Herinnering aan de slag om de voorposten van de Grebbelinie
"Jongeren en ouderen moeten en kunnen elkaar wederzijds helpen te begrijpen waarom het van levensbelang is de herinnering levend te houden. ...
Wie echter voor het verleden zijn ogen sluit, wordt blind voor het heden."
Voor een goed begrip eerst iets over het onderdeel waartoe ik behoorde. Dat was MC III - 8 RI. Deze compagnie bestond uit vier, met zware mitrailleurs uitgeruste secties waaraan o.a. waren toegevoegd: zes ordonnansen, vier koks en onder leiding van een sergeant, tien seiners-telefonisten. Deze drie laatstgenoemde groepen lagen met z'n twintigen in één van de lokalen van School I aan de Dijkstraat ingekwartierd, recht tegenover de legendarische Bongers-familie waar iedereen koffie kreeg, ging telefoneren of een fiets of schaatsen ging lenen. Die drie groepen konden het best met elkaar vinden en maakten veel plezier! Omdat ons werk grotendeels buiten dat van de vier secties viel waren we vrijer in onze bewegingen.
Onze stellingen
De stellingen van onze vier secties lagen in een reeks vanaf de Rijndijk tot aan de Haarweg, ongeveer twee kilometer voor de Grebbeberg. De commandopost van onze compagnie lag bij de stellingen van de derde sectie in een boomgaard op de boerderij van Sander Daniëls. Ter verduidelijking hiervan zie de kaart waarop genoemde vijf stellingen zijn aangegeven plus de bataljonscommandopost en het veldlazaret.
Vóór ons, in de richting Wageningen dus, lagen enkele compagnieën infanterie. Daarvan was ons eigenlijk alleen bekend dat daar een kok was die lekkere soep kookte. Als we in onze vrije tijd eens een wandelingetje maakten werd daarvan geprofiteerd. Tussen de stellingen van de derde en de vierde sectie lag het z.g. 'veldlazaret' dat verderop in dit verhaal meermalen ter sprake komt. Het was een houten onderkomen voor de opvang van gewonden dat met grond was afgedekt.Tijdens de mobilisatie was onze tijd gevuld met het bouwen van onze stellingen, aan militaire training kwamen wij vrijwel niet toe. De stellingen bestonden uit houten bouwsels afgedekt met een laag grond. Ze waren voorzien van schietgaten die voornamelijk de wegen en hogere terreindelen bestreken. Daarlangs moest, gezien de geplande inundatie, de vijand immers komen. Helaas was die inundatie er op 10 mei niet en de vijand kwam door de bijna droge sloten in plaats van over wegen en hoogten.
Omstreeks middernacht tussen 9 en 10 mei werden wij er uitgetrommeld en betrokken wij onze stellingen. De tien seiners-telefonisten werden twee aan twee verdeeld over de vier secties en de commandopost. Mijn maat en ik werden als seiner-telefonist ingedeeld bij de vierde sectie die gelegerd was op de boerderij van Kersbergen aan de Haarweg. Aangezien ik steeds gewerkt had aan de stellingen van de derde sectie en de commandopost zag ik deze stellingen aan de Haarweg voor het eerst.
Onze taak was de verbinding onderhouden met de commandopost van de kapitein. Daartoe dienden telefoondraden die over en door de grond en door de bomen liepen. Zoals begrijpelijk was de stemming op z'n zachtst gezegd bedrukt. De bedoeling was dat wij na drie weken zouden worden afgelost. Ik herinner mij nog dat onze sectiecommandant zei: "Nou, jongens, als we hier drie weken moeten zitten ziet dat er niet zo best voor ons uit". De eerste nacht in de stellingen werd er zo ver ik merkte niet geslapen. Daarvoor was de spanning te groot.Toen het licht werd en de zon stralend opkwam en toen er van de overtrekkende Duitse vliegtuigen er nogal eens een werd neergeschoten, werd de stemming beter. In de haast werden in het voorterrein nog wat fruitbomen die het schootsveld belemmerden omgezaagd. 's Avonds werd bekend dat de vijand de Grens- en IJssellinie had doorbroken en Wageningen had bereikt. In het vooruitzicht van onze vuurdoop de volgende morgen werd de nacht van 10 op 11 mei in de grootste spanning in de stellingen doorgebracht. Af en toe klonken er in het voorterrein schoten en allerlei geruchten deden de ronde. Ik herinner mij niet via onze telefoon iets duidelijk gehoord te hebben over het verloop van de gevechtshandelingen. Wel herinner ik mij een serieus gesprek via de telefoon over leven en dood, tijd en eeuwigheid met één van mijn vrienden die bij een andere sectie was ingedeeld. En dat deed goed.
