Verslag van reserve-kapitein T. Dales
afschrift
Reserve-kapitein Dales.
--------------
18 December 1940.
Hieronder laat ik slechts volgen, wat ik heb waargenomen tijdens het gevecht in het Paviljoen, waarbij onderstaande schets (schematisch) wellicht nog iets illustreert. De afstand van het Paviljoen tot den kunstweg Rhenen-Wageningen, schat ik op plm. 25 meter. Dit komt op de tekening niet uit.
Nadat wij in den vroegen morgen van de 2e Pinksterdag eerst wat verkenningen in de omgeving van het Paviljoen hadden gedaan richtten wij ons, onder commando van den Majoor Landzaat, aldaar in het Paviljoen ter verdediging in.
De eerste aanval der Duitschers kwam langs den hoofdweg. Wij openden een dusdanig vuur erop, dat zij in een wijde boog aan den overkant van den weg in het struikgewas langs ons heen trokken. Het vuur werd hoofdzakelijk afgegeven uit de ramen b en a en c. Ik spreek alleen over den beganen grond, niet over wat er op de 2e verdieping gebeurd is.
Bij A lag een soldaat achter een licht mitrailleur voor het raam. De Majoor, een paar soldaten en ik schoten aanvankelijk door B, daarna door A (over den mitrailleurschutter heen) toen de Duitschers op onze flank (rechts) kwamen.
De Kapitein Hopink had post gevat bij C en schoot door dat raam, goed gedekt achter de steenen muur.
Toen de eerste aanval langs ons was getrokken, was het betrekkelijk rustig. Echter hadden zij (de Duitschers) blijkbaar wat manschappen om het Paviljoen heen achtergelaten, althans het was in het voorste gedeelte van het Paviljoen, waarin zeer grote ramen (b.v. B en A) veel grooter dan in het achterste gedeelte, waar het uiterst gevaarlijk was. Deze Duitschers schoten regelmatig door het Paviljoen heen, na zich blijkbaar eerst nauwkeurig op de hoogte gesteld te hebben van de plaatsen waar wij zaten. Zoo viel al heel spoedig de man achter de lichte mitrailleur bij A. De Majoor Landzaat, die nog al heen en weer liep en aanmoedigde, zei mij op een gegeven moment ook dat hij, aan zijn dij vermoedelijk, gewond was, maar dat het niets beteekende. Hij bleef ook op de been en ik kon niets aan hem zien. Zelf kreeg ik twee schoten rakelings langs mijn hoofd, die door een bovenraam kwamen en waarschijnlijk vanuit een boom gelost werden (zie teekening).
De soldaat die bij raam A sneuvelde is mij helaas onbekend. Het was een dapper man. Zijn plaats werd ingenomen door Roefs maar de opstelling werd veranderd en was nu bij raam B. Rechts van hem zat de Majoor met een karabijn, links ondergeteekende ook met karabijn. Bij een van de volgende aanvallen sneuvelde Roefs en kreeg ik, na eerst een schampschot op mijn helm te hebben gehad, een glasscherf in de hand van een kogel, die door de ruit vlak voor mij sloeg en langs mij heen bromde. Mijn verwonding beteekende op zich zelf niets, doch er was blijkbaar een ader of slagader doorgeslagen, althans het bloed spoot wel een decimeter omhoog. Nadat er een paar verbandpakjes omheen gebonden waren en met een touw de pols afgebonden was door een van de soldaten in de kelder, heb ik verder aan den strijd deelgenomen. Na Roefs heeft de Majoor de lichte mitrailleur bediend. Na bovenstaande aanvallen heb ik mij opgesteld bij het cirkeltje G (zie schets) waar ik althans dekking had achter de houten schuifdeuren en toch om den hoek door raam B kon blijven kijken en zoonoodig vuren.
De Majoor bleef in het voorpaviljoen, stond daar of liep rechtop heen en weer. Dat hij niet getroffen werd op dat moment is mij onbegrijpelijk. Ten slotte werd het mij te veel en zei ik tegen hem: "Majoor, dekt U zich toch. Het is toch niet noodig, dat U zich zoo maar laat neerschieten!". Daarop is hij inderdaad gaan liggen.
Wat nu betreft den Kapitein Hopink: alles wat ik daarvan zeggen kan is, dat hij gedurende de gevechten in het Paviljoen achter den muur bij C heeft gezeten en daar steeds krachtig aan het vuur heeft deelgenomen met een karabijn. Volledigheidshalve meld ik nog dat bij D de Kapitein Franssen zat, in elkaar gedoken, af en toe met zijn pistool vurend door het raam bij C.
de reserve-kapitein,
(get). Dales.
|