Het Oorlogs- en Neutraliteitsrecht

Onderstaande punten zijn overgenomen uit het Voorschrift Velddienst Deel II van 18 November 1935. In dit voorschrift behandeld hoofdstuk 13 de Oorlogsregelen en omvat tevens de Conventie van Genève van 27 Juli 1929 tot verbetering van het lot van gewonden en zieken in de legers te velde.


INHOUDSOPGAVE.

A. Algemeen
B. De strijdkrachten
C. Vijandelijkheden
D. Krijgsgevangenen
  1. Algemeen
  2. De gevangenkampen
  3. Het voedsel en de kleeding
  4. De hygiëne in de kampen
  5. De geestelijke en zedelijke behoeften der krijgsgevangenen
  6. De inwendige krijgstucht der kampen
  7. De geldmiddelen der krijgsgevangenen
  8. Overbrenging van krijgsgevangenen
  9. Arbeid te verrichten door krijgsgevangenen
  10. De betrekkingen der krijgsgevangenen met de buitenwereld
  11. De betrekkingen der krijgsgevangenen met de autoriteiten
  12. De strafrechterlijke sancties ten aanzien der krijgsgevangenen
  13. De terugzending naar het eigen land en de onderbrenging op onzijdig gebied
  14. De invrijheidstelling en de terugzending aan het einde der vijandelijkheden
  15. Bijzondere bepalingen
E. Zieken, gewonden en dooden, geneeskundig personeel en materieel
  1. Zieken, gewonden en dooden
  2. De geneeskundige formaties en inrichtingen
  3. Het personeel
  4. De gebouwen en het materieel
  5. De geneeskundige transporten
  6. Het onderscheidingsteeken
F. Parlementairs
G. Spionnen
H. Militair gezag op het grondgebied van den vijandelijken staat
I. Wapenstilstand


A. ALGEMEEN.

1. Bij de oorlogvoering mogen geen maatregelen worden genomen of handelingen worden verricht, welke door verdrag of gewoonte zijn verboden, terwijl evenmin is geoorloofd, zelfs niet met een beroep op oorlogsnoodzaak:
- wreedheid, d.i. het toebrengen van letsel zonder eenige noodzakelijkheid of uit wraak;
- het pijnigen of mishandelen van krijgsgevangenen, ten einde inlichtingen te verkrijgen;
- het gebruik van vergif in welken vorm ook;
- het plegen van daden van trouweloosheid of verraad.
2. De vijandelijke bevolking wordt in oorlogstijd verdeeld in twee groote groepen, aangeduid als de strijdkrachten en de vreedzame bevolking.
De strijd met de wapens is uitsluitend gericht tegen 's vijands strijdkrachten.

B. DE STRIJDKRACHTEN.

3. De wetten, de rechten en de verplichtingen van den oorlog zijn niet alleen toepasselijk op het leger, maar ook op de vrijwilligerskorpsen, welke aan de volgende voorwaarden voldoen:
1°. aan hun hoofd hebben een persoon, die verantwoordelijk is voor zijn ondergeschikten;
2°. voorzien zijn van een onderscheidingsteeken;
3°. de wapenen openlijk dragen en
4°. zich in hun handelingen gedragen naar de wetten en regelen van den oorlog.
4. Het in punt 3 onder 2°. bedoelde onderscheidingsteeken moet vast op de kleeding zijn bevestigd, zoodanig dat het niet gemakkelijk naar verkiezing kan worden gedragen of afgenomen, dan wel aan het oog worden onttrokken; een onderscheidingsteeken aan het hoofddeksel voldoet aan dezen eisch niet. Het teeken moet als zoodanig met het bloote oog kunnen worden onderkend op den afstand, waarop in uniform gekleede troepen van burgers kunnen worden onderscheiden.
5. Strijdkrachten kunnen bestaan uit strijders en niet-strijders. In geval zij door den vijand worden gevangengenomen, hebben beiden recht op behandeling als krijgsgevangenen.

