Verslag van reserve-eerste luitenant P. v.d. Boom
Hoofdregelingsbureau
Regeeringsbureau Landmacht.
Afdeeling I. C.
Nr. 1114.
Onderwerp:
Krijgsgeschiedenis.
Bijlagen: twee.
's Gravenhage, 6 December 1940.
Willem Lodewijklaan 1.
Ik verzoek U, mij een nauwkeurig mogelijk verslag te doen toekomen, van Uwe ervaringen tijdens de gevechten op den Grebbeberg.
Te Uwer oriënteering gaan hierbij, ter inzage, twee verslagen van onderofficieren van 2-III-8 R.I., welke bij Uw antwoord worden terugverzocht.
Uit Uw antwoord ware duidelijker dan uit het bericht van sergeant v.d. Meij blijkt, te doen uitkomen, waarom U bent teruggetrokken, niettegenstaande 1e Luitenant v.d. Boom bleef.
Uw lotgevallen, nadat U bent teruggetrokken (gevolgde weg, waar beland enz.) dienen eveneens nauwkeurig te worden vermeld.
Heeft U gesproken - voor Uw terugtocht - met de dienstplichtig soldaat CHOTZEN (droeg een baard) en zoo ja, wat was de inhoud van dat gesprek.
Ook omtrent het optreden van III-11 R.I. en 1-II-19 R.I. verzoek ik zooveel mogelijk inlichtingen, voor zooveel deze door U zijn waargenomen. (Heeft U het sneuvelen van de 1e Luitenant Folmer gezien?).
Het zal mij aangenaam zijn, indien U zooveel mogelijk de encadreering van de compagnie vermeld.
Aan Reserve 1e Luitenant P. v.d. Boom. Lijsterbeslaan 117, D o e t i n c h e m. |
De Luitenant-Kolonel van den Generalen Staf, w.g. V.E. Nierstrasz. |
A f s c h r i f t.
Doetinchem, 9 December 1940.
Ervaringen Grebbeberg van de Lt. P. v.d. Boom, 1e Sectie 2-III-8 R.I.
------------------------------------------------------------------
Waar het voor U wellicht op gegevens aankomt, welke in mijn oog slechts kleinigheden lijken en ik niet competent ben dit te beoordeelen, zal mijn verslag wellicht op verschillende punten U niet interesseeren, welke punten U echter wel zult willen schrappen.
Op 7 Mei trad phase 2a in, bij welke toestand onze compagnie 2-III-8 R.I., bij welke compagnie ik eerst sedert 10 Maart was ingedeeld, van Wageningen naar Rhenen moest verhuizen. Hierover zal ik geen bijzonderheden vermelden, daar dat de kern der zaak niet raakt.
Nadat op Donderdag 9 Mei de toestand zich wat beter liet aanzien (bijzondere verloven werden weer toegestaan) werd ik op 10 Mei 1940 des morgens te 0.50 uur door Kapitein van Dijk (Kapitein van Dijk was kapitein der mortieren welke vlak achter ons in stelling lagen) gewekt. In Rhenen was ik altijd in het zelfde pension als Kapitein van Dijk, Luitenant Schoonderbeek en Luitenant de Frijn.
Toestand 3 was ingegaan. Ik moest terstond naar Gebouw "Irene" waar onze compagnie in Rhenen gelegerd was. In gebouw Irene was alles nog in diepe rust, met uitzondering van kapitein Maas, (welke eerst sedert enkele dagen onze compagniescommandant was, als opvolger van Luitenant Hoorn) en Vaandrig v.d. Stam, welke laatste de telefoonwacht in de stelling moest gaan betrekken. Enkele manschappen waren de keuken aan het klaarmaken voor het transport naar de stelling. Voor mij persoonlijk was er niets te doen, zoodat ik wat ging rusten op een matras op het bureau. Inmiddels werd het bureau gepakt voor vervoer naar Werkhoven. Nog heel vroeg, toen de eerste ochtendschemering begon door te breken, werd de stilte verstoord door vliegtuigmotorgeronk, aanhoudend geronk waar geen einde aan kwam.
Wij begaven ons naar buiten. De lucht zag zwart van de vliegtuigen die in formatie's van 3, 5 en soms nog wel grooter getalen vlogen.
Het drong nog niet tot ons door wat er gaande was.
Op dit punt zal ik verder kort zijn.
Het zij nog vemeld, dat ons afweergeschut in werking kwam, zonder veel te raken, daar de vliegtuigen op zeer groote hoogte vlogen. Het steeds maar aanhoudende vliegtuiggeronk werkt enerveerend Als eindelijk een vliegtuig getroffen wordt gaat een golf van enthousiasme door de manschappen. Het maar lijdzaam moeten toezien is voor onze manschappen niets, vandaar dan ook hun opluchting als ons luchtdoelgeschut doel treft.
Kapitein Maas is naar het Bataljons-Bureau geweest en deelt ons mede gezien te hebben, dat ook langs den dijk 2 vliegtuigen getroffen werden. Ten slotte gaan wij weer naar binnen. Alles went. ook dit.
Om 5.00 uur: graad 4
Haast je rep je naar de stelling. Om 7.30 uur heb ik met mijn sectie onze loopgraaf bezet. (Ik was Commandant 1e Sectie, de Sectie, welke rechts aan den Straatweg leunde).
Ook de mortieren komen in stelling. De Kapitein v. Dijk, welke lichte dienst heeft, kan zich laten evacueeren naar Driebergen. "Ik blijf bij mijn manschappen" zegt hij echter.
't Is prachtig weer en we loopen nog rustig voor onze stelling heen en weer, of er niets aan de hand is.
