Verslag van reserve-kapitein A. Zaal
voormalig
Commandant 3-I-8 R.A.
30 October 1940.
G E H E I M
Ingevolge Uw - tijdens mijn bezoek op 11 October jl. - tot mij gericht verzoek, doe ik U onderstaand een overzicht toekomen van het verloop der gevechtsdagen (9 tot en met 14 mei 1940), bij de voormalige onder mijn bevel staande 3e batterij, Ie Afdeeling, 8e Regiment Artillerie.Als batterij-officier fungeerde Reserve 1e luitenant Van Joolen,
Als waarnemer fungeerde 2e luitenant Statius Mulder
Als luitenant-toegevoegd fungeerde Kornet Thijssen.
Daar de bescheiden betreffende de batterij zijn vernietigd, dan wel verloren geraakt in den strijd, is het niet mogelijk een in alle bijzonderheden nauwkeurig, zuiver chronologisch overzicht te geven. Het volgende is in hoofdzaak bewerkt naar enkele gegevens, die ik voor mezelf, in de dagen onmiddellijk na den oorlog heb opgeteekend. Ik heb thans uitvoeriger stilgestaan bij die gebeurtenissen, waarover U speciale opheldering vroeg en die, welke als belangrijk werden beschouwd door Uwe commissie en daarom bijzonder naar voren werden gebracht.
Hierdoor heeft het geheel een eenigszins ander aanzien gekregen dan bij een opstelling ten dienste van mijn eigen herinnering.
Aan den eigenlijken strijd, het artillerieduel, dat voor degenen die aan het gevecht deelnamen de groote hoofdzaak vormde, kon in deze beschrijving naar verhouding slechts onvoldoende aandacht worden besteed.
Na het gelasten van "graad van strijdvaardigheid 3", welk bevel mij Donderdagavond 9 mei omstreeks 11 uur bereikte, is de munitie in den nacht van 9 op 10 mei vanuit de opslagplaats te Elst, - gedeeltelijk met de vrachtauto en gedeeltelijk met paardentractie, - naar zgn. "normaal-stelling" aan de Dennenweg gemeente Rhenen, gebracht. Deze werkzaamheden waren Vrijdagmorgen, ongeveer 3.45 uur beëindigd. Terwijl wij ons nauwelijks vanuit de stelling naar de kwartieren te Achterberg (Cuneraweg) hadden begeven, maakte een schot uit een nabij onzen weg opgestelde batterij luchtdoel artillerie, ons erop attent, dat verschillende groepen vliegtuigen in westelijke richting over ons heen vlogen. Hoewel het nog in de vroege ochtendschemer was, konden wij waarnemen, dat de vliegtuigen elkander in groote drommen opvolgden, zonder dat daar een eind aan scheen te komen.
Bij aankomst te Achterberg, troffen wij dan ook het geheele overige personeel der batterij, dat niet voor munitieaanvoer was ingedeeld geweest, reeds buiten de barak aan, in bewondering van het machtige schouwspel, dat zich boven hun hoofden voltrok. Een ieder, ook personeel van de Afdeelingsstaf, dat bij de barak aanwezig was, leefde in de stellige overtuiging, dat hij getuige was van een grootscheepsche Duitsche luchtaanval op ....Engeland, niet in het minst vermoedende, dat deze op eigen land was gericht. Wel kon men opmerkingen beluisteren over schending der Nederlandsche neutraliteit in de lucht.
Niet voor ongeveer 5 uur 's morgens, terwijl de vliegtuigen in groote getalen bleven overtrekken en sommigen zich al weer kennelijk op den terugweg bevonden bereikte mij het bevel van "graad van strijdvaardigheid 4" hetgeen voor 3-I-8-R.A. onder meer beteekende, dat de vuurmonden naar de stelling moesten worden gebracht. De radio deed ons reeds het ergste betreffende den toestand vermoeden; echter nog geen bericht van hooger hand, dat vijandelijkheden waren uitgebroken. Onbegrijpelijk!
Met paardentractie werd het materieel naar de stelling gebracht, hetgeen vlot verliep. Om ongeveer 6 uur des morgens was de batterij tot vuren gereed. Bij de melding daarvan nog geen bericht over den oorlog ontvangen. Eerst na 8 uur v.m. bereikte mij het officiële bericht (telefonisch), dat op Belgische, Fransche en Engelsche vliegtuigen niet mocht worden geschoten en dat Duitsche vliegtuigen als vijandelijk moesten worden beschouwd.
Aanvankelijk werd de waarnemingspost tevens als commandopost gebruikt, totdat deze enkele gevolgen ondervond van het bombardement van de onmiddellijk naast onze huizenrij gelegen 10e batterij luchtdoel afweer; waarop besloten werd, dat de officieren zich niet meer tegelijk op 1 punt zouden moeten bevinden. Daarna in een der huizen dichter bij de telefooncentrale gelegen, voor commandopost gebruikt, totdat een granaatinslag aldaar, ons op Zondagavond noopte tenslotte de eigenlijke, uitgegraven, commandopost te betrekken.