C. VIJANDELIJKHEDEN.

6. Het vergiftigen van levensmiddelen of van bronnen, ook al zou door duidelijke kennisgeving het verraderlijke karakter daaraan zooveel mogelijk worden ontnomen, is verboden; het onbruikbaar maken van bronnen is wel geoorloofd. Het gebruik van middelen, bestemd om besmettelijke ziekten onder menschen te doen uitbreken, staat gelijk met het gebruik van vergif.
7. Het is verboden:
- personen, behoorende tot de vijandelijke strijdkrachten of de bevolking, verraderlijk te dooden of te verwonden;
- een vijand te dooden of te verwonden, die, de wapenen nedergelegd of geen middelen ter verdediging meer hebbende, zich op genade of ongenade heeft overgegeven;
- te verklaren, dat geen kwartier zal worden verleend.
8. Het is verboden wapenen, projectielen of stoffen te bezigen, welke noodelooze smarten kunnen veroorzaken, b.v. projectielen, welke zich in het menschelijk lichaam gemakkelijk uitzetten of vervormen, onverschillig of dit het gevolg is van de samenstelling, van het beschadigen van den mantel of van het verschieten van den kogel met den bodem naar voren.
9. Het is verboden onrechtmatig gebruik te maken van de parlementaire vlag, de nationale vlag of de militaire onderscheidingsteekenen en de uniformen des vijands, alsmede van de onderscheidingsteekenen van de Conventie van Genève.
Het vertoonen van de parlementaire (d.i. witte) vlag heeft geen andere beteekenis, dan het te kennen geven van den wensch, eenigerlei mededeeling aan de tegenpartij te doen. Elk gebruik voor eenig ander doel is onrechtmatig.
Het onderscheidingsteeken van de Conventie van Genève, het z.g. roode kruis, bestaat uit een rood kruis op een wit veld. Dit teeken mag uitsluitend worden gedragen door personeel en materieel, dat onder bescherming dier conventie staat.
10. Het is verboden vijandelijke eigendommen te vernielen of in beslag te nemen, behalve in geval dat vernielen of in beslag nemen door oorlogsnoodzaak gebiedend wordt gevorderd.
Vernielingen als straf of tot het aanjagen van vrees zijn verboden; eveneens vernielingen, ten doel hebbende om, na het eindigen der vijandelijkheden, het terugkeeren tot den toestand van vóór den oorlog te verhinderen.
11. Het is verboden onderdanen der tegenpartij te dwingen deel te nemen aan de daadwerkelijke krijgsverrichtingen, gericht tegen hun land.
12. Krijgslisten en het bezigen van middelen, noodig om zich inlichtingen te verschaffen nopens den vijand en het terrein, worden als geoorloofd beschouwd.
Daarentegen worden b.v. leugenachtige berichten over een gesloten wapenstilstand, misleidende toeroepen als: "niet schieten, wij zijn vrienden", enz. als verraderlijk en ongeoorloofd beschouwd.
13. Het is verboden steden, dorpen, woningen of gebouwen, welke niet verdedigd worden, met welke middelen ook aan te vallen of te bombardeeren.
14. Bij belegeringen en bombardementen moeten alle noodige maatregelen worden genomen om de gebouwen gewijd aan eerediensten, kunsten, wetenschappen en weldadigheid, de geschiedkundige gedenkteekenen, de hospitalen en plaatsen waar zieken en gewonden bijeen gebracht zijn, zooveel mogelijk te sparen, op voorwaarde, dat zij niet gelijktijdig voor een militair doeleinde worden gebruikt.
Het is de plicht der belegerden, die gebouwen of plaatsen van verzameling aan te dulden door bijzondere, goed zichtbare teekenen, welke vooraf ter kennis van den belegeraar worden gebracht.
Voor een bombardement door een scheepsmacht bestaan deze zichtbare teekenen uit groote stijve rechthoekige vlakken, door een der diagonalen in twee driehoeken verdeeld, waarvan de bovenste zwart, de onderste wit is gekleurd.
Voor een bombardement uit de lucht kunnen soortgelijke teekenen worden aangewend, welke uit de vliegtuigen duidelijk zichtbaar moeten zijn. (Deze bepaling berust op artikel 25 van de "Règles de la guerre aérienne"; deze regelen zijn echter nog in geen land aangenomen)
Om tactische redenen zal des nachts van een nadere aanduiding moeten worden afgezien.
Beschadiging van de genoemde gebouwen, als gevolg van de spreiding van niet daarop gericht vuur, levert geen schending van deze bepaling op.
15. Het is verboden een plaats aan plundering over te leveren, zelfs al is deze stormenderhand genomen.