Vlak voor onze stelling is een waterkraan, van heinde en ver komt men zijn veldflesch vullen.
Wanneer we op ons horloge kijken, blijkt het, dat de dag maar traag voorbij gaat.
Boven de Betuwe zien we nog 2 vliegtuigen neerschieten. Een groote vlam, de inzittenden van een der toestellen weten zich met valschermen te redden.
Overigens gaan de vliegtuigen op groote hoogte over ons heen. Wanneer 's middags echter vliegtuigen laag over onze stelling beginnen te vliegen mogen wij met mitrailleurs en geweren hierop vuren. Onze manschappen weren zich dapper en ik moest hun enthousiasme temperen daar onnoodig wordt gevuurd.
De laagdalende vliegtuigen beginnen terug te vuren, de kogels slaan met een zuigend geluid in 't zand, een apart geluid, dat bij geen inslag van welk ander wapen ook, zoo hooren.
Een vliegtuig vliegt vlak over de opstelling van onze artillerie, welke even achter ons staat. Het vuurt, wij vuren terug. Mis. Ook bij ons is er gelukkig niemand getroffen. Waar blijven toch de Hollandsche en Engelsche vliegtuigen?
Wij eten 's middags kuch met worst; de etenhalers vertellen ons hoe zij onderweg uit een vliegtuig zijn beschoten, ook alweer gelukkig geen slachtoffers te betreuren. Alleen een kogelgat in een van de gamellen. Onze keuken ligt ook zeer ongunstig, wel ca. 500 meter naar achteren, maar geen verbindingsloopgraaf. Om de keuken te bereiken moet men dwars over een open vlak stuk grond, waar totaal geen dekking is te vinden.
De artillerie begint met het opblazen van boomen. Ook in mijn sectie moeten eenige berken worden gekapt. De kornet der artillerie komt hiervoor met eenige manschappen naar voren.
Langs den straatweg komen vluchtelingen uit Wageningen. Allertreurigste toneelen zien wij. Heele huishoudens met kleine kinderen bij zich, fietsen beladen met huisraad, dekens enz. trekken langs ons heen. Verschillende personen worden door ons aangehouden. Kapitein v. Dijk loopt met getrokken pistool voor onze stelling heen.
Het zal ongeveer 16 à 17 uur geweest zijn wanneer wij in Wageningen doffe knallen hooren, welke steeds aanhouden. Men blaast bruggen en boomen op.
Wat een heerlijke rust als voor een oogenblik het motorgeronk zwijgt, ook al is dit slechts even.
Nog steeds wordt vóór onze stelling water gehaald. Men begrijp nog niet, dat het oorlog is. Ik verbied het dan, men zal onze opstelling, voor zoover nog niet bekend, verraden.
's Avonds eten wij bruine boonen met spek. Zonder morren hebben de etenhalers aan mijn bevel voldaan, ondanks het gevaar dat zij 's middags hebben geloopen.
Wie zal nu nog beweren, dat de Hollandsche soldaat geen tucht kent.
Zoo valt de avond. Met mijn opvolger sectiecommandant, sergeant Spijker spreek ik af, dat ik eerst wat rusten zal. Dan ben ik bij het aanbreken van den dag present. De piketten (2 man + opvolger groepscommandant in elke groep) zijn op hun post. De aflossingen zijn geregeld, de manschappen moeten nu nog zooveel mogelijk rusten.
't Is rustig nu. Maar dat zal niet lang duren, want om ca. 1.00 uur 11 Mei begint onze eigen artillerie te vuren. De luchtdruk in mijn commandopost is zoo hevig, dat ik er niet in kan blijven. Ik heb hem zelf niet gebouwd en heb er geen vertrouwen in. Ik ga de stelling in. Er heerscht nog al wat consternatie. Onophoudelijk vuurt onze eigen artillerie. Op een zeker moment is de luchtdruk zoo groot, dat ik de mortieren (welke een meter achter ons liggen) vraag of zij vuren, wat echter niet het geval is. Honger hebben wij niet. Wij rooken maar. Toch is de stemming behoorlijk.
Om ca. 6.00 uur begint de vijandelijke artillerie te antwoorden. Weer heerscht er het eerste moment een angstige stemming. Twee jonge soldaten welke pas uit depot gekomen zijn, omklemmen elkaar en huilen als kleine kinderen. Het steekt alle anderen aan, toch houden zij zich goed. De stemming wordt weer beter. Van verre hoor je het vijandelijke projectiel aankomen. Al gauw weten wij het geluid te onderscheiden. De met een hooge fluittoon ontploffen dichtbij, de projectielen die als met een geluid van "een kruiwagen" door de lucht gaan ontploffen verder weg. Nog lang na de knal vliegen de scherven rond, die het geluid maken als van een groote bromvlieg. Je kan niet berekenen waar ze neerkomen, het lijkt of ze zig-zag door de lucht gaan.
Ze ketsen af op het gaas van onze camouflage of slaan vlak bij ons in 't zand, ze zijn gloeiend heet.
Waar blijven nu die Hollandsche en Engelsche vliegtuigen, een vraag welke aanhoudend de manschappen kwelt. Het werkt deprimeerend.
Dan komt het officieële bericht door: "Holland verbonden met België, Frankrijk en Engeland." Wij zullen dus hulp krijgen.
De artillerie blijft doorvuren. Steeds wordt het vuur verlegd, dan weer dichtbij dan weer ver weg. Geen moment rust. Gisteren den geheelen dag dat vliegtuiggeronk, nu dat aanhoudende schieten.