Gedurende de eerste dagen werden meerendeels - al dan niet gewijzigde - voorbereide vuren afgegeven, op bevel van den Afdeelingscommandant. De batterij zelf heeft vrijwel onophoudelijk onder zwaar vijandelijk artillerievuur gelegen.
De vijandelijke vuren waren gericht zoowel op het dennenbosch vóór de batterij als op de huizencomplexen onmiddellijk achter de batterij, waarin groote verwoestingen zijn aangericht.
Ook achteraf beschouwd is de opstellingsplaats der stukken, op den "berm" van de straat, dus tusschen straat en bosch, een gunstige geweest. Blijkbaar heeft de vijand eerder aan een opstellingsplaats in de huizen onmiddellijk achter de batterij gedacht. Dit neemt niet weg, dat ook bij elk der stukken voltreffers zijn terechtgekomen (in totaal 10 geteld), welke hun uitwerking voornamelijk door den goeden bouw der stelling hebben gemist. Onder andere is de gang tusschen 3e en linker-stuk stukgeschoten, evenals de steenen trap naar den post van den Batterij-Officier.
Het is opmerkelijk, dat de vijand met de beschieting der huizenrij waarin de waarnemingspost was gevestigd, en die voor hem zulk een duidelijk waarneembaar doel vormde (rechts vóór de batterij), zoo lang heeft gewacht en er zoo weinig schade heeft aangericht.
De vuurmond van het 3de stuk werd aanzienlijk beschadigd en dientengevolge voor goed buiten werking gesteld, doordat een projectiel het kanon na het afvuren niet verliet, doch explodeerde en op zijn plaats bleef zitten. Een geweldige explosie met rookontwikkeling deden het kanon aanzienlijk opzwellen en verbrijzelde een gedeelte van de glijbaan en van de metalen banden, die zich om het kanon bevinden. Deze werden in stukken vaneen geslingerd met het gevolg, dat een kanonier door metaalscherven aan zijn hand werd verwond (duim gespleten) en de stukcommandant een stuk metaal tegen zijn gasmasker, dat op zijn lichaam hing, kreeg, zonder verder lichamelijk letsel te bekomen. Het sluitstuk geraakte vastgeklemd en kon niet meer worden geopend. Het betrof een eerste schot van een nieuw vuur, nadat reeds verscheidene malen met den vuurmond was gevuurd. Het kanon was reeds geruimen tijd geladen geweest voordat werd afgevuurd.
Zeer groot nadeel werd ondervonden van de herhaalde aanwezigheid boven de batterij van vijandelijke vliegtuigen, welke onder meer den vijand kennelijk aanwijzingen gaven omtrent de verbetering zijner vuren, zonder dat onze eigen luchtmacht, ondanks onze meldingen, ons is te hulp gekomen. Men moet zelf onder soortgelijke omstandigheden onder het vuur hebben gezeten om te weten welk een diepe teleurstelling dit was. Uitdrukkelijk moet hier worden vermeld, dat genoemde omstandigheden geen merkbare invloed op de manschappen uitoefenden. De stemming was en bleef uitmuntend. Niet in het minst, zoals de manschappen mij verzekerden, doordat zij zich in de zwaar opgezette stelling, waarin belangrijk meer zand was verwerkt dan aanvankelijk goedkeuring kon vinden, "safe" gevoelden. De vuurdoop werd uitstekend doorstaan en oefende aanvankelijk slechts een remmende werking op den eetlust. Duidelijk is mij het verband gebleken tusschen solide stellingbouw en hoog moreel van den troep. De menschen werkten als paarden. Bij het op elkaar snel volgen van af te geven vuren, moet uitbreiding der bediening bij de stukken als noodzakelijk worden beschouwd. (transport, klaarmaken van munitie, onderhoud der vuurmonden). Vele en drukke bezigheden, waarvan men bij een vredes-oefening geen besef heeft.
Teleurstellend was de vertraagde en onvolledige berichtgeving van hoogerhand. Men werd zoo goed als niet, in elk geval niet tijdig en voldoende op de hoogte gehouden van den loop der gebeurtenissen in het algemeen en in het geheel niet met wat er in de onmiddellijke omgeving voorviel. Men voelt zich geïsoleerd; de vuuropdrachten worden te mechanisch uitgevoerd; men weet niet het "waarom". Wat een groote stimulans kan er van uitgaan, wanneer de troep steeds weet wat hij doet.
