.C. in de stelling zat, geen enkel bericht had gehad, en o.a. vergezeld van zijn Luitenant-Adjudant passeeren zij vlak voor mij langs den weg die voor de stelling der 1-ste Sectie ligt. Op mijn vraag: "waarheen?" antwoordt mijn commandant: "het is niet meer te houden, wij gaan terug". Op mijn vraag: "geeft U mij ook bevel terug te gaan?" antwoordt mijn commandant: "Nee, maar ik ga terug". Aldus in den steek gelaten, hetgeen ik overigens nog slechts toevallig gemerkt heb (Was ik in mijn commandopost geweest, dan zou ik er niets van geweten hebben) besluit ik contact te zoeken met mijn naasthoogeren commandant: Commandant IVe Divisie. De commandopost der IV-de Divisie blijkt echter volkomen verlaten te zijn; dat is om plm. 14.00 uur. De artillerie-stellingen langs den Cuneraweg, waar tevoren nog zoo onverdroten geschoten werd, blijken nu ook leeg en verlaten met achterlating van de kanonnen.
Het gebied der stelling is uitgestorven, geen levend wezen is te zien, geen geluid wordt meer gehoord. Alleen achter te blijven met 4 M.C. lijkt mij op dat oogenblik zinloos met ons beperkte gezichtsveld, daarbij niets wetend van den vijand, zonder verbindingen en zonder commandant, daarbij den vijand nu van alle zijden verwachtend kunnende. Ik besluit te verzamelen en af te marcheeren. (Hier faalde de commandant; ik geloof nu, dat het beter ware geweest, al leek het zinloos, toch te blijven en dat niet uit verstandsoverwegingen maar uit gevoelsoverwegingen.)
Den ordonnans, die S.M.I. Vos mij gezonden had met het bericht, dat de stellingen voor hem leegstroomden en de vraag wat te doen en die ik zoolang bij mij gehouden had, stuurde ik vooruit met het bevel aan S.M.I. Vos de compagnie te verzamelen en met medeneming van al het materieel af te marcheeren naar de openbare school te Elst. Een gelijk bevel gaf ik zelf aan het restant der 1-ste Sectie en begaf mij na den afmarsch der 1-ste Sectie in de richting van mijn commandopost om S.M.I. Vos met de compagnie op te vangen. In plaats daarvan ontmoet ik een stuk van de derde sectie (de sectie van majoor Vos N.B.!) dat afzonderlijk marcheert. S.M.I. Vos blijkt ook het hoofd te zijn kwijt geraakt, althans is mijn bevel niet door hem opgevolgd. Nu niet zeker meer zijnde of niet toch nog een enkeling in de stelling aan zijn lot overgelaten is besluit ik mij persoonlijk van een en ander te overtuigen. Het voorgevoel blijkt juist; in mijn commandopost zit een soldaat, uitgezonden door Sergeant Croonen, op mij te wachten. De geheele 4-de Sectie onder Commando van Sergeant-Capitulant Croonen blijkt nog in de stelling te zitten. Het volgende blijkt gebeurd te zijn:
Langs de opstelling van Sergeant Croonen stroomen de terugtrekkende troepen, totdat het voorterrein geheel verlaten is, terwijl Croonen van zijn Commandant (dit is S.M.I. Vos die in mijn commandopost zit en mij tijdens mijn tocht naar de 1-ste Sectie vervangt) geen enkel bericht ontvangt. Tenslotte zendt Croonen zelf een ordonnans naar mijn commandopost. (Inmiddels heeft Vos mijn bevel tot den terugtocht ontvangen). Deze komt terug en meldt aan Croonen, dat de commandopost en de geheele verdere stelling van 4 M.C. verlaten is. Zijn sectie wil daarop ook gaan loopen, maar de jonge Sergeant-Capitulant Croonen beslist: Wij blijven hier, de luitenant laat mij niet zoomaar in den steek, en hij dwingt zijn mannen met het pistool in de hand te blijven, totdat ik dan inderdaad kom en hem het bevel tot den terugtocht geef.