Er komen militaire wielrijders langs den weg. Ze vertellen ons slaags te zijn geweest in Oosterbeek en nu terug te trekken. Zij hadden een waarschuwende taak.
En dan, niet veel later..... komen soldaten langs van onze voorposten. Ze komen in groepjes, soms 3 soms zelfs wel 10 man sterk. Ze hebben een handdoek aan hun geweer gebonden en gebruiken die als witte vlag. De voorposten zijn niet meer te houden. Ze hebben hevige bombardementen gehad van de vijandelijke artillerie. "En jullie opdracht dan? Standhouden!" "Alles vlucht", zeggen ze, "er zijn er al zooveel gesneuveld".
De Grebbelinie (frontlijn) zelf zou echter nog in tact zijn.
Tijdens de bombardementen weet je nooit of je in de schuilplaatsen moet gaan of niet. Er is niemand van de sectie, die de stelling vertrouwd. Ik ben eerst 2 maanden bij de sectie en heb reeds terstond bij mijn komst vele fouten geconstateerd. Hoe staat het echter met de schuilnissen, die niet te controleeren zijn? Hierdoor vinden de manschappen ook in de schuilplaatsen geen rust.
Dan wordt er brood gehaald. Daar gaan ze weer die dappere kerels over de open vlakte tijdens het vijandelijk artillerievuur.
De keuken, welke eerst sedert kort gereed is gekomen en niet voldoende gecamoufleerd is, heeft veel te lijden gehad van het artillerievuur.
Ten 11.00 uur komt Overste Hennink met den Majoor Landzaat door onze stelling.
Hij heeft bemoedigende berichten.
Nijmegen is door de Franschen heroverd.
In Amerongen is zware Fransche legerartillerie in stelling gekomen met wel 10.000 Franschen erbij. In het voorterrein zijn slechts enkele lichte Duitsche troepen.
Ik vraag hem hoe het met onze voorposten staat. Hij kijkt Majoor Landzaat eens aan en zegt: "O, daar gaan wij dadelijk heen". Hij wijst ons er nog op ons plicht te doen en aan onze opdracht: "Standhouden" te denken "ook al zouden de manschappen vluchten, de officier blijft" "Maar wij vluchten niet" zegt o.a. de soldaat Timmer. De Overste Hennink wil nu naar den overkant van den weg, maar het vijandelijk artillerievuur is juist zoo hevig dat hij een poos moet wachten. Ook menschen v.d. Pag. welke het reeds opgestelde stuk komen versterken, zijn in onze stelling dekking komen zoeken.
Daar mindert de vijandelijke artillerie. Wij kunnen even op adem komen, 't is anders bar geweest.
Even later komt de sergeant der rechter groep, de sergeant Spijker mij halen. "Korporaal Lievers is getroffen en ligt in het rechter mitrailleurnest." Ik met spoed erheen. 't Is een afgrijselijk gezicht. Lievers ligt languit op zijn zij in het mitrailleurnest. Een groote plas bloed ligt bij zijn hoofd. Hij is aan het achterhoofd getroffen. Ik draag sergeant Spijker op te trachten een noodverband te leggen. Lievers is buiten kennis, maar hij hijgt en kreunt. Ik stuur een ordonnans naar de groepsverbandplaats voor een hospitaalsoldaat.
Wanneer wij Lievers iets verleggen en trachtten zijn helm af te nemen, wordt een groot gat zichtbaar. De helmwand is naar binnen omgekruld, de hersens puilen er uit. Hier valt niet meer te helpen. Wij zijn allen diep onder den indruk. De stemming daalt onder nul. Kapitein Bor van de Pag. komt nu ook in de stelling. Lievers wordt nu geheel rechts in een doodloopende gang gebracht. Een half uur later is hij dood. (De ordonnans welke ik naar de verbandplaats had gestuurd, kwam eerst 's middags terug. "Ze hadden geen tijd" zeiden ze. Ook vertelt hij nog onderweg van uit een boom beschoten te zijn.) Ik ga de manschappen eens langs, stuk voor stuk vooral die van de rechter groep. Het blijkt dat de schutter en helper van het rechter mitrailleurnest gevlucht zijn. Drie man zijn er van door: Timmer, Nijenhuis en Meeuwissen. Timmer heb ik nooit weer gezien. Later trof ik Nijenhuis en Meeuwissen onder de gevangenen aan.
Desgevraagd gaven ze mij te kennen een telefoonlijn te hebben moeten repareeren bij de commandopost. Ik kon niet uit hun verwarde antwoorden wijs worden.
Het meest deprimeerende van het sneuvelen van Lievers is wel, dat hij getroffen werd, terwijl hij zich in het mitrailleurnest bevond. De jongens voelen zich nu ook in de schuilplaatsen niet veilig meer.
Regelmatig gaat de vijandelijke artillerie en onze eigen artillerie voort met vuren. Ook hooren wij nog geregeld ontploffingen in Wageningen.
Wij krijgen dan bericht dat de vijand bewapend is met mitrailleurs, welke zeer snel vuren en een korte scherpe knal hebben.
Links van ons wordt geruimen tijd gevuurd door eigen zware mitrailleurs. Waarop weten wij niet.
's Middags begint ook het directe vijandelijk mitrailleurvuur. Inderdaad schieten zij razend snel met korte scherpe knal.