Daarbij kwam nog de nadeelige werking van het valsche gerucht. "Blijmakers" die bleken ongegrond te zijn. Voorts wantrouwen en verwarring, door berichten omtrent nieuwe methoden, die door den vijand bij den eersten aanval werden toegepast, waardoor men elk in Nederlandsche uniform gekleed militair, dien men niet kende, met wantrouwen tegemoet ging. Dit wantrouwen werd vergroot, door dat in de batterij vanuit de huizen der omgeving, schoten uit handvuurwapenen werden waargenomen. Ter bestrijding van dit nadeel, werd toen het geval erger vormen ging aannemen, een patrouille gevormd, die de omgeving heeft doorzocht.
Verschillende malen werd toestemming gevraagd tot het bevuren van plotseling opkomende doelen. Het optreden der batterij werd geschaad door den tijd welke verstreek tusschen melding van het doel en toestemming tot het vuren met het gevolg dat bij het ontvangen der toestemming het doel weer was verdwenen. Onder andere werd een vurende vijandelijke batterij gemeld, die later haar stelling verliet. Op dezelfde plaats werd toen infanterie (heen en weer lopende) waargenomen, waarop werd gevuurd. Verschillende malen werd geen toestemming tot vuren verleend of omdat het doel van te geringe beteekenis was, of omdat weldra een voorbereid vuur zou moeten worden afgegeven of om andere redenen. Van bijzonder groot nadeel was het feit dat bij navraag, de afstand tot de voorgelegen eigen infanterie niet kon worden opgegeven waardoor het bevuren van plotseling opkomende doelen niet alleen gevaarlijk maar zelfs onmogelijk werd.
Veel hinder werd ondervonden van de ondeugdelijke telefoonverbindingen en het slechte telefoondraad. De telefoonlijnen werden door de vijandelijke artillerie herhaaldelijk stukgeschoten, meestal op de momenten waarop men het meest om verbinding verlegen zat. Over het algemeen was de telefoongroep te weinig geoefend in het opnemen van vuurbevelen. In verband met de stukgeschoten telefoondraden hebben het personeel der verbindingsgroep en de ordonnansen groote blijken van moed en behendigheid aan den dag gelegd. De draadleiding was geen permanente, ondergrondsche, zooals dat behoort te zijn. Het draad was te onsolide. De afdeeling heeft steeds over gebrek aan draad geklaagd. De radio-korte-golfzending mislukte (technische storingen en ongeoefendheid personeel). Volgens Commandant Verbindingsafdeeling was er slechts eenmaal met wmrs. de btn. geoefend.
De munitie-aanvoer verliep gunstig. Toch werd het tijdens de hevige vijandelijke vuren, en tijdens de aanwezigheid van vijandelijke vliegtuigen boven de batterijen, als een ernstig gebrek aangevoeld, dat geen toestemming was verleend om uitvoering te geven aan ons plan om een loopgraaf voor munitie-aanvoer aan te leggen tusschen het linker stuk en de munitie- opslagplaats achter de batterij. Het was een eerste eisch over een veilige aanvoerweg te beschikken, vooral wanneer de vijandelijke vuren hun verwoestingen aanrichtten in de huizencomplexen tusschen de batterij en munitieopslagplaats. Voor dit doel was bij het linker stuk reeds een aparte ondergrondsche ingang gemaakt. Voor den daarop aansluitenden loopgraaf werd zoals reeds gezegd, geen toestemming verkregen.
Wat de actie van één der vuurmonden in een zoogenaamde hulpstelling betreft, moet worden opgemerkt, dat de batterij niet over een hulpstelling beschikte, evenmin was de plaats ervoor vastgesteld. Op een gegeven moment kreeg de Batterijcommandant van den luitenant V.R.D. der Afdeeling een telefonische vuuropdracht voor de hulpstelling, waarbij door middel van aanduiding van het vierkant op de kaart een punt werd opgegeven van waaruit moest worden gevuurd. Om dit punt te bereiken bleek, dat met de vuurmond en de munitie een afstand van 2 K.M. moest worden afgelegd, waarvan 500 meter langs ongedekten weg, die door den vijand goed was in te zien. Hoewel zeer langzaam moest worden gereden, werd het transport door middel van een oude auto, die toevallig werd gevonden, vergemakkelijkt. Een en ander onder vijandelijk artillerievuur en vijandelijke vliegtuigen. De uitvoering dezer opdracht ging met velerlei hindernissen gepaard en werd steeds onderbroken door boven ons cirkelende vijandelijke vliegtuigen en direct op ons gericht vijandelijk artillerie vuur, waarbij een in de omgeving aanwezig militair door een granaatscherf werd gewond. Verschillende malen moest dekking worden gezocht in een reserve loopgraaf der infanterie, die - onbezet - in de nabijheid aanwezig was. De opdracht was oorzaak dat de vuurmond zeer langen tijd aan de batterij is ontrokken geweest, hoewel tenslotte het geheel behouden is teruggekeerd. T.a.v. de weerberichten worde vermeld, dat deze zeer zelden zijn doorgekomen.