Terwijl de 4-de Sectie verzamelt en oplegt, staan Croonen en ik met onze kijkers boven op den uitkijkpost en zoeken het voorterrein af. Geen Nederlandsch soldaat is meer te bekennen, alles is leeg; maar ook geen vijand is te bespeuren. Zoodoende verlaten wij als laatsten de stelling zonder in al die dagen ook maar iets van den vijand gezien te hebben en zonder één schot gelost te hebben (dat was tusschen 16.00 en 17.00 uur).
Op den terugweg naar Elst blijkt de rijksstraatweg al op verschillende plaatsen opgebroken te zijn door inmiddels ingezette lichte troepen (huzaren). Bij één van die plaatsen tref ik samen met Kapitein Gelderman van de Koninklijke Marechaussee, die met een langs den weg gevonden Pag.-trekker uit Rhenen komt en zegt een dringend bericht voor den generaal te hebben, maar ook door deze wegversperring leelijk opgehouden wordt.
In Elst bij de openbare school verwacht ik, volgens mijn bevelen, de rest der compagnie; er is echter niets meer te bekennen. Wel staat bij het kruispunt Veenendaalsche weg de Kapitein Puffius van Staf IVe Divisie die mij opdraagt naar Cothen te marcheeren alwaar Commandant 19 R.I. voor de legering van 4 M.C. zou zorgdragen. (dat was plm. 18.00 uur).
Elst blijkt voor verdediging te zijn ingericht, maar dat plan wordt net weer opgeheven. Door links en rechts te vragen (4 M.C. was te Elst gelegerd; dus ieder kende daar de compagnie) weet ik het grootste deel weer bij elkander te krijgen; door verder met de fiets vooruit te rijden kan ik uit de onafgebroken file van terugtrekkende troepen nog enkele groepen en stukken mijner compagnie opvisschen, zoodat wij vrij compleet des avonds om plm. 11.00 uur in Cothen aankomen. (behoudens mijn verbindingsafdeeling en mijn ordonnansen, die Vos maar vast "vooruit" had laten rijden en die zooals mij na de capitulatie zou blijken in één run tot achter Utrecht "vooruit" gereden waren!) Zelfs het gedeserteerde gedeelte der 1-ste Sectie kreeg ik weer te pakken, terwijl wij tusschen Leersum en Cothen bij een kruisweg samentreffen met Luitenant Visser en zijne 2-de Sectie, die ik ook weer bij de compagnie voeg (Luitenant Visser rapporteert mij reeds op Zondag 12 Mei uit de h.w.s. (hoofdweerstandstrook) teruggetrokken te zijn op bevel van Kapitein Wiersinga, zijn vakcommandant, en toen naar Elst gegaan te zijn, waar hij met zijne sectie, die geen enkel verlies geleden had, van Zondag op Maandag legerde!)
In Cothen zelf vind ik bij verrassing temidden van duisternis, mist en een bont gewemel van troepen voorwaar mijn keuken- en gevechtstrein nog terug, zoodat ik 4 M.C. weer vrijwel op oorlogssterkte heb. Commandant 19 R.I. vind ik in een herberg in volkomen uitgeputten toestand (ik hoor hem tegen den Kapitein-Adjudant zeggen: nu had ik zoo gehoopt vanavond vroeg naar bed te kunnen en nu komt daar weer niets van). Hier weinig energieke hulp voor de legering mijner compagnie verwachtende maak ik direct rechtsomkeert en ga mijn licht opsteken op het gemeentehuis, waar ik Kapitein Van 't Land, Commandant III-8 R.A. met eenige zijner officieren aan tref, die mij vertelt, dat wij nog verder terug moeten en dat de Sous-chef van het Legerkorps Kapitein Van Maurik op het postkantoor aanwezig is. Ik meld mij bij den Sous-chef, die mij weer naar 19 R.I. verwijst, maar nadat ik argumenteer, dat 4 M.C. vrijwel compleet gereed staat voor den afmarsch, zulks in tegenstelling met 19 R.I., krijg ik het (door mij uitgelokte) bevel afzonderlijk en zelfstandig af te marcheeren naar Tull en 't Waal en daar te legeren met de toevoeging, dat ik mij veilig kan beschouwen, indien ik de brug van het Amsterdam-Rijnkanaal zal zijn gepasseerd. Op mijn vraag of ik mijne aankomst te Tull en 't Waal ook moet melden, antwoordt de Sous-chef, dat mij aldaar nadere bevelen zullen bereiken. Op de uiterste grens van mijn stafkaart Rhenen W vind ik gelukkig nog Tull en 't Waal, waarop ik mij met de compagnie aan de hand van die kaart den weg naar die plaats zoek.