De slag om de voorposten
In de vroege zaterdagmorgen van 11 mei begonnen de Duitsers hun artilleriebeschietingen gericht op de Grebbeberg en even later ook op onze stellingen. Vanaf de Grebbe werd dat vuur beantwoord. Daarna zwegen de kanonnen dan een poosje en kwamen de Duitse stoottroepen opzetten, waarop dan vanuit onze stellingen zo goed en zo kwaad als dat ging het vuur werd geopend. De stoottroepen trokken dan weer terug en een poosje daarna sloegen de granaten op en om onze stellingen weer in. Dit verloop liet niet na een sombere en angstige stemming onder ons op te roepen. Ook als er geen granaatvuur was durfden we nauwelijks uit onze stellingen te komen.
Dat veranderde toen we tijdens zo'n vuurpauze vanuit de richting Grebbe een militair op ons af zagen komen. Hij liep frank en vrij door het vlakke land. Hij kwam bij ons en vertelde ons een en ander o.a. wanneer wij wel en niet uit de stellingen konden komen. Door zijn woorden en nog meer door zijn manier van optreden stak hij ons een hart onder de riem. Door zijn bezoek bekeken wij het weer met andere ogen. Door de jaren heen heb ik altijd aan deze voor mij onbekende luitenant Kranenburg teruggedacht als aan een lichtpunt in deze donkerste dag van mijn leven.In de loop van de voormiddag werd onze toestand steeds meer penibel. De telefoonlijnen waren door het granaatvuur vernield en ook op een andere wijze was er geen verbinding met onze commandopost meer te krijgen. Tenslotte vroeg onze sectiecommandant aan ons tweeën of wij naar de commandopost wilden gaan om te zien of de verbinding te herstellen was en zo niet, om dan orders of adviezen van de commandopost mee te brengen. Kruipend en sluipend bereikten mijn maat en ik de commandopost. Dat was een hele toer want er werd toen letterlijk van alle kanten geschoten. Van herstel van de telefoonlijnen was geen sprake, daarvoor waren de vernielingen te groot. De toestand in de commandopost was deprimerend. De kapitein zat verslagen en wezenloos in één van de onderkomens. Op onze vraag of hij ook een boodschap had voor de vierde sectie haalde hij alleen de schouders op. Met deze boodschap ging ik weer op weg naar de vierde sectie. Mijn maat voor wie het allemaal teveel geworden was bleef op de commandopost. Als toevlucht bleef alleen het gebed.
Overweldigd en geschonden
Halverwege, op de terugtocht bij het veldlazaret, zag ik dat de bemanning van de vierde sectie als krijgsgevangenen door de Duitsers in mijn richting werd gedreven. Daarom bleef ik in het veldlazaret waarin zich enkele gewonden en een groepje soldaten en onderofficieren bevonden. Hoe zij daar kwamen weet ik niet. Er was geen leiding, er was alleen angst en verwarring. Iemand zette de witte vlag (een wit hemd aan een stok) bovenop het veldlazaret. Al gauw naderden de Duitsers met hun krijgsgevangenen. Ze gooiden een soort brandgranaten naar binnen en sommeerden ons onder ijselijk geschreeuw van: "Heraus Schweinhunde, Hände hoch" en meer van zulke kreten, om naar buiten te komen. Toen we buiten waren stonden we oog in oog met hen. Ze waren van top tot teen bewapend en in hun camouflagepakken en door hun geschreeuw maakten ze een demonische indruk. Sommigen hadden het schuim op de mond staan. Volgens mij hadden ze ook behoorlijk wat "schnaps" achter hun kiezen. Maar ondanks dat waren ze volkomen gedisciplineerd. Wij werden ontwapend en onthelmd en daarna gedwongen bovenop het veldlazaret te gaan staan. De stoottroepen stelden zich met hun schmeissers in de aanslag voor ons op, en ons werd te verstaan gegeven dat ons laatste uur had geslagen. Achteraf bleek deze manoeuvre alleen bedoeld om er bij ons de schrik zodanig in te jagen dat van elke tegenstand of ongehoorzaamheid definitief werd afgezien. Intussen waren ook de stellingen van de derde sectie en de commandopost door de Duitsers veroverd. De bemanning, of althans een deel daarvan, werd ook naar het veldlazaret gedreven om daar dezelfde behandeling te ondergaan. Alleen de kapitein mocht in een greppel gaan liggen. Tijdens deze