Op maandag 13 mei, werd door eigen personeel gemeld, dat gedeelten der verder gelegen, eigen infanterie teruggetrokken ook langs en over onze stelling, terwijl de cavalerie (wielrijder), die volgens berichten te hulp zou komen, zich korten tijd na aankomst ongeveer 500 Meter achter de batterij terugtrok en niet weer voorbij de batterij naar voren ging, hoewel de batterij haar vuren voortzette en eigen personeel op punten vóór de batterij, onder andere de mitraillisten, aanwezig was en bleef.
Het is daarbij voorgekomen, dat het personeel van de waarnemingspost naar aanleiding van de beschieting van dien post zich in een terreinzak, die tevoren door Nederlandsche troepen was verlaten, terugtrok; daar de beschieting van hun post afwachtte om zich daarna wederom op dien post op te stellen ten einde met de waarneming voor de batterij te kunnen voortgaan!
Het terugtrekken dier troepen is door mij aan den Afdeelingscommandant gemeld.
Later op dien dag werd, binnen een afstand van 1 K.M. vanaf de waarnemingspost, vijandelijke infanterie in en aan den rand van het groote boschcomplex op den berg waargenomen.
Bij de poging om de deboucheerende groepen te melden kreeg ik van den Afdeelingscommandopost geen gehoor, hoewel de verbinding met de afdeelingscentrale in orde bleek te zijn. Eigenmachtig werd daarop tot het vuren op korte afstanden overgegaan. Intusschen werd aldoor getracht nadere orders van den Afdeelingscommandant te verkrijgen. Tevens werd een wachtmeester met ordonnans uitgezonden (vrijwillig) naar den genoemden post. Na een half uur, door artillerievuur onderbroken, kwamen beide mannen terug met de melding dat de post leeg en ongeschonden was aangetroffen, doch niemand van het personeel aldaar meer aanwezig was.
Het gevoel dat zich bij het vernemen van dezer tijding van allen die het hoorden meester maakten, op het moment van groote spanning, die tot een hoogtepunt steeg, terwijl het ééne vuur na het andere eruit werd gewerkt, tart elke beschrijving, en was oorzaak, dat wij ons gingen bezinnen op zoodanige verergering der situatie, waartegen een batterij artillerie, die niet voor nabij-verdediging was ingericht, (gelegen voor en naast huizencomplexen) niet was opgewassen. Het algemeen gevoel in de batterij was, dat wij volkomen in den steek waren gelaten en den aftocht van anderen hadden gedekt. Dit gevoel zou nog toenemen naar aanleiding van een later onderhoud met den luitenant-toegevoegd der afdeeling, waarover hier onder meer.
In weerwil van onze eerste vuren bleef de vijand deboucheeren, waardoor de vuren dichterbij en naar rechts moesten worden verlegd.
Achtereenvolgens werden uitwerkingsvuren afgegeven op 1100 Meter, 800 Meter, 700 Meter, 600 Meter en verschillende malen op 500 Meter, waarmede reeds lang een veel korteren afstand was bereikt, dan de voorgelegen dekking wettigde. (Kortste baan was n.b. 1800 Meter). De kogelbanen gingen reeds door de boomen van het voorgelegen kleinere boschcomplex, terwijl niet voldoende naar rechts kon worden gevuurd doordat de aldaar zich bevindende huizenrij (waarnemingspost) zulks verhinderde. Nadat op de kortste afstanden was gevuurd, werd geen vijandelijke infanterie meer tegenover ons waargenomen. Wel was waargenomen, dat zij zich reeds eerder verder naar rechts bevond.
Vervolgens werd besloten:
1. omdat de kortste baan verre was overschreden (1800 Meter)
2. omdat de batterij niet voor nabij-verdediging was ingericht en vooral het vuren meer naar rechts onmogelijk was, zoodat met artillerievuur tegen den vijand niets doeltreffends meer viel uit te richten,
3. omdat vanuit de waarnemingen naar rechts een omtrekkende beweging van den vijand werd vermoed, dus een omsingeling der batterij mede blijkende uit beschieting der batterij van rechts en van achter, (zooals spoedig daarna bleek had de vijand het gemeentehuis van Rhenen - achter ons - reeds bezet) een waarnemer, die van den "Koerheuvel" naar Rhenen belde, kreeg Duitschers aan de telefoon.
4. omdat orders van Afdeelingscommandant ontbraken, daar deze zijn post reeds had verlaten, zonder dat de batterij dienaangaande bericht had ontvangen en pogingen met contact met den Afdeelingscommandant, onzerzijds ingesteld, zonder resultaat bleven.