In het bosch tegenover ons staat een soldaat met Hollandsche helm op, die met een roode zakdoek zwaait. Waar het vijandelijk mitrailleurvuur uit het bosch komt en des middags door ons beantwoord wordt, staken wij het vuren. Het gegeven teeken is immers: "eigen vuur hindert". De soldaat loopt dan de straatweg op, in de richting van onze stelling. Een trechter van zijn handen makende roept hij van verre: "Ophouden met vuren". Wij staan paf: "Een Hollander". Dan verdwijnt hij echter plotseling rechts ven den weg in het bosch. Toch een Duitscher. Dan ratelt ons mitrailleurvuur weer verder. Ook Kapitein Bor van de Pag. is weer in onze stelling. De vijandelijke mitrailleurs en de onzen ratelen door.
Het vreemde is, dat wij geen vijand kunnen ontdekken, evenmin een rook of vuurpluim. Dan plotseling vliegen de kogels ook dwars door onze loopgraaf, wij worden ook van opzij beschoten. Dan ook van achteren, van alle kanten. Wij weten niet meer hoe wij het hebben, een stemming grenzende aan paniek ontstaat. Het is vrijwel niet mogelijk de menschen in hun schuttersopstelling te houden. Zij voelen zich zonder dekking. (In een paar seconden hebt gij bovenstaande regels gelezen, probeer U echter eens de gevoelens voor te stellen, welke ons bezielden, uitgeput als wij waren door alles wat wij beleefd hadden). Kapitein Bor en ik gaan de stelling door. We plaatsen nu schutters in de loopgraaf, het geweer in den aanslag, naar de achterzijde der stelling gericht. De mitrailleurnesten beveiligen wij extra. De kogels slaan in de rugweer vlak boven het houten schot.
Onze eigen mitrailleurs nemen nog gestadig de boschrand voor ons onder vuur, de vijandelijke mitrailleurs en ook de vijandelijke artillerie blijft echter aanhouden.
Kapitein Bor en ik hebben niets kunnen ontdekken.
Dan krijgen we bericht het vuren te staken, daar Majoor Landzaat een tegenstoot zal uitvoeren. Dit bericht geeft ons moreele steun. Direct slaat de stemming om. Alleen hebben wij spijt niet meer te kunnen vuren, daar de Duitsche mitrailleurs blijven doorratelen.
Van de tegenstoot hebben wij niets maar dan ook niets bemerkt.
Dan ontdekken wij, dat de vijand vanuit de boomen op ons schiet. Ook meenen wij een schutter te ontdekken in een boom aan den straatweg, Wij denken thans de oplossing gevonden te hebben, hoe het komt dat de kogels zoo diep in de loopgraaf slaan en hoe het mogelijk is dat de kogels dwars door de loopgraaf vliegen.
Wij mogen echter vanwege de tegenstoot niet vuren. Kostbare tijd gaat verloren.
De vijand laat zich echter niet onbetuigd.
Wij krijgen dan bevel dat de zware mitrailleurs de boomen onder vuur moeten nemen.
Dit gaat echter niet vlot.
Later verneem ik van den Vaandrig v.d. Stam, dat de Commandant Zware mitrailleurs, Luitenant Folmer hierbij gesneuveld is, terwijl de sergeant opvolger-Commandant geen opdracht kende.
Vaandrig v.d. Stam heeft de zwaar gewonde Luitenant Folmer nog in de opstelling van onze 2e sectie gelegd, waarbij hij binnen korten tijd stierf.
Daarna nemen we zelf met onze lichte mitrailleurs de boomtoppen onder vuur. Wij hebben succes, het vijandelijk vuur verminderd. Zelfs meenen wij te kunnen waarnemen hoe vijanden naar beneden worden geschoten.
's Avonds wordt eten gehaald. De keuken heeft zeer veel van het vijandelijk artillerievuur te lijden gehad. Een gamel is door een granaatscherf doorboord. De hutspot, welke wij aten is sterk vermengd met zand. Er wordt echter toch niet veel gegeten.
De beschieting door de vijandelijke artillerie mist zijn uitwerking op ons moreel niet.
De manschappen groepen in de mitrailleurnesten te zamen. Telkens moet ik ze uiteen jagen en hen er op wijzen hoe gevaarlijk het is. Wij hebben slaap en knikkebollen onder het zwaarste vuur. Rooken maar.
Vlak voor een mitrailleurnest slaat een projectiel in, een eigenaardige knal, zoover wij nog niet hebben gehoord. Het zand stuift in het mitrailleurnest, terwijl een heftige luchtdruk zich in het nest laat voelen.
Meerdere schoten volgen. Later hebben wij begrepen dat dit de vijandelijke 3.7 cm. was. (Ook hebben wij later begrepen dat toen de kogels van alle kanten door onze loopgraaf vlogen, door de vijand gebruik werd gemaakt van hun geheime wapen, een pistool met glazen kogels, dat boven de stelling of achter de stelling uiteenspat en dan een zelfde geluid geeft als hun mitrailleur, aldus een Duitsche soldaat, met wien ik na mijn gevangenneming sprak. De glazen kogeltjes zouden totaal ongevaarlijk zijn.)
Dan komt er weer bericht om niet te vuren, daar thans een bataljon van 11 R.I. een tegenstoot zal doen.
Het duurt niet lang of ik word aan het begin van mijn opstelling geroepen. Daar is een kapitein van 11 R.I. met eenige luitenants. Hij deelt mede, dat reeds een gedeelte van zijn compagnie in het voorterrein ligt, doch op de prikkeldraadversperring stuit. De rest van de compagnie ligt opgesteld achter onze 1e en 2e sectie.
De kapitein vraagt mij of hij het prikkeldraad mag doorknippen. Ik kan hem echter hierin niet adviseeren. Hij moet doorstooten maar kan door het prikkeldraad niet verder. Ik adviseer hem dan met zijn compagnie iets terug te gaan en dan over den straatweg door te stooten. Hij kan dan zoowel rechts als links van den straatweg uitbreiden. "Neen" zegt hij, "dat is mijn opdracht niet". Intusschen gaat de vijandelijke artillerie door, terwijl ook de vijandelijke mitrailleurs, hoewel minder, zich laten hooren.