ceremonies vielen er verschillende doden en gewonden voornamelijk door het vuur vanaf de Grebbe. Er speelden zich ook schokkende en weerzinwekkende tonelen af. Hierover kan ik, mede met het oog op mijn nachtrust, nu nog moeilijk schrijven. Die laat ik verder dus rusten en zeg alleen: hoe faalt een overheid die zo haar leger van hoog tot laag, van soldaat tot officier zo totaal onvoldoende voorbereid, getraind en bewapend de oorlog in stuurt. Dan maar liever geen leger al ben ik daar op zichzelf genomen, zeker geen voorstander van. Nadat wij zo "afgericht" waren, werden we langs de Haarweg een eindje in de richting Wageningen gedreven. Door de sloten langs de weg bewogen zich lange rijen Duitse soldaten richting Grebbeberg. De krijgsgevangenen werden gedwongen hun lichte veldgeschut over de weg richting Grebbe te trekken. Als dat niet vlug genoeg ging schoten de Duitsers onder barbaars gekrijs tussen onze benen door, kennelijk om de angst er goed in te houden. Onze angst, woede en vernedering was groot. Dat er tijdens deze operatie slachtoffers vielen was onontkoombaar want van de Grebbe werd hevig geschoten. Ik kreeg een kogel dwars door mijn knie en tuimelde in de sloot midden tussen de Duitsers in. Dat had weer de ijselijke scheldwoorden en bedreigingen tot gevolg maar daar bleef het bij. Op een moment kreeg een Duitser die net over mij heen stapte een kogel door zijn strot en viel over mij heen. Het bloed gulpte op het ritme van zijn hartslag uit zijn wond en doorweekte mijn kleren. Een andere Duitser ontstak zó in woede omdat zijn kameraad getroffen was dat hij mij ook doden wou. Maar een kort bevel: "Nein, immer weiter", deed hem doorlopen. Ik trok de gewonde Duitser naast mij met zijn rug tegen de slootkant. Voordat hij na enkele minuten zijn laatste adem uitblies gaf hij mij eerst nog zijn hand. Toen de zon begon te dalen trokken de Duitsers weer terug op Wageningen. De wapens zwegen en het werd langzaam aan heel stil om mij heen in deze schitterende lente-avond. In een populier vlak bij mij begon een merel zijn hoogste lied te zingen en een paard liep rustig te grazen en keek af en toe verwonderd naar al die granaattrechters en opgeworpen grond. Alles in de natuur ademde een zuivere bovenaardse vrede die ook mij geheel in bezit nam. Alles was helemaal goed ook al stond ik naar ik dacht op de grens van mijn aardse leven. Wie zich van deze gemoedstoestand iets meer wil voorstellen kan dat doen door het lezen van het eerste deel van Psalm 65. Deze ervaring vormde voor mij het tweede onvergetelijke lichtpunt van deze donkere dag. De zon zonk weg achter de Grebbeberg. Tot mijn middel in het water zittend kreeg ik het koud en ik werd mij bewust van een hevige pijn. Ook de honger begon te knagen. De lust om te leven bekroop mij weer. Vlak bij mij lag een broodzak waarin ik een stuk chocolade vond dat mij ondanks de pijn heerlijk smaakte. Met behulp van een paaltje scharrelde ik uit de sloot en met dat paaltje als kruk probeerde ik in de richting van Wageningen te hinken. Al spoedig ontmoette ik groepjes Nederlandse krijgsgevangenen die onder leiding van Duitse soldaten de gewonden op kwamen halen. Op een draagbaar werd ik naar Hotel de Wereld vervoerd. Dat ging via Nudestraat-Dijkstraat-Niemeyerstraat want de huizen aan de Hoogstraat brandden tegen de donkere avondhemel als een fakkel. Uit het stukgeschoten raam van de spreekkamer van dokter Winkler Prins, tijdens de mobilisatie onze buurman, hingen instrumenten en slangetjes half naar buiten. Na in Hotel de Wereld verbonden te zijn ging ik met nog een aantal Duitse gewonden per vrachtwagen naar het Diaconessenhuis in Arnhem waar we in de nacht van eerste Pinksterdag aankwamen.Hier eindigt mijn verhaal over de voorposten van de Grebbelinie op 10 en 11 mei 1940. Moge het bijdragen tot het in herinnering houden van wat niet vergeten mag worden. Want, om met von Weizsäcker te spreken "Wie echter voor het verleden de ogen sluit, wordt blind voor het heden".
W.D. Jagtenberg
Bron: Veluwepost van 29 april 1987
3450