D. KRIJGSGEVANGENEN.

1. Algemeen.

16. Krijgsgevangen kunnen worden gemaakt:
- alle personen, bedoeld in punt 5;
- de personen, die een leger volgen (berichtgevers van dagbladen e.d.) mits voorzien van een schriftelijk bewijs van toestemming van den A.B.;
- ieder persoon, die voor den vijand van bijzonder belang is, of die gevaarlijk geacht wordt voor de eigen belangen, indien hij op vrije voeten zou worden gelaten.
17. De troepen hebben tegenover krijgsgevangenen slechts één plicht, nl. hen over te geven aan de commandanten, die bevoegd zijn over hun lot te beslissen. Van omstandigheden, welke op deze beslissing van invloed kunnen zijn, doen zij mededeeling.
18. Krijgsgevangenen moeten met menschlievendheid worden behandeld en beschermd, met name tegen daden van geweld, beleedigingen en publieke nieuwsgierigheid.
Represaillemaatregelen te hunnen aanzien zijn verboden.
Zij kunnen slechts worden gedood:
- wegens vergrijpen, welke volgens de wet met den dood kunnen worden gestraft, en ook dan slechts op grond van een rechterlijk vonnis (zie punten 76-83) en
- tot het onderdrukken van verzet of het verijdelen van pogingen tot ontvluchting.
Het dooden van krijgsgevangenen op grond van vermeende oorlogsnoodzaak, bijv. omdat geen mogelijkheid bestaat hen vast te houden, of omdat hun aanwezigheid gevaar oplevert voor de eigen troepen, is verboden.
19. De krijgsgevangenen hebben recht op eerbiediging van hun persoonlijkheid en hun eer. De vrouwen zullen behandeld worden met alle aan haar kunne verschuldigde voorkomendheid.
De gevangenen behouden hun volledige burgerlijke bevoegdheid.
20. Ieder krijgsgevangene is verplicht om, indien hij daaromtrent wordt ondervraagd, zijn ware namen en zijn rang of wel zijn stamboeknummer op te geven.
In het geval dat hij dezen regel zou overtreden, stelt hij zich bloot aan een beperking der aan de krijgsgevangenen van zijn categorie toegestane voordeelen.
Geen enkele dwangmaatregel mag worden toegepast op gevangenen met het doel om inlichtingen te verkrijgen omtrent den toestand van hun leger of van hun land. Krijgsgevangenen, die weigeren te antwoorden, zullen noch bedreigd, noch beleedigd, noch blootgesteld kunnen worden aan onaangenaamheden of nadeelen van welken aard ook.
Indien een gevangene op grond van zijn lichamelijken of geestelijken toestand niet in staat is om zijn identiteit op te geven, zal hij aan den geneeskundigen dienst worden toevertrouwd.
21. Alle goederen en voorwerpen van persoonlijk gebruik - uitgezonderd wapenen, paarden, militaire uitrusting en militaire papieren - zullen in het bezit van de krijgsgevangenen blijven, evenals de metalen helmen en de gasmaskers.
De geldsommen, welke de gevangenen bij zich hebben, zullen hun slechts op bevel van een officier kunnen worden ontnomen en niet dan na vaststelling van het bedrag. Een ontvangstbewijs zal er voor worden afgegeven. De op deze wijze afgenomen gelden zullen op rekening van iederen gevangene worden gezet.
Identiteitsstukken, rangteekenen, onderscheidingen en voorwerpen van waarde zullen den gevangenen niet kunnen worden ontnomen.
22. Een krijgsgevangene kan niet worden gedwongen zijn vrijheid op eerewoord aan te nemen; evenmin heeft hij recht op invrijheidstelling, indien hij bereid is zijn eerewoord te geven.
Een gegeven eerewoord moet onder alle omstandigheden met de uiterste nauwgezetheid worden nagekomen.
23. Binnen den kortst mogelijken tijd na hun gevangenneming zullen de krijgsgevangenen worden geëvacueerd naar verzamelplaatsen gelegen in een streek, die ver genoeg van de gevechtszóne af is, dat zij er zich buiten gevaar bevinden.
In een gevaarlijke zóne zullen slechts tijdelijk die gevangenen kunnen worden gehouden, die wegens hun wonden of ziekten meer gevaar zouden loopen, indien zij worden geëvacueerd dan indien zij ter plaatse blijven.
De gevangenen zullen, terwijl zij op evacuatie uit een gevechtszóne wachten, niet onnoodig aan gevaar worden blootgesteld.
De evacuatie te voet van gevangenen zal normaal slechts mogen geschieden met etappen van 20 km per dag.
24. De oorlogvoerenden zijn verplicht om elkander zoo spoedig mogelijk van alle gevangennemingen door tusschenkomst van de inlichtingsbureaux te verwittigen. Deze inlichtingsbureaux zijn belast met de beantwoording van alle vragen de krijgsgevangenen betreffende.
Tevens zijn zij verplicht elkander de officieele adressen mede te deelen, waarheen de brieven der familieleden aan de krijgsgevangenen kunnen worden gericht.
Zoodra mogelijk zal ieder gevangene in de gelegenheid moeten worden gesteld met zijn familie zelf te correspondeeren, onder de voorwaarden in punt 51 en volgende bepaald.