Het wordt met het 11de een langdradige geschiedenis. De Bataljons Commandant schijnt gewond te zijn. De Kapitein-opvolger is niet te vinden. Berichten worden onderling gewisseld, maar de Heeren blijven in de stelling. Ook zijn er nu heel wat manschappen van het 11de in onze stelling dekking komen zoeken.
Eindelijk tegen 19.30 uur, als dus de schemering weldra zal invallen, verneem ik, dat de Kapitein een 100 meter terug zal gaan en over den straatweg zal aanvallen. Een sergeant van het 11e zal door mijn sectie komen en de daarin verblijvende manschappen van het 11e verzamelen en door de naar achteren loopende gang 100 meter naar achteren gaan.
Alles gaat te langzaam, de sergeant is nooit komen opdagen.
De Kapitein verlaat juist onze stelling als een allerhevigst vijandelijk artillerievuur losbarst.
Er is zeer veel kostbare tijd verloren gegaan, de vijand heeft nu alle kans gehad zich vast in het voorterrein te nestelen.
Intusschen hebben onze eigen artillerie en mitrailleurs en die van den vijand niet stil gezeten. Er wordt je geen oogenblik rust gegund. Wij verkeeren nog steeds in de meening, dat de vijand ook achter ons in het terrein ligt, rechts van de opstelling van de mortieren. Wij hebben hoop, dat deze nu tevens door de tegenstoot van het 11e zullen worden opgeruimd.
De tegenstoot langs den weg hebben wij niet gezien. Weer een tegenstoot die mislukt is. En toch mochten wij niet schieten.
Er zijn diverse menschen van het 11e in mijn opstelling achter gebleven. Ook zijn er menschen van de pag. in de opstelling, die ter versterking zouden komen van het reeds opgestelde stuk. De instrumenten zijn echter door het vijandelijk vuur zoo beschadigd, dat het stuk niets meer kan uitvoeren. 's Middags had ik reeds met den luitenant van de Pag. kennis gemaakt, ik meen dat hij Cuijp heette.
Van de tegenstoot merken wij niets. Het mitrailleurvuur van den vijand uit de boomen wordt steeds heftiger, ook vanuit de boomen aan den weg. Twee Hollandsche vliegtuigen vliegen laag over onze stelling.
Steeds wordt het duisterder. Men kan elkaar in de loopgraaf nog maar ternauwernood onderscheiden.
Juist als ik mij in het linker mitrailleurnest bevind, de luitenant is ook daarbij, komen de manschappen die rechts in de stelling zijn in volle ren aan. Van Teefelen voorop "Vlucht luitenant," roept hij, "de vijand is in de stelling, reeds 3 menschen van ons liggen dood." Ik poog hem tegen te houden. Ik dreig met mijn pistool. Ik gelast den mitrailleurschutter Meijens zijn mitrailleur in de loopgraaf te plaatsen. Even lukt het de ren te stuiten. Maar dan word ik onder den voet geloopen. Ben paniek is ontstaan. Luitenant Cuijp zie ik niet meer.
Ik word geslagen, gestomt. Er is maar een manier, meeloopen. 't Is nu stikdonker en men kan de manschappen niet herkennen. Ik begrijp dat de menschen in dezen toestand niet meer te remmen zijn. Wat te doen ? De beste oplossing ? Ik kom dan wat op zij te staan en schreeuw iedereen die langs mij komt toe: "verzamelen bij de keuken". Dit dringt tot hen door en komt overeen met de gedachten die hen bezielen. Voort gaat het door de 2e sectie. Ook daar zie ik niemand behalve de sergeant Jansen. Later hoorde ik van den Vaandrig v.d. Stam dat toch alle menschen in de 2e sectie op hun post zouden zijn geweest. Vreemd. Dan naar de 3e sectie. Deze is echter overbevolkt. Het gedeelte dat overdekt is staat opgepropt met manschappen. 't Is stikdonker. Als daar een granaat op gevallen zou zijn, zou het onheil niet te overzien zijn geweest. Ook al menschen van andere onderdelen.
Ondertusschen gaat het vijandelijk artillerie- en mitrailleurvuur voort. Dan langs de boschrand naar de keuken. Een vreeselijke tocht. Telkens worden nu door den vijand lichtkogels afgeschoten.
Bij de keuken verzamel ik de manschappen van de 1e sectie en die van het 11e, welke in mijn sectie waren. Ze zijn doodop, murm.
Ik heb slechts één gedachte: terug naar de 1e sectie. De paniekstemming weet ik te onderdrukken, maar de angst niet. Wij moeten terug, zeg ik. Ik vraag vrijwilligers. Aan hen die niet meedurven heb ik onder deze omstandigheden toch niets.
En ik krijg vrijwilligers, 2 van mijn sergeanten Spijker en Landman (sergeant v.d. Meij is spoorloos verdwenen), dan nog o.a. Meijens, Ruitens, de beide Varsevelds, Löwestein en nog een 10-tal manschappen. Zoo gaat de terugtocht, achter elkaar naar den commandopost van onzen kapitein Maas. Door de verbindingsgang wil ik dan naar voren in de stelling komen. Het vijandelijk artillerievuur is nu wat rustiger.