Een batterij dient over meer mitrailleurs te beschikken, waaronder ook zware, niet alleen voor het moreel, doch inderdaad ook voor het gevecht. (Verdediging van nabij). Bij de batterij was slechts één mitrailleur ter beschikking. De anderen diende voor bescherming van den gevechtstrein te Elst.
Voor de mitrailleurs dienen ook stellingen te worden gemaakt. Voor het gevecht van nabij is de bewapening der artillerie met ongeveer 40 karabijnen (per stelling) ten eenen male onvoldoende tegen volledig uitgeruste vijandelijke infanterie (met mitrailleurs, handgranaten, etc.) De tegenwoordige bewapening geeft den menschen een zeer onsafe gevoel, bijvoorbeeld ook wanneer men wordt omsingeld.
De vuurmonden door het afgeven van een laatste laag onklaar te maken en te trachten terug te trekken naar de reserve-stelling, welke door ons zelf was ingericht.
Onder een aanhoudende mitrailleurvuur-regen, die in zijn soort niet voor dien van het artillerie-duel onderdeed, aanvankelijk van mitrailleurs achter ons en daarna vanuit de mitrailleurs der eigen troepen van links en van rechts, welke onder andere in onze eigen reserve-artillerie-stelling waren gelegerd, werd de terugtocht een ware "doodengang". Dekking zoekend, onder andere achter een strook eikenhakhout en in een greppel tusschen deze strook en een roggeveld, als wormen in één rij, op en in de aarde kruipend, werd getracht verder te komen. Het onophoudelijke uitstooten van het wachtwoord "slotgracht" uit de ongeveer 40 vermoeide keelen, vermocht wegens den afstand, geruimen tijd niets tegen onze Nederlandsche belagers; nieuwe langdurige mitrailleursalvo's waren hun onmeedogend antwoord. Op de geringste ritseling onzerzijds volgden nieuwe kogelregens. Daarbij is ook granaatinslag waargenomen. De perioden waarin wij doodstil moesten blijven liggen, schenen ons toe als niet door te komen uren. Na tenslotte dichter te zijn genaderd werd ons toegeschreeuwd 2 man met handen omhoog voorwaarts te doen komen. Op deze wijze kon uiteindelijk de reserve-stelling worden bereikt, waarbij 2 menschen werden vermist. Het mag een wonder heeten, dat niet allen bij dezen terugtocht zijn omgekomen. Na de ervaring van bombardement, artillerie-duel en het mitrailleurvuur gevoelden wij ons als uit de dooden teruggekeerd, door Hooger Macht bewaard. Daarnaast is het te danken aan de koelbloedigheid, de orde en het beleid der menschen, dat het wonder van den terugtocht kon worden volbracht.
De in onze eigen reserve-stelling gelegerde artillerie kon ons over het verblijf van onzen Afdeelingscommandant geen inlichtingen verstrekken.
Verder terugtrekkend vonden wij toevalligerwijze een groot aantal personeel van den afdeelingsstaf en daarna den Regimentscommandant bij wien de batterij werd gemeld.
Ook de Afdeelingscommandant werd in de nabijheid aangetroffen. Beide bevonden zich op den straatweg Rhenen-Elst, temidden der terugtrekkende troepen. Den Regimentscommandant heb ik de opgedanen ervaringen meegedeeld en mijn teleurstelling en ontstemming geuit over mijn bevindingen, zoowel bij het verlaten der stelling als gedurende den terugtocht. In den wirwar op den weg en de spanningen veroorzaakt door overkomende Duitsche vliegtuigen is op mijn mededelingen niet verder ingegaan.
De Afdeelingscommandant bij wien ik enkele soortgelijke opmerkingen maakte, zeide slechts: "Goed, dan heb jij je plicht gedaan", zonder de reden van het verlaten van den commandopost op te geven. Daarna vroeg ik afzonderlijk den luitenant-vrd. der Afdeeling (Heffener) naar den reden, antwoordde deze onder getuige: "Omdat de post in brand geschoten is". De wachtmeester die het verlaten-zijn van den post geconstateerd had en bij dit gesprek aanwezig was, getuigde, dat de post ongerept was gebleven. Een nader antwoord van den luitenant, - die zich daarop uit onzen kring begaf, - bleef achterwege.