Dinsdag 14 Mei
Bij het aanbreken van den dag, om plm. 5.00 uur, komt de compagnie te Tull en 't Waal aan; ik vind eene groote boerderij, geschikt voor de legering der geheele compagnie gelegen vlak tegen den Rijndijk en plm. 300 meter Westelijk van den spoordijk Culemborg-Utrecht. Ik laat de boerderij inrichten voor eene sectie-gewijze legering; belast een gedeelte van het treinpersoneel, dat op den terugmarsch niet geloopen maar gereden heeft, met de wacht; draag het keukenpersoneel op om 12.00 uur voor een warme maaltijd te zorgen en begeef mij met de compagnie ter ruste.Om plm. 10.00 uur worden wij gewekt door mitrailleur-salvo's door dak en ramen van onze boerderij. (N.B. wij legeren vier kilometer achter het Amsterdam-Rijnkanaal!). Er zit vijand achter den spoordijk; wij brengen een zware mitrailleur in stelling in een der bovenramen van de boerderij, die den spoordijk schoon veegt. Dan ontdekken wij in den boomgaard tusschen ons en den spoordijk een vooruitgeschoven vijandelijke verkenner, die wordt neergeschoten. Dit alles gebeurt in eerste impuls.
Wat verder te doen. Eenig besef waar eigen troepen en stellingen zijn hebben wij niet. De beloofde nadere bevelen zijn nog niet verschenen. Kaarten van het achter ons liggende terrein hebben wij niet. De telefoon, die in de boerderij aanwezig blijkt geeft geen gehoor. Gezien de verzekering van den Sous-chef van de Staf, veronderstellen wij in elk geval eene stelling vóór ons en trekken daaruit de conclusie tegenover een groep, tijdens den nacht gedaalde of verdwaalde, parachutisten te staan, temeer wij den indruk hebben, dat hun aantal niet groot is, en dat zij lichter bewapend zijn dan wij.
Inmiddels wordt over en weer geschoten. Op alle vier zijden der boerderij wordt een zware mitrailleur in stelling gebracht. Door een oogenblik van onoplettendheid van den zware mitrailleur aan de frontzijde (Oostzijde), raken Sergeant Croonen en soldaat Smit (van de 3-de sectie) die den zware mitrailleur op de rechterflank (Rijndijk) bedienen, gewond. Sergeant Croonen heeft enkele kogels door het bovendijbeen en Smit een schot in den linkerschouder. (beide niet levensgevaarlijk, zij zijn dan ook weer geheel hersteld). Dan gelukt het den vijand het dak van onze boerderij in brand te schieten. Aangezien een vlucht uit de boerderij fataal zou zijn, wordt met alle hens en alle op de boerderij aanwezige emmers en vaatwerk een levende keten gevormd van de pomp naar het dak en het gelukt na uiterste inspanning den uitslaanden brand weer te blusschen, terwijl de bedieningen bij de stukken blijven.
Niets wordt inmiddels van eigen troepen vernomen en wij krijgen langzamerhand het gevoel, dat vóór ons geen eigen troepen meer liggen. Terugtrekken op mogelijk achter ons liggende eigen troepen, zal met het oog op het achter ons liggende open terrein, niet mogelijk zijn voordat de vijand vóór ons, die beschermd wordt door den spoordijk, vernietigd is.
