Verslag van reserve-eerste luitenant G. Londo
Relaas van de lotgevallen van den reserve eerste luitenant G. Londo, Sectiecommandant 1e sectie M.C.-I-8 R.I.,
en van den sergeant Hazewinkel nadat deze bij hem was aangekomen op 10, 11 en 12 mei 1940.
------------------------------------------------
De 3 stukken van de sectie waren elk in een afzonderlijke pantserkoepel ondergebracht.
Ik had mijn commandopost vlak bij koepel 16 in een keldergewelf van een oud kasteel (vermoedelijk). Wanneer ik van den commandopost naar de andere stukken moest, moest ik over open terrein. De afstand van koepel 16 naar koepel 26 was ongeveer 350 meter.
Bij het bereiken van graad 4 van gevechtsvaardigheid gaf ik onmiddellijk opdracht een aanvang te maken met het opruimen van boomen en struiken welke in de tuin van Heimerstein het schootsveld van de koepels 16 en 26 dermate bemoeilijkten, dat het onverantwoordelijk moest worden geacht, van deze opstellingen uit, over de eigen troepen, welke de stellingen in den Grebbedijk (Griftdijk) hadden betrokken, heen te vuren. Ik moge hierbij opmerken dat herhaalde malen het verzoek aan C.-IV Divisie is gericht verschillende opruimingen te mogen uitvoeren. Evenzooveele malen kwam op het verzoek een afwijzende beschikking. Den tienden Mei werden door mannen van mijn sectie, in ploegen werkend, de noodzakelijkste opruimingen verricht. Bijzonderheden vielen den eersten dag niet voor.
In den morgen van den elfden Mei kwam de vijandelijke artillerie in actie. De eerste uren was het een artillerieduel tusschen eigen en vijandelijke artillerieopstellingen, doch daarna kwamen onze eigen stellingen onder onafgebroken artillerievuur te liggen, waardoor dien dag tot twee maal toe de telefonische verbinding, welke ik had met mijn C.C., verbroken werd. De lijnpatrouille, welke ik dan onmiddellijk uitzond, slaagde er steeds weer in de verbinding te herstellen. Dien dag bezocht ik 3 of 4 maal de opstellingen bij de koepels 19 en 26 ten einde kader en manschappen moreel te steunen. Op deze tochten werd ik steeds vergezeld door één der soldaten, meestal Krouwel. Er heerschte onder de manschappen groote vastberadenheid, terwijl het moreel hoog was.Nadat de voorposten gevallen waren nam de druk, met name op het stellinggebied tusschen Heimerstein en het kruispunt van de Grift met den straatweg Wageningen-Rhenen, steeds toe. In den avond van 11 Mei kreeg ik van de 3e sectie van onze compagnie het verzoek mitrailleurolie aan te voeren. Onmiddellijk zond ik een tweetal vrijwilligers, Jansen en Krouwel, met eenige liters olie naar de 3e sectie, welke in stelling lag in de Oostelijke rand van den Grebbeberg (vt.29-65), ten Oosten van Grebbe. Dwars door een hevige vijandelijke artilleriebeschieting heen werd de opdracht uitgevoerd. Ik teeken hierbij aan, dat ik voor het uitvoeren van opdrachten steeds twee menschen uitzond, zoodat, mocht één hunner een ongeval overkomen, toch de opdracht uitgevoerd kon worden. Door de hevige druk op voormeld stellinggebied week 2e sectie 2-1-8 R.I. (res. 1e Lt. Timmermans) naar het Westen uit. Ik vroeg onmiddellijk een tegenaanval aan. Deze zou te 00.00 uur van het Noorden uit worden ondernomen, doch is op niets uitgeloopen. De stelling door de mannen van koepel 19 betrokken bleef echter, dank zij het onverschrokken stand houden van den sergeant Hazewinkel, bezet. Na 12 Mei 3.00 uur, verminderde de druk der vijandelijk infanterie. De activiteit der vijandelijke artillerie nam echter hierna toe. Er werd nu door den vijand zwaarder geschut in stelling gebracht, waardoor mijn commandopost, in de onmiddellijke nabijheid van koepel 16, voortdurend hevig trilde. In den morgen van 12 Mei werd de telefonische verbinding opnieuw verbroken. Een lijnpatrouille herstelde haar. Ook dien dag heb ik weer 3 maal de opstellingen van de koepels 19 en 26 bezocht, steeds vergezeld door den soldaat Krouwel, zoodat, mocht mij iets over komen, dat onmiddellijk kon worden doorgegeven. Ten einde het moreel op peil te houden vond ik het noodzakelijk, ondanks de hevige artilleriebeschieting deze tochten te ondernemen en ik heb de indruk, ook na gesprekken welke ik na den oorlog met verschillende van mijn ondergeschikten heb gehad, dat het op prijs werd gesteld, dat ik hen telkens een riem onder het hart kwam steken.