Op dezelfde vraag zijn ook andere antwoorden gegeven..... later. Volgens den wmr.-vrd. der Afdeeling, die steeds bij den Afdeelingscommandant en den luitenant heeft verkeerd en tusschen hen in (voorafgegaan door de Afdeelingscommandant en gevolgd door den luitenant) den post heeft verlaten, heeft de Afdeelingscommandant bij het verlaten van den post niemand gewekt, geen ordonnansen naar de batterijen gestuurd en niet daarheen getelefoneerd omtrent het verlaten van den post en omtrent de binnengekomen berichten, dat de vijand reeds tot Rhenen was opgerukt. Alleen is aan luitenant Ter Weele gezegd, dat hij met de rest moest volgen; de Commandant vertrok met de auto. Volgens reserve luitenant Versteegh heeft de Afdeelingscommandant hem te Werkhoven meegedeeld, dat hij wel had kunnen langs rijden, doch hij het was vergeten. Volgens al deze verklaringen zouden dus door nalatigheid van den Afdeelingscommandant onder andere de levens der menschen van onze batterij tot 2 maal toe, noodeloos aan een zeer groot, onmiddellijk doodsgevaar zijn blootgesteld geworden:
1e. in de artillerie-stelling door omsingeling door den vijand, die reeds achter ons zich bevond en met ons zou hebben afgerekend, (na onze artillerie-vuren op korten afstand op zijn deboucheerende troepen) en
2e. op den terugtocht, door mitrailleurvuur van eigen troepen, (die gewaarschuwd hadden moeten worden, dat eigen artillerie zich op den terugtocht bevond).
Hoewel die betreurenswaardige scène, door eigen troepen aan den dood te worden prijs gegeven, had zonder bezwaar voorkomen kunnen worden. Daar het gebeurde in den troep en bij officieren veelvuldig werd besproken, omdat het gegeven antwoord blijkbaar weinig bevredigend werd gevonden, heb ik na afloop van een twistgesprek tusschen Afdeelingscommandant en luitenant Van Joolen, dat tenslotte weer over deze kwestie ging, den luitenant Heffener in een kring van officieren en verdere aanwezigen op het voorplein te "Oude Gein" wederom gevraagd, hoe hij ten antwoord had kunnen geven, dat de post was in brand geschoten, terwijl zulks niet het geval was geweest. Tot ieders verbazing deed hij deze vraag af met de woorden: "Dan is het een vergissing geweest".
De draad van het verhaal wederom opvattend, moet ik vermelden, dat ik ter hoogte van "Quatre Bras" op genoemden rijksstraatweg, den Regimentscommandant voor den tweede maal de questie, waarmede wij vervuld waren, heb voorgelegd. (Ik meen dat reserve luitenant Wurfbain daarbij aanwezig was). De Regimentscommandant liet er zich niet direct over uit en suste de stemming wat, door te zeggen dat hij het zich kon indenken, dat wij het moeilijk hadden gehad.
De questie zelf bleef onopgelost en werd door de zich "in krijgsgevangenschap" bevindende troep op "Oude Gein" en later te Werkhoven, levendig gehouden. Blijkbaar in die mate, dat de Afdeelingscommandant te Werkhoven de Batterijcommandanten naar aanleiding daarvan ontboden heeft om de betreffende beweringen bij den troep den kop in te drukken. ------
Vanaf "Quatre Bras" door den Chef Divisiestaf verder verwezen en den stroom van het terugtrekkende leger volgende, troffen wij bij Elst de uitrukkende paarden met voertuigen (voorwagens en caissons) der batterij en der afdeelingsstaf aan, die opdracht hadden zich naar Amerongen te begeven.
Verder langs den weg werd ons onderdeel met de paarden door den Divisie Commandant persoonlijk naar Doorn gedirigeerd. Bij navraag aldaar werd ons meegedeeld, dat de staf van het Legercorps reeds den vorigen dag, zonder achterlating van adres was vertrokken. Daarna herhaalde malen en op verschillende wijzen getracht verbinding te krijgen met den Regimentscommandant, Divisie Commandant en Legercorps Commandant benevens het H.K.V. en het kasteel "Zuylensteijn" (kwartier Regiments & Divisie Commandanten).
Alle pogingen bleven zonder resultaat. Tegelijkertijd de inkwartiering van personeel en paarden (3e batterij en staf) voorbereid. De kanonniers der batterij benevens andere menschen te voet (onder leiding van luitenant Van Joolen), die langs een anderen weg waren gedirigeerd, voegden zich te Doorn wederom bij ons.
Hoewel de duisternis was ingevallen nam de stroom van het terugtrekkende veldleger niet af. Voorbijtrekkende commandanten, daarnaar door mij ondervraagd, deelden mij mede, dat het geheele veldleger moest trachten achter de Hollandsche Waterlinie terug te trekken. Daarop besloten te Doorn de kwartieren niet op te zoeken, doch in den nacht in Westelijke richting verder te marcheren en zoo mogelijk, in Utrecht door te gaan contact te zoeken met een eigen hoogeren commandant, dan wel zelf vuurmonden te verkrijgen ten einde een nieuwe gevechtsbatterij te formeren.
Na in Doorn door vriendelijken hand, voor de menschen nog brood en sokken te hebben verkregen, aanvaardden wij den nachtelijken tocht en begaven ons in de eindeloos lijkende, deinende massa van het in rijen dik, langs de rijksweg terugtrekkende veldleger. Menschen te voet, paarden, auto's, motorrijwielen, rijwielen alles in bonte mengeling dooreen, voorzoover in het nachtelijk duister te ontwaren.