Ik besluit een uitval te doen. S.M.I. Vos krijgt de opdracht met plm. 12 karabijnen vanuit de boerderij recht over te steken (door den boomgaard) naar den spoordijk onder dekking van onze zware mitrailleur die van uit het bovenraam den spoordijk schoon houdt; om vervolgens tegen den dijk op te kruipen; dan zal onze zware mitrailleur plotseling zwijgen, S.M.I. Vos de gelegenheid gevende over den dijk te kijken en bij het door ons verwachte kleine aantal vijand over den dijk te stormen. Mocht de vijand sterker zijn, dan wij uit zijn vuur verwachten, dan zou Vos zich weer laten zakken; onze zware mitrailleur zou het vuur weer openen, hem gelegenheid gevende om terug te komen en te berichten. (Voor deze 12 man vraag ik vrijwilligers; een drietal meldt zich; de rest moet met het pistool in de hand daartoe gevorderd worden). S.M.I. Vos verlaat met zijn mannen de boerderij, gaat echter niet volgens de gegeven bevelen rechtstreeks naar den spoordijk, maar verdwijnt parallel met den spoordijk in Noordelijke richting, klaarblijkelijk om eene omtrekkende beweging te maken; inderdaad een veilige manoeuvre, maar meer tijd vergende.
Mijn voorgevoel komt uit; de tijd wordt ons noodlottig, want Vos is nog geen 10 minuten uit het gezicht verdwenen of plm. 1 k.m. achter ons slaat een zware granaat in. De tweede of derde granaat is reeds een voltreffer op de plm. 1 k.m. achter ons liggende en eveneens aan den Rijndijk liggende boerderij, die prompt in vlammen opgaat. Daarna valt elke granaat plm. 100 meter korter in rechte lijn op onze boerderij toe, totdat (!) op 100 à 200 meter van onze boerderij een vuurpauze intreedt.
Ik heb begrepen, dat vijandelijke artillerie op de achter ons liggende boerderij heeft ingeschoten en dat blijkbaar met directe waarneming en heb tevens begrepen, dat onze rol is uitgespeeld en verder verzet met onze zware mitrailleurs tegen 's vijands artillerie nutteloos is.
Ik zend Luitenant Visser naar den spoordijk om te capituleeren. Achter den dijk blijkt de vuurleiding eener vijandelijke gemotoriseerde batterij 15 cm houwitsers te zitten met radioverbindingen naar de stukken en naar den waarnemingspost, die in den toren van Culemborg zit.
De Duitsche batterijcommandant Hauptmann Süssmann bevestigt: ons inderdaad een kwartier tijd te hebben willen geven (zijn vader is in den wereldoorlog gesneuveld) om uit de boerderij te komen en zouden daarna met alle stukken de boerderij in de soep geschoten hebben.
De afdeelingscommandant en de afdeelingsdokter (hem gaf ik onze gewonden over) blijken tevens bij de vuurleiding der batterij aanwezig; totaal is de vijandelijke groep 10 à 12 man sterk, zoodat onze inschatting van 's vijands sterkte juist blijkt, al hadden wij uiteraard geen flauw vermoeden tegenover Duitsche artillerie te staan (dezelfde batterij blijkt Zondag op Maandag de achter ons staande artillerie aan den Cuneraweg vanuit Wageningen beschoten te hebben; zij waren benieuwd hoe hun vuur gelegen had).
Op de kaarten van den vijand zie ik, dat wij slechts enkele kilometers van Fort Honswijk verwijderd waren en dat daar pas de Nederlandsche verdediging begint, zoodat de vijand even verbaasd was uit de boerderij eene vrijwel volledige M.C. te zien komen waar hij een voorpostenpatrouille verwacht had als wij verbaasd waren achter den spoordijk de vuurleiding eener Duitsche batterij houwitsers te vinden waar wij een groep parachutisten vermoedden.
Aan onze zijde bleef het bij de twee gemelde gewonden; de vijand had het verlies van zijn beste onderofficier (den verkenner in den boomgaard) te boeken, naast nog enkele gewonden.
4 M.C. capituleerde om plm. 15.00 uur; enkele uren later bereikte ons het bericht der algeheele capitulatie.
Moge ik besluiten met Sergeant-capitulant Croonen eervol te vermelden; de rest der compagnie is deze vermelding niet waard en dat treft rechtstreeks mij, want zooals de commandant is, is de compagnie.
Elst (Utrecht), 5 Februari 194(1?)
De Reserve Eerste Luitenant,
Ir. A.A. Bonnema.
|