2. De gevangenkampen.

25. De krijgsgevangenen zullen geïnterneerd kunnen worden in een stad, fort of welke plaats ook, met de verplichting zich daarvan niet te verwijderen buiten zekere bepaalde grenzen. Zij zullen eveneens in afgesloten kampen geïnterneerd kunnen worden; zij zullen slechts mogen worden opgesloten of geconsigneerd bij wijze van onmisbaren maatregel van zekerheid of van hygiëne, en alleen voor den duur der omstandigheden, welke dezen maatregel noodig maken.
De oorlogvoerenden moeten zooveel mogelijk vermijden om gevangenen van verschillende rassen of nationaliteiten in hetzelfde kamp onder te brengen.
Geen gevangene mag, op welk tijdstip ook, worden teruggestuurd naar een streek, waar hij aan het vuur der gevechtszone blootgesteld zou zijn, noch gebezigd worden om door zijn aanwezigheid zekere punten of zekere streken buiten bombardement te stellen.
26. De krijgsgevangenen zullen gehuisvest worden in gebouwen of barakken, welke alle mogelijke waarborgen van hygiëne en zindelijkheid bieden.
De lokalen moeten geheel vochtvrij zijn, genoegzaam verwarmd en verlicht. Alle voorzorgsmaatregelen tegen brandgevaar moeten worden genomen.
Wat de slaapzalen betreft, zullen de totaaloppervlakte, de minimum luchtinhoud, de inrichting en het slaapmaterieel aan dezelfde eischen moeten voldoen als voor de depot-troepen van de gevangenhoudende mogendheid.

3. Het voedsel en de kleeding.

27. Het voedselrantsoen der krijgsgevangenen zal gelijkwaardig zijn, zoowel van hoeveelheid als van hoedanigheid, aan het rantsoen der depot-troepen.
De gevangenen zullen bovendien de middelen krijgen om zelf de extra voorraden, waarover zij mochten beschikken, toe te bereiden.
Voldoende drinkwater zal hun worden verstrekt. Het gebruik van tabak zal geoorloofd zijn. De gevangenen zullen in de keukens kunnen worden tewerkgesteld.
Alle collectieve krijgstuchtelijke maatregelen, welke betrekking hebben op de voeding, zijn verboden.
28. Kleeding, linnengoed en schoeisel zullen door de gevangenhoudende mogendheid aan de krijgsgevangenen worden verstrekt. In de vervanging en de herstelling dezer goederen zal regelmatig moeten worden voorzien. Bovendien zullen de werkende gevangenen, overal waar de aard van het werk zulks eischt, een werkpak ontvangen.
In alle kampen zullen cantines worden ingericht, waar de gevangenen zich tegen de prijzen van den handel ter plaatse voedingsmiddelen en de gebruikelijke voorwerpen zullen kunnen verschaffen.
De winst, welke de cantines aan de kamp-administraties opleveren, zullen ten bate van de gevangenen moeten worden aangewend.