Wij bereiken de commandopost en Kapitein Maas zit in zijn onderkomen. Ik leg hem den toestand uit. "Het zal wel niets geweest zijn", zegt hij. Door de gang gaan wij nu naar voren. Deze gang is nog niet gecamoufleerd en wij steken tegen het witte zand af, hoewel het toch donker is. Nog zijn wij niet ver in den gang of plotseling krijgen wij mitrailleurvuur. Twee vijandelijke mitrailleurs vuren, aan elke kant één, op de zijkanten der verbindingsgang. Zij vuren in lengterichting de loopgraaf in. Goddank schieten zij slecht, de kogels vliegen ons om de ooren. Wij dekken, maar verder kan ik de manschappen niet mee krijgen, wat toch ook gezien de positie der vijandelijke mitrailleurs niet mogelijk zou zijn geweest. Terug naar den Kapitein Maas. Ik stel aan den Kapitein voor dat één van ons beiden voorop zal gaan, daar dan de manschappen mee te krijgen zullen zijn.
Ten slotte verlaat de Kapitein zijn commandopost en het resultaat is dat wij beiden voorop gaan. De manschappen volgen. Gebukt in de duisternis sluipen wij naar voren. Het gelukt ons echter niet en wederom ontvangen wij vuur uit vijandelijke mitrailleurs. Twee stralen schieten in de verbindingsgang. "Terug" is het commando van Kapitein Maas. Wij moeten ons uit de verbindingsgang verwijderen. "Dwars door de bosschen naar den weg", zegt Kapitein Maas. De vijandelijke mitrailleurs ratelen verder.
De tocht gaat door het eikenhakhout in de duisternis, wij struikelen, vallen. Dan gaan er weer lichtkogels omhoog en moeten wij snel dekken.
Wij hebben ook een gewonde bij ons, door den schouder geschoten, terwijl de sergeant-toegevoegd Wansink volslagen gek is. Hij lacht, huilt, slaat wartaal uit. Ik zeg tegen de gewonde naar de groepsverbandplaats te gaan en Wansink mee te nemen. Hij blijft echter bij ons.
Eindelijk belanden wij op den weg. Vlak voor ons loopen Duitschers, die snel op ons vuren met mitrailleurs. Wij dekten in den greppel, waarin onze telefoondraden liggen. Kapitein Maas, die met mij wil overleggen, en ik gaan nu naar den overkant van den weg. Een lange rij fietsen staan daar, wel 40, alle bepakt en bezakt. Daar ligt ook een man. Eerst denken wij aan een valstrik. Dan belicht Kapitein Maas het gezicht van den man. Het blijkt een Hollandsche Luitenant te zijn, dood, op den rug ligt hij met de mond open. Wij kennen hem niet.
Ik adviseer den Kapitein dwars door het hakhout naar de 1e sectie te gaan, wat hij goedkeurt. Wij gaan weer uit den greppel het prikkeldraad over het bosch in. Wij zijn nog vlak bij den weg, als er weer hevig mitrailleurvuur losbrandt. Dekken. Daar liggen wij, de kogels vliegen over ons heen, de dwarstreffers fluiten. Daar komt een Duitsche patrouille langs den weg. Onze manschappen zijn zoo vermoeid, de meesten vallen direct in slaap, zij snurken, wij moeten hen wakker stompen en schoppen, opdat zij ons niet verraden zullen. De Duitsche patrouille schiet even met den mitrailleur, dan nog een geweerschot. Onmiddellijk ratelt het vuur los uit de Hollandsche stellingen achter ons.
Zware mitrailleurs, lichte mitrailleurs, als gekken schieten ze. Dan wordt het weer rustig. De Duitsche patrouille herhaalt het spel. Weer ratelen als dollen de Hollandsche mitrailleurs. Wij liggen in een kogelregen, wonderlijk, niemand wordt getroffen. Wanneer het vuur weer zwijgt, gaan de Duitschers verder. De Kapitein Maas voelt er het meeste voor naar de Bataljons Commandopost te gaan. Ik wil echter terug naar de 1e sectie. Goed naar de 1e sectie.
Wij moeten onze manschappen weer wekken. In de duisternis vallen wij over elkaar heen. Ik val bovenop een slaper, die onmiddellijk tracht mij te wurgen. Hij denkt overvallen te zijn. Met moeite weet ik mij te bevrijden. Dan gaan wij voorwaarts. Steeds ratelt de vijandelijke mitrailleur voort, lichtkogels gaan omhoog. Men heeft ons gehoord, van links komt nu ook vuur. Dekken, dan weer voorwaarts. 't Is vreeselijk moeilijk bij elkander te blijven in de duisternis, vooral door het eikenhakhout.
Kapitein Maas gaat snel voorwaarts: "zoo blijven wij niet bij elkaar", roep ik hem nog toe. 't Helpt niet. Dan zijn wij den kapitein kwijt.
Het heele verband is zoekgeraakt en ik ben nog alleen over met den dpl. soldaat Ten Hove en met den gewonde. Wij gaan nu weer naar den weg opdat wij bij heftig vuur in den greppel kunnen dekken, terwijl wij ook hier de goede richting kunnen houden. Wanneer het op den weg echter niet veilig blijkt, gaan wij weer dieper het hakhout in. Wij worden dan weer van links beschoten: "dekken". Vlak bij den weg liggen wij nog. Dan hooren wij langs den weg marcheeren. Hoe ongeloofelijk het ook is, inderdaad gaat daar in gesloten formatie een groot aantal Duitschers over den weg. Luide bevelen klinken. Er wordt halt gehouden, vlak bij ons, dan gaat het weer voorwaarts. Keurig in de maat, zwaar klinken de stappen op den weg. Nu begrijp ik de aanval op onze sectie. Men heeft den weg vrijgemaakt voor dezen troep. (Ook rechts van den weg wordt geen schot meer gehoord). Dan kruipen wij weer verder. Even nog vuur van links, maar dan bereiken wij toch de verbindingsgang, welke van de stelling naar de groepsschuilplaats loopt.
