Hendrik Willem Smeitink, gesneuveld en begraven op de Grebbeberg
Hendrik Willem Smeitink. Een boerenzoon uit de buurtschap Bekveld bij Hengelo, die kort na de laatste Wereldoorlog bekend geworden is in de hele Achterhoek. Hij zou gesneuveld en begraven zijn bij de Grebbeberg. Tot dat hij op een zekere dag springlevend de ouderlijke woning binnenstapte. In de boerderij aan de Oosterwijkweg tussen Zelhem en Ruurlo vertelt Smeitink nu, veertig jaar na dato, over zijn belevenissen, zijn overlijden, zijn krijgsgevangenschap en zijn terugkeer.
"Ik dacht, nou zijn we d'r geweest..."
(door Ton van Vroonhoven)
De 67-jarige boer-in-ruste Hendrik Willem Smeitink laat in de kamer van zijn boerderij zijn eigen overlijdensadvertentie zien. "Kijk, ik heb die nog bewaard", zegt hij, wijzend op de zwartomrande mededeling. "Gevallen voor het vaderland, Hendrik Willem Smeitink, 27 jaar oud", deelt het vergeelde papier mee.Maar Smeitink is niet gesneuveld. Nog dagelijks geniet hij van het leven en helpt hij zijn zoon op de wat in makelaarskringen een rustiek gelegen boerderij heet.
Dienstplichtig soldaat Hendrik Willem Smeitink, nu wonend bij Zelhem maar afkomstig uit de buurtschap Bekveld bij Hengelo, moest in 1931-1932 voor zijn nummer in dienst. Hij werd gelegerd in de Arnhemse Menno van Coehoornkazerne. Vijf jaar later, om precies te zijn in september 1939, moest de Bekveldse boerenzoon opnieuw onder de wapenen. Na een kort verblijf in de Gelderse hoofdstad werd hij met zijn maten van de tweede compagnie van het achtste infanterieregiment ingekwartierd in een leegstaande woning op de Grebbeberg. Twintig man op de begane grond, twintig man op de bovenverdieping.
"Ik dacht, nou zijn we d'r geweest", zegt de 67-jarige Smeitink als hij praat over die vrijdag waarop bericht werd dat de Duitsers de IJssellinie doorbroken hadden. Vrijdagnacht begon de strijd om de Grebbeberg en zaterdagmorgen om elf uur was de eerste militair van Smeitinks peloton gestorven, getroffen door een granaatscherf.
Als de 67-jarige boer terugdenkt aan de strijd zegt hij: "Het lijkt eigenlijk maar een ogenblik, maar wel één, dat hem altijd bijblijft".
Hij zelf moest de avond voor de inval op wacht. Er kwam achthonderd man versterking uit Nijmegen en in de drukte verloor de Bekvelder het contact met zijn compagnie. Zondag, eerste pinksterdag, vond hij twee makkers terug in een lignest, een kuil die ongeveer een meter onder de grond uitgegraven was. In dit lignest bleef hij tot tweede pinksterdag, tien uur 's morgens. Toen liepen de Duitsers over hen heen.
Nadat een officier in de schuilkelder gedood was door een granaat werden de dekkingzoekende militairen tot overgave gedwongen. De eersten die de schuilplaats verlieten, werden doodgeschoten omdat ze met hun geweer in de hand naar buiten kwamen. Smeitink: "We moesten ons overgeven, maar we hadden nooit geleerd hoe dat moest".
Er waren toen al veel soldaten gedood. "Ik heb toen mijn jas daar neergegooid, bij de gesneuvelden. Mijn zakboekje en mijn portefeuille zaten er nog in. En zo is het eigenlijk gekomen".
De jas werd later gevonden door een veldprediker, een zoon van de toenmalige Vordense predikant. Deze waarschuwde zijn vader, die op zijn beurt de dominee in Hengelo op de hoogte stelde van het overlijden van Hendrik Willem Smeitink. Op hem rustte de taak de ouders van de Bekveldse boerenzoon in te lichten over het heengaan van hun zoon, die op 27-jarige leeftijd geacht werd voor het vaderland te zijn gesneuveld.
Toen brak een periode van rouw aan in boerderij Klein Holte, waar de familie Smeitink woonde. In de krant werd melding gemaakt van de heldhaftige dood van Hendrik Willem en zijn overlijdensadvertentie werd geplaatst.
De Bekvelder intussen was krijgsgevangen gemaakt en afgevoerd naar de eerste de beste boerderij richting Wageningen. Vandaar uit werd verder gemarcheerd via Wolfheze naar de Arnhemse Coehoornkazerne. Daags erna werd een groep krijgsgevangenen, onder wie de overgebleven manschappen van de tweede compagnie, op mars naar Zevenaar gezet.
In Zevenaar werd de groep op transport gesteld naar Duitsland. Acht dagen in een grote tent, slapen in het gras in de vrieskou. Maar het eten was er nog aardig goed, verzekert de Zelhemmer.
Van hieraf ging men tijdens een anderhalve dag durende treinreis naar Neu Brandenburg. "Een heel groot barakkenkamp, ik weet het nog precies. Wij zaten in barak 27". Een verschrikkelijke tijd, herinnert Smeitink zich nog, maar de Polen en Fransen die hier ondergebracht waren, hadden het nog veel erger. We mochten met de compagnie wat gaan wandelen. Het was er nogal heuvelachtig en op het laatst waren we zo slap geworden dat we daar ook niet meer toe kwamen, zo weinig hadden we te eten.
"De gelukkigste dag - begin juni 1940 - van mijn leven", noemt Smeitink de dag dat hij vanaf Neu Brandenburg naar huis terug kon. Via Almelo reisde de "gesneuvelde militair" naar Zutphen om daar de bus naar Hengelo te nemen. Maar er reed geen bus meer. Bij het Zutphense station zag hij een bekende veehandelaar, die van verbazing bijna omviel. Met een van deze man geleende fiets kwam Hendrik Willem thuis. De verloren zoon was weergekeerd.
--- Voorbereid
Nu was men thuis niet geheel onvoorbereid op zijn komst. Een dag of twee voordat hij thuis kwam had de familie een brief van hem ontvangen en vanuit Almelo belde hij naar de buurman, een schoolmeester. "Hendrik, bun i'j dat?", was de verbaasde reactie. "Jaêê", antwoordde Hendrik, "en ik kom vandaag of morgen thuis".
"Het eerste halfjaar", vertelt de Zelhemmer, "kreeg je ontzettend veel reacties als de mensen je zagen op straat. Maar zelfs nu horen de kinderen het nog wel eens: O, van Smeitink, van den gesneuvelden".
Wijzend op het kranteknipsel: "Veel mensen hebben die krant nog bewaard. Ik wil wedden dat ik nog wel honderd van die kranten bij elkaar kan krijgen".
Bron: krantenartikel uit De Nieuwe Krant van donderdag 1 mei 1980, bijlage Bij ons in Gelderland
|