4. De hygiëne in de kampen.

29. De oorlogvoerenden zijn verplicht om alle maatregelen van hygiëne te treffen, welke noodig zijn om de reinheid en de zindelijkheid der kampen te verzekeren en om epidemieën te voorkomen.
De krijgsgevangenen moeten dag en nacht kunnen beschikken over installaties, welke in overeenstemming zijn met de regels der hygiëne en welke in een voortdurenden staat van reinheid worden gehouden.
Bovendien zal, onverminderd de baden en douches waarvan de kampen zooveel mogelijk moeten zijn voorzien, aan de gevangenen voor de verzorging van hun lichamelijke reinheid een voldoende hoeveelheid water worden verstrekt.
Zij zullen de gelegenheid moeten hebben om zich aan lichaamsoefeningen te wijden en van de buitenlucht te genieten.
30. Elk kamp zal voorzien zijn van een ziekenzaal, waar de krijgsgevangenen alle verzorging zullen ontvangen, welke zij noodig mochten hebben. Indien het geval zich voordoet, zullen afzonderingsvertrekken gereserveerd worden voor zieken, die door besmettelijke aandoeningen zijn aangetast.
De kosten van behandeling, met inbegrip van de kosten der voorloopige kunstledematen, zullen ten laste komen van de gevangenhoudende mogendheid.
De oorlogvoerenden zijn verplicht om op aanvraag aan iederen behandelden gevangene een officieele verklaring te verstrekken, welke den aard en den duur van de ziekte, alsmede de ontvangen verzorging, vermeldt.
Het zal den oorlogvoerenden vrijstaan elkander langs den weg van bijzondere schikkingen toe te staan om in de kampen met de verzorging hunner gevangen landgenooten belaste geneesheeren en ziekenverplegers te behouden.
De gevangenen, die door een zware ziekte zijn aangetast of wier toestand een ernstig operatief ingrijpen noodzakelijk maakt, zullen op kosten van de gevangenhoudende mogendheid toegelaten moeten worden tot elke militaire of burgerlijke inrichting, welke geschikt is om hen te behandelen.
31. Ten minste éénmaal per maand zullen geneeskundige inspecties over de krijgsgevangenen plaats hebben. Deze zullen tot doel hebben de controle van den algemeenen gezondheidstoestand en den stand der zindelijkheid, evenals de opsporing van besmettelijke ziekten, met name van tuberculose en van venerische aandoeningen.

5. De geestelijke en zedelijke behoeften der krijgsgevangenen.

32. Alle vrijheid zal aan de krijgsgevangenen worden gelaten voor het uitoefenen van hun godsdienst, met inbegrip van het bijwonen van hun eeredienst, op de enkele voorwaarde, dat zij zich zullen gedragen naar de door de militaire overheid voorgeschreven maatregelen van orde en politie.
Gevangengenomen bedienaren van een eeredienst, welke ook de benaming van dezen eeredienst zij, zullen bevoegd zijn om hun ambt onder hun geloofsgenooten volledig uit te oefenen.
33. De oorlogvoerenden zullen de door de krijgsgevangenen georganiseerde geestelijke en sportieve ontspanningen zooveel mogelijk aanmoedigen.

6. De inwendige krijgstucht der kampen.

34. Elk gevangenkamp zal geplaatst zijn onder het bevel van een verantwoordelijk officier.
Behalve de eerbewijzen, voorgeschreven in de in hun legers van kracht zijnde reglementen ten aanzien van hun nationalen, zullen de krijgsgevangenen den militairen groet moeten brengen aan alle officieren van