Verslag van sergeant J.H.B. Wissink
Als Sergeant bij 3-III-8 R.I. heb ik tijdens de oorlogsdagen 9-15 Mei 1940 in het Nederlandsche Leger dienst gedaan als Groepscommandant in de Voorposten der Grebbelinie. Mijn stelling was gelegen ten noorden van de hoofdweg Wageningen-Rhenen in het binnenveld ten zuiden van Het Nieuwe Kanaal (zijrivier van de Grift) ca. 1000 m. van de weg Wageningen-Veenendaal (in het front). Mijn sectie was de meest links gelegen en derhalve ook de uiterste flankdekking van de voorposten der Grebbeberg. Links van mijn sectie stellingen was een dijk en daarachter inundatie-gebied. Vanwege de hoge waterstand in dit terrein waren de stellingen hier bovengronds en bestonden uit klei. Met een collega Sergeant had ik een dubbele groepsstelling, elk voor 1 lichte mitrailleur en 9 geweren. Als sectiecommandant had ik sergeant capitulant G. v.d. Esschert en als comp. comm. reserve Kapitein A. Zwarts
Over het verloop der oorlogsdagen kan ik het volgende uiteenzetten: Nadat wij in de morgenuren van de 10e Mei te ca. 5 uur onze stellingen hadden betrokken en wij de eerste dag geen contact met de vijand hebben gemaakt, heb ik deze dag grotendeels laten besteden aan voorbereidingen, besprekingen en opruimen van de voornaamste gezichtsbelemmeringen. Dit werk was geen ééndaags werk en is derhalve ook lang niet klaar gekomen, waarover ik hieronder nog nader uitweiden zal.
De eerste nacht was geenszins een rustige, de aanhoudende bombardementen en beschietingen deed de stellingen op de grond schudden. Het was een erg donkere nacht en ik heb mijne mannen bij het vallen van de avond, nadat ik eerst een verkenningspatrouille had uitgezonden, de uiterste waakzaamheid voor de naderende nachturen geboden. Wel hadden wij commando gekregen voor het uitzetten van piketten, doch ik vond het raadzaam, om voor een overrompeling te behoeden, dat allen waakzaam waren.
Het eerste contact werd met de vijand gemaakt, zoodra het begon te dagen dit was dus in de morgenuren van Zaterdag 11 Mei. De z.g. stoottroepen van den vijand, welke uit de richting stad Wageningen, door het binnenveld, gebruikmakend van het terrein oprukten naderden onze stellingen tot op een afstand van ca. 500 m. waar zij zich toen ophielden in de daar aanwezige boerderijen, schuren, kippenhokken, boomgaarden enz., om van daaruit hunne aanval op onze stellingen te doen. Dit waren niet alleen schitterende schuilplaatsen voor de vijand doch waren tevens enorme gezichtsbelemmeringen, waarvan wij gedurende onze strijd veel nadeel ondervonden hebben en welke mijns inziens allen opgeruimd hadden moeten worden.
Wij hadden hiervoor echter geen opdracht gekregen en hebben de eerste dag nog zooveel mogelijk de grootste hinderpalen vlak voor de stellingen doen opruimen, maar dat was lang niet voldoende.
Toen de vijand tot op deze hoogste in het front genaderd was, heb ik commando tot vuren gegeven, waarna er in dit gebied waar de vijand zich ophield weer beweging kwam. Het vuur werd onmiddellijk beantwoord en wij waren daadwerkelijk in oorlog. De mitrailleur ratelde onophoudelijk en de ene houder patronen na de andere verdween in de kamers der geweren; mijne mannen waren allen al zeer spoedig in vorm en door het contact van ons als onderdeel der voorposten was "de Grebbelinie in oorlog".
Mijn sectiecommandant kwam van tijd tot tijd kijken, gaf zijn bevelen welke ik op mijn beurt liet uitvoeren, de commando's werden goed opgevolgd en alles functioneerde uitstekend. Allen waren doordrongen van hunnen plicht en er heerschte een prima verstandhouding in mijn groep.