Wij gaan naar de groepsschuilplaats waar ons een vreemd schouwspel wacht. Ten Hove heeft een flinke schijnwerper en bij het licht hiervan zien wij 6 man heel rustig liggen slapen, 3 man pag., één van het 11e en 2 man van ons zelf, Witjes en Van Galen. Wij kunnen ze bijna niet wakker krijgen. Niets interesseert hen dan slapen. De gewonde krijgt een plaatsje, maar hij kan niet liggen, hij gaat daarop maar weer zitten.
Ik overleg dan, wat te doen. Van die enkele lichte troepen in het voorterrein is niets waar. Waar komt dan dat zware artillerievuur vandaan en al die lichte mitrailleurs? Dan gaat daar een geheele compagnie Duitschers langs den weg. Wij zijn uit de sectie geslagen, terwijl rechts van den weg evenmin nog Hollanders zijn. De Duitschers zijn dus reeds achter ons, terwijl wij ook rechts niet meer zijn aangeleund.
Ik zit met een 7-tal manschappen, die op zijn en een gewonde. Oorspronkelijk had ik nog wachten uitgezet. Doch trek ik in. Het heeft geen nut. De berichten welke wij van den Overste ontvingen, waren alleen om ons moed te geven. Ik zie den toestand donker in, temeer daar wij niet weten wat de Duitschers zullen doen als ze bij ons in de groepsschuilplaats komen. Zelf hebben wij geleerd een handgranaat naar binnen te smijten. Wat voor functie heeft die Duitsche compagnie, die daar over den weg ging? Wellicht voorhoede van een groote legermacht. Hoe is het mogelijk, dat de troep Duitschers over de Grift zijn gekomen, wanneer de stelling daar nog in tact is.
Binnen begint het alweer iets te schemeren. Plotseling wordt de deur opengerukt. Ik lig juist zelf ook even te rusten. De manschappen roepen: "Luitenant, luitenant". Ik schrik en roep: "Nicht schieszen, nicht schieszen, wir geben auf!" Goddank Vaandrig v.d. Stam met sergeant v.d. Meij. Vaandrig v.d. Stam vertelt mij, dat er voor in de 1e sectie nog meer menschen van mij aankomen. Hij heeft de Bataljons Commandopost opgebeld en reeds verslag gegeven. De Kapitein heeft hij niet gezien.
Ik geef den sergeant v.d. Meij het commando over de 1e sectie welke zoowat uit 14 man bestaat (met inbegrip van de pag.-menschen en van eenige manschappen van het 11e). Ik ga nu onmiddellijk de Bataljons Commandopost opbellen. Intusschen barst alweer het vijandelijk artillerievuur los. Zoo hevig, dat ik bijna niet van de 1e naar de 2e sectie kan komen. In de 2e sectie ontmoet ik nog korporaal Osenaal van de 1e sectie met 2 man. Ik draag hen op naar de sectie te gaan. Eenige uren later vernam ik, dat zij den sprong naar de 1e sectie niet hadden durven maken, vanwege het aanhoudend mitrailleurvuur.
Ik spreek telefonisch met den Bataljonspost. Een kapitein zit aan de telefoon, ik moet terstond het commando der compagnie op mij nemen. Kapitein Maas, onze Compagnies-Commandant, is er ook. Hij is gewond, doch niet ernstig. Ook sergeant Warsink is daar, die met getrokken bajonet loopt te commandeeren. Het vijandelijk artillerievuur gaat gestadig door terwijl ook de mitrailleurs weer losbarsten. Hollandsche artillerie hoor ik niet meer. Onze eigen mitrailleurs vuren ook regelmatig.
Om 4.00 uur heb ik van den Bataljonspost bericht gehad, dat een bataljon uit Achterberg een tegenstoot zal doen, voor onze stelling langs naar den Rijn, het voorterrein zal van den vijand gezuiverd worden. Het vijandelijk artillerievuur en mitrailleurvuur wordt steeds heftiger.
't Is duidelijk merkbaar dat thans veel zwaar geschut wordt gebruikt. Een granaatbodem had bijvoorbeeld een doorsnede van 26 cm.
Aanhoudend gaat het vuur maar door. Dan komen de eerste gewonden. Van de 3e sectie krijg ik regelmatig bericht door middel van den ordonnans Chotzen. Wat een kerel is dat. Over de Heimersteinschelaan, welke steeds onder vuur ligt, komt hij regelmatig heen, even kalm als altijd. Als iemand lof verdient is hij het. Gewonden brengt hij weg, iemand met afgeschoten voet, met doorschoten voet, Chotzen helpt hen.
Er komt bevel van voren, dat ze het niet meer houden kunnen. Duitschers naderen de stelling. Kleine sprongen maken ze en dan meteen ingraven. Ze maken gebruik van den dooden hoek in het terrein. Ik ga naar voren maar vindt den toestand nog niet hopeloos: "standhouden". Ik vraag dan mortiervuur aan in den dooden hoek van het terrein.
Mag niet, kan alleen de Regiments-Commandant opdragen en daarmede is geen verbinding meer. Het Bataljon uit Achterberg komt zoo!
Vanuit de 3e sectie krijg ik bericht, dat het dak van een mitrailleurnest is weggeslagen. In de verbindingsloopgraaf naar voren is een granaat geslagen. De houten schotten liggen over en door elkaar, je moet nu door de gang heenkruipen. Vaandrig v.d. Stam is hier aan den dood ontsnapt. Vlak achter hem, sloeg een granaat in.