Even voor Driebergen nam het verkeer al bepaald chaotische vormen aan. Nu eens voorttrekkend van links naar rechts, dan weer botsend op voorgangers en wachtend tot zich ergens weer een opening voordoet om daarin verder te gaan scheen het doel onbereikbaar. Niet voor den volgenden morgen ongeveer 2.30 uur werd Utrecht bereikt, waar het verband in de troep weer werd hersteld met degenen, die in het duister hun onderdeel waren kwijt geraakt. De pogingen om met Afdeelingscommandant of Regimentscommandant in contact te komen werden voortgezet. Na herhaalde tallooze pogingen werd eindelijk telefonisch contact met het Regimentsbureau verkregen, en vervolgens met den Afdeelingscommandant. Daarop is overkomst naar Jutfaas gevolgd, ten einde stelling te nemen achter de Hollandsche Waterlinie.
Tegelijkertijd met de bovengenoemde pogingen werd tevens alles in het werk gesteld om vuurmonden te verkrijgen, teneinde een nieuwe gevechtsbatterij te formeeren. Daartoe bezocht luitenant Van Joolen de hoogste aanwezige autoriteit, Commandant Groep Utrecht der vesting Holland, in wiens houding hij volgens zijn meening zeer werd teleurgesteld, daar deze zoodanig gebrek aan medewerking verried, dat de voorgenomen poging er op dreigde te stranden.
Op zijn verzoek om vuurmonden ontving de luitenant ten antwoord: "Die kan ik niet uit mijn mouw schudden", waarop de luitenant te kennen gaf: "Dan zal ik er zelf wel voor zorgen". Daarop heeft de luitenant na overleg met den mr. bankwerker van het Regiment en een adjudant onder-officier der Afdeeling een depot in Woerden laten opbellen, en met succes! Men zou hem telefonisch berichten wat men kon doen. Na eenigen tijd kwam uit Woerden het telefonisch bericht, dat 8 vuurmonden van 7-veld op 2 trailers zouden worden aangevoerd. Dit bericht was vanuit Woerden telefonisch aan Commandant Groep Utrecht ter nadere mededeeling aan den luitenant doorgegeven. Hierop doet zich het verwondering wekkende geval voor, dat genoemde Commandant den luitenant opbelt met de volgende mededeeling, (letterlijk door den luitenant genoteerd): "Ik heb voor U 8 vuurmonden van 7-veld, welke op 2 trailers zullen worden aangevoerd. Uit naam der Koningin verwacht ik van U, dat U deze vuurmonden, niet zooals de vorige wederom in 's vijands handen zult laten vallen".
De autoriteit, die eerst verklaart niets te kunnen doen, maakt het succes van den luitenant tot het hare en voegt er nog een schampere, onverdiende opmerking aan toe! Des te pijnlijker doet dit aan wanneer men zich het hachelijke moment in herinnering brengt, waarin het leger zich toen bevond!
De Batterij-Officier bleef met de paarden van 3e Batterij, 2e Batterij en Afdeelingsstaf te Utrecht achter, de Batterijcommandant begaf zich met personeel der gevechtsbatterij naar den Afdeelingscommandant te "Oude Gein". Bij aankomst aldaar werd ons meegedeeld door den Afdeelingscommandant, dat de O.L.Z. tot capitulatie had besloten.
De Batterij-Officier is daarop niet meer met de paarden en voertuigen naar Jutfaas gekomen, doch bleef in dienst bij de verzamelplaats voor paarden te Utrecht.
Het gedeelte der Batterijen te Oude Gein is aldaar in zoogenaamde "krijgsgevangenschap" geweest en na ongeveer 10 dagen, in hoofdzaak wegens de onhygiënische toestand aldaar, naar kwartieren te Werkhoven gegaan, (ongeveer een week), daarna naar Remmerden, welke kwartieren nog denzelfden dag werden verwisseld met de barak te Achterberg, dezelfde waarin de batterij gedurende het laatste deel der mobilisatie was gelegerd geweest.
Batterijcommandant is 17 juni 1940 met groot verlof vertrokken.
De verhouding tusschen Afdeelingscommandant eenerzijds en de batterijen anderzijds is sinds het moment van den terugtocht zeer in haar nadeel veranderd. Vooral kwam dit aan den dag gedurende het verblijf te Oude Gein, te Werkhoven minder, omdat daar niet steeds in elkaars gezelschap behoefde te worden verkeerd. In mijn afscheidsbrief aan den Regimentscommandant deelde ik mede, dat ik aan die perioden de meest onaangename herinneringen bewaarde en ze zoo spoedig mogelijk hoopte te vergeten.