In den middag van 12 Mei werd de vijandelijke druk zoo hevig dat de voormelde tirailleursectie opnieuw naar het Noorden uitweek om niet weer terug te keeren. Koepel 19 (sergeant Hazewinkel) hield stand tot het wapen volkomen buiten gevecht werd gesteld. Van koepel 16 en koepel 26 uit werd door onophoudelijk vuur het oprukken van den vijand bemoeilijkt. Het begroeide terrein heeft echter de uitwerking van dit vuur zeer ongunstig beïnvloed.Het zal ongeveer 16.00 uur geweest zijn toen vijandelijke infanterie uit de bosschen ten Westen van den Cuneraweg in het schootsveld van koepel 16 te voorschijn kwamen. Deze werden onmiddellijk hevig onder vuur genomen en lieten zich niet weer zien. Naar mij later is gebleken zijn deze troepen ten Zuiden van de Grebbesluis over de Grift getrokken.
Ik herinner mij niet meer hoe laat de sergeant Hazewinkel met zijn mannen op mijn cp. teruggetrokken is. Nadat hij zich bij mij had gemeld zond ik twee ordonnansen, de soldaten Krouwel en van Setten naar de cp.-C.C. met het bericht van wat er voorgevallen was en het verzoek te bevorderen dat onmiddellijk troepen beschikbaar zouden worden gesteld voor het uitvoeren van een tegenaanval, alsmede een zware mitrailleur aan te voeren, ten einde koepel 19 weer te kunnen bezetten. (Ze hebben deze opdracht niet uitgevoerd en zijn, volgens inlichtingen welke ik heb ingewonnen bij den heer burgemeester der gemeente Tiel, hun woonplaats, nog steeds vermist). Korten tijd later, ik had den sergeant Hazewinkel en zijn manschappen direct taak en plaats gewezen in de stelling van koepel 16, meldde zich een ordonnans van de 4e sectie (sergt-cap. de Kok) onzer compagnie, welke 200 meter achter ons in stelling lag, bij mij met het bericht, dat in hun stelling het terugtrekken van eigen infanterie uit den frontlijn kon worden waargenomen. Ik gaf het commando over mijn sectie tijdelijk over aan sergeant Hazewinkel en ging al dekking zoekend naar de 4e sectie, welke onder commando stond van den sergeant-capitulant de Kok. Inderdaad zag ik daar eigen infanterie eenheden in gesloten formatie, met een witte vlag voorop, terugtrekken. Ik nam waar dat de frontlijn onder artillerievuur lag. Mij bleek toen tevens dat de reserve-sectie van 2-I-8 R.I., welke onze rechterflank en rug dekken moest, alsmede de co.groep van deze compagnie de stelling verlaten had en nergens te vinden was, zoodat wij volkomen geïsoleerd waren. Ik gaf order stand te houden en toen één van de soldaten over terugtrekken sprak, beloofde ik hem de kogel, zoodra hij zonder mijn last één voet buiten den loopgraaf zou zetten. Karabijnschutters stelde ik op in den rugweer, ten einde voor eigen rug- en flankdekking te zorgen. De zware mitrailleurs waren op bolaffuiten in de koepels opgesteld. De affuiten M.25 waren niet bij de wapens aanwezig, zoodat het onmogelijk was één der wapens uit een koepel te halen en voor rugdekking op te stellen. Nadat ik hier de verdediging georganiseerd had, keerde ik naar mijn commandopost terug. Op weg hierheen ging ik de groepsschuilplaats van de 4e sectie binnen ten einde degenen die zich daar bevonden, voor zoover zij niet gewond waren, een plaats in de verdediging van de stelling aan te wijzen. Ik was goed en wel hier binnen toen een soldaat mij melden kwam, dat vijandelijke infanterie op dertig meter afstand ons in den rug aanviel. Zij kwam te voorschijn uit de stelling van 4e sectie van 2-1-8 R.I. (s.m.i. Pas). Bijna tegelijkertijd werden handgranaten geworpen in den naderingsloopgraaf van de legeringsschuiplaats, terwijl ook door den vijand met één of meer machinegeweren, welke waarschijnlijk in boomen waren opgesteld, in deze loopgraaf gevuurd werd. Ik rende de loopgraaf in, zag dat de vijand ons tot op 20 meter genaderd was en ons volkomen omsingeld had. Met een geweldig intensief vuur werden we bestookt, waartegenover wij slechts enkele karabijnschutters konden stellen. Ik gaf bevel de wapens onbruikbaar te maken, sprong den loopgraaf uit ten einde de stelling over te geven en werd tegelijkertijd in den linker borst door een schot getroffen, waarop ik neerviel.
Den geheelen nacht heb ik op de Grebbeberg gelegen; den volgenden morgen werd ik naar Arnhem afgevoerd, waar ik, na ook drie-en-een-halve week in Emmerich en Dorsten verpleegd te zijn geweest, 13 Juli j.l. geheel hersteld uit het militair hospitaal ben ontslagen.
Ik vond het onverantwoordelijk mijn mannen, die zoo dapper stand hadden gehouden, ook nadat zij zich volkomen geïsoleerd wisten, te laten afslachten door de vijandelijke overmacht, waartegen wij geen vuurkracht konden ontwikkelen.
Kampen, 2 November 1940.
De reserve eerste luitenant,
G. Londo.
|