De strijd duurde zoo eenige uren voort, onserzijds gelukkig zonder verliezen aan levens, totdat de commandant van een 6 veld, welke een kazemat op de dijk links van onze stellingen met enkele soldaten had betrokken, deze dijk prijs gaf en terug trok. Hierdoor kreeg de vijand aan de overzijde (dus achter) de dijk vrij spel en kon hierlangs ongestoord oprukken tot op de hoogte van onze stellingen. Wij werden hier door al spoedig links ingesloten en restte ons niets meer dan groep voor groep, de meest links gelegen stelling natuurlijk het eerst, op een achter ons gelegen stelling, dit was onze commandopost, terug te trekken; deze afstand was ca. 400 m door open weiland. Hiervoor moet de linkergroep eerst op onze stelling terugtrekken, onder dekking van ons vuur, om vervolgens hun weg naar de commando post te kunnen vervolgen. Hierna volgde de middengroep, eveneens onder dekking van ons vuur.
Inmiddels was de vijand echter de eerdergenoemde dijk genaderd en was het terugtrekken zeer gevaarlijk geworden; de kluiten klei welke de vijand van onze stellingen afschoten, vlogen ons bij tientallen om de ooren; ons buiten de stelling te begeven was dus een gewaagd avontuur geworden.
Wij hadden ons echter voorgenomen ons niet in onze stelling over te geven en in een achter ons gelegen stelling verder te vechten, dus moesten wij terugtrekken. De middengroep was vertrokken en nu was alleen nog mijn groep aanwezig, alsmede onze sectiecommandant; al mijn geweerschutters heb ik eerst laten vertrekken, terwijl ik mijn mitrailleurschutter en helper opdracht had gegeven maar door te vuren al wat kon, links en rechts, flink spreiden, om zoodoende te trachten de vijand over de geheele lengte van het front nog tegen te houden. Tenslotte moesten deze beide mannen, mijn sectiecommandant en ik nog een veilig heenkomen zoeken, doch de vijand was inmiddels nog dichter genaderd en was het een terugtocht geworden op leven en dood; het was lopen, dekken, lopen, dekken en de kogels floten ons om de ooren. Wonder boven wonder vonden wij geen dooden van de reeds eerder vertrokken kameraden en toen wij tenslotte behouden in de commandopost aankwamen vonden wij daar allen, zonder zware verwondingen.
Hier werd de strijd onmiddellijk door mijn mitrailleurschutter en helper voortgezet en het duurde niet lang of andermaal ratelde onze mitrailleur.
Doordat deze stelling inmiddels ook van rechts al was ingesloten en de vijand ons op de hielen gevolgd was, was het in deze stelling met recht een gekkenhuis te noemen. Hooren en zien verging je; de geheele stelling dreunde op de grond.
Onze compagnie Commandant Kapt. Zwarts, welke ook in deze stelling aanwezig was, zag onze positie dan ook weldra zoo hopeloos in, dat hij na een uur verwoed vechten opdracht gaf de witte vlag te hijschen. Zoo toen wel bleek moesten wij, wilden wij de vijand, welke ons aan alle zijden omringde, nog op een afstand houden, naar alle zijden vuur afgeven; hiervoor waren onze stellingen echter niet gebouwd en ons restte dus niets dan overgave.
Op commando van onze C.C. werden de wapens en uitrusting afgedaan en wij verlieten de stelling de armen hoog geheven, onze C.C. voorop. De naderende vijand nam ons, na eerst onze zakken te hebben onderzocht, gevangen en wij werden door eenige Duitsche militairen uit het gevechtsterrein weggevoerd, en werden later bij de rest van onze compagnie gevoegd welke al eerder in de voormiddag waren gevangen genomen.
Op de weg die wij moesten volgen om buiten het gevechtsterrein te komen, kwamen wij plotseling door een strook welke onder hevig eigen artillerievuur lag en hierdoor zijn er van onze mannen nog diversen, dood en zwaargewond achter gebleven. Wij moesten dus onze weg vervolgen, om en over de lijken van onze achtergebleven vrienden, hoe wreed dit ook was.
Buiten de stad Wageningen werden wij toen verzameld en zijn nog den zelfden namiddag resp. avond, via Arnhem te voet naar een boerderij in Westervoort gebracht. Den volgenden dag 1e Pinksterdag vandaar uit naar een Arnhemsche kazerne, vanwaar wij Maandag 2de Pinksterdag naar Zevenaar werden gebracht om hier 's-middags op transport te worden gesteld naar een kamp voor krijgsgevangenen in Duitsland.
Voorgelezen, volhard en geteekend,
w.g. J.H.B. Wissink.
|