De onaangenaamheden van het verblijf in krijgsgevangenschap sproten niet zoo zeer voort uit materieële oorzaken, zooals de onhygienische toestand, gemis aan drinkwater, waarover ik mij tenslotte bij den Regimentsstaf heb beklaagd (respectievelijk kapitein Mazel) en waarna overplaatsing naar Werkhoven is gevolgd; of het gebrek aan dekens voor de menschen gedurende de eerste nachten, doch uit de houding en stemming van den Afdeelingscommandant. Deze werden gekenmerkt door volkomen onbeheerschtheid en geprikkeldheid, die op de meest onaangename wijze haar terugslag had op den geest van officieren zoowel als die van minderen. Voornamelijk de reserve-officieren waren het mikpunt, en slachtoffer tevens, van deze onevenwichtigheid. Naar de uitlatingen van den Afdeelingscommandant te oordelen kon het leger geen goed doen en van dit alles droegen de reserve-officieren de schuld, van den terugtocht incluis. Vooral kwam deze houding naar voren bij uitbarstingen in de gesprekken tusschen Afdeelingscommandant en officieren. Herhaaldelijk dook de onmiskenbare neiging op om reserve-officieren voor den verkeerden gang van zaken verantwoordelijk te stellen. Ook op den troep werkte deze houding verbitterend. Steeds kwamen de menschen zich bij mij beklagen over ongewenschte toestanden, zonder dat van hooger hand verbeteringen werden aangebracht. (Oude Gein en Remmerden). Eveneens werkte het op de troep verbitterend, dat bij een toespraak, na afloop van den oorlog, de Regimentscommandant niet de dooden van het regiment herdacht, doch wel sprak over onderschattingen van ons leger door losse knoopen en kragen.
Ik heb er niet de minste behoefte aan om de gedragingen van anderen, buiten de batterij staande, in de lotgevallen der batterij te betrekken, en het is allerminst mijn bedoeling om ook maar iemand te kwetsen, maar dan moet men ook van andere zijde billijk in zijn oordeel zijn.
Het is mij onbekend of het verschijnsel, dat reservisten en dienstplichtigen voor den verkeerden gang van zaken verantwoordelijk worden gesteld, zich ook bij andere legeronderdelen voordoet, doch het is in elk geval plicht, dat ik vanaf deze plaats tegen de gewraakte houding een ernstig protest laat klinken, althans voor wat het onderdeel betreft, dat onder mijn commando heeft gestaan.
Ik doe slechts een greep uit de voornaamste punten, die een batterij betreffen: stellingbouw, moreel van den troep en de oorlogshandelingen. Wat zou van dit alles zijn terecht gekomen zonder reservisten en dienstplichtigen, die daaraan het beste wat in hen was hebben gegeven?
Het is wel gemakkelijk om bij tegenslag de schuld op anderen te werpen. Is er dan niets aan te merken op hetgeen bij ons onderdeel van hooger hand is geschied?
Ik denk aan de onpractische inkwartiering, waar naar ik hoorde het een en ander over te doen is geweest. Onpractisch t.a.v. de ligging van de stelling; een inkwartiering, die een voortdurende bron van tijdverlies en tegenslag is geweest.
Voorts aan de verkenning van stellingen: aan de zoogenaamde "leiding" en medewerking bij den stellingbouw. Ik zal met deze opsomming niet doorgaan, daar het mij niet lust om meer te noemen, en den vinger te leggen op alles wat wij als reserve-officieren hadden mogen verwachten in orde te zullen zijn. Ik kan mij niet aan den indruk onttrekken, dat er veel formalisme en weinig practische zin werd gevonden. En als slot een groote teleurstelling. Nogmaals, ik zou op dit alles niet zijn ingegaan, daar ik voor mezelf en allen met elkaar in de batterij veel kameraadschap en zeer aangename ervaringen hebben ordervonden en met genoegen hebben gewerkt. Dit geldt van hoog tot laag. Maar dan moet men ook van andere zijde de billijkheid betrachten. Het opgesomde is een reden te meer om niet een onverdiende bejegening op de hoofden van reservisten en dienstplichtigen te doen neerdalen. Integendeel. ZIJ HEBBEN VOOR HUN VADERLAND GEVOCHTEN, met inzet van hun heele persoon en alles wat zij thuis achter moesten laten. Het is mij een voorrecht om zooveel plichtsgetrouwheid en eervol gedrag bij beide genoemde categorieën (zonder dat ik daarbij de beroepsmenschen onzer batterij uitsluit), in het bovenstaande te hebben mogen wijzen. Ik vertrouw dat daarmede tevens de blaam zal zijn weggenomen, die dreigt te vallen op alles wat als reservist of dienstplichtige bij 3-I-8- R.A. en I-8 R.A. aan den strijd heeft deelgenomen.
De reserve-kapitein,
Zaal.
|