Dan blijven de berichten van voren aanhouden: "We houden het niet. De Duitschers naderen meer en meer." Ik vraag daarop artilleriesteun aan. Dit wordt geweigerd. Het Bataljon uit Achterberg komt zoo!!!
De telefoonverbinding met het Bataljon is verbroken. Ik stuur een ordonnans: "Standhouden, de tegenstoot komt zoo! Geen artillerie- of mortiersteun."
Er komt echter geen hulp.
Ook uit de 1e sectie middels Sergeant Landman en Sergeant Spijker krijg ik hulpkreten. Ik stuur Sergeant Landman en Sergeant Spijker echter terug. Dan komt Vaandrig v.d. Stam met de boodschap, dat Sergeant Muetstege gesneuveld is..... doch even later verschijnt deze zelf. Van zijn helm af tot zijn schoenen een bloedmassa, op zijn schouders ligt een gebit. In het mitrailleurnest van zijn groep is een 3.7 cm. granaat geschoten die het hoofd van den schutter meenam (soldaat Ter Horst). Muetstege verkleedt zich. Ik kan hem echter niet meer naar voren krijgen. De helper heeft intusschen de mitrailleur genomen en zal eenige meters verder vanaf de borstwering vuren. Nog voor dat hij echter vuurt, wordt zijn kaak verbrijzeld. Hij weet nog te voet naar de groepsverbandplaats te komen.
Bij de 1e sectie is een mitrailleur onklaar geraakt. Dan komt Sergeant v.d. Meij. Hij heeft zoo juist Kapitein van Dijk van de mortieren zien verpletteren, terwijl ook Luitenant Schoonderbeek (ook van de mortieren) door een voltreffer is geraakt.
De mortieren, thans zonder officieren, hebben ook ten slotte hun munitie verschoten en trekken terug.
Op al mijn aanvragen aan het Bataljon heb ik nul op het request gekregen: "De tegenstoot komt zoo, hier bij den Bataljonspost zijn zelfs al enkele menschen ervan aangekomen".
Daarbij komt nog, dat toen ik op een gegeven moment mijn munitie wilde aanvullen vanuit het munitiedepot, bleek, dat dit leeg was. De Kapitein Maas en Sergeant Wansink die dit behandelden, zijn er geen van beiden meer. Waar is de munitie? Later vernam ik, dat men het depot daar te gevaarlijk vond en had men de munitie naar achter afgevoerd.
Ik vraag door middel van een ordonnans munitie aan bij het Bataljon. Wij moeten het zelf maar komen halen. Ik wijs eenige menschen aan die met een kruiwagen zullen moeten gaan. Dan is het of de hel losbreekt.
Zeker een half uur achter elkaar schiet het vijandelijk artillerievuur en ook alle vijandelijke mitrailleurs mee. Ongelooflijk wat een hel. Zoo hebben wij het nog niet meegemaakt. Zou dit het stormvuur zijn? De verbindingsgang heeft nu al drie voltreffers.
Dan krijgen wij ook vuur van links en rechts. Wij zijn reeds ingesloten. Even stilte en dan barst weer het artillerie- en mitrailleurvuur los. Men smeekt mij terug te mogen trekken. Ik overleg met mijzelf. De menschen kunnen toch niets meer doen. Dan geef ik toestemming om terug te trekken, op de Bataljonspost, wellicht kunnen zij daar helpen. Ikzelf wil blijven. Sergeant Muetstege weigert dan ook om terug te trekken. "U kunt U bij de Bataljonspost nuttiger maken dan U hier te laten afslachten". Hij heeft gelijk. Ik besluit dan mee te gaan naar den Bataljonspost. Van een geregelde terugtocht komt echter niets.
Het vijandelijk vuur is zoo hevig, zowel de artillerie als de mitrailleurs, dat elk voor zich zelf moet zorgen. Deze tocht zal ons nog lang heugen. De zucht van de kogels is voelbaar.
't Is vallen en opstaan, dan weer een sprong over een heuvel heen. Wij blazen eerst wat uit op de plaats waar eerst de munitie gestaan heeft. Lang kunnen wij daar niet blijven, want de granaten slaan vlakbij in. Weer verder door de kogelregen. Wij zijn nog maar met een paar man.
Dan ontdekt Vaandrig v.d. Stam de opstelling van de 12-lang staal op ongeveer 150 m. van de Bataljonspost. Hier kunnen wij weer even uitblazen. De vijand is deze plaats al voorbij. Aan alle kanten wordt geschoten en gevuurd. Ook onze Bataljonspost vuurt hevig. Het is niet meer mogelijk voor ons daar te komen. Wij zijn ingesloten en tot werkeloosheid gedoemd. Overgeven is het eenige wat ons nog rest.
Wij steken een handdoek buiten het onderkomen en wachten af. De rest zal U niet interesseeren. Ik wil dan ook slechts met enkele woorden verhalen, dat wij gevangen genomen werden, daarna afgevoerd naar hotel "Wageningsche Berg" (17 km. met de handen omhoog loopen valt ook niet mee).
Valt nog te vermelden dat voor ons uit nog 2 groepen van Hollandsche krijgsgevangenen liepen, waarin plotseling een granaat sloeg. De Hollandsche artillerie scheen dus nog te leven. Een paar werden gewond, bij een gutste het bloed als een waterval uit de zijde en...... het liet ons koud. In deze paar dagen waren wij gehard, zoo gehard dat een dergelijk gezicht ons niet meer kon treffen.
reserve-eerste-luitenant,
(get.) P. v.d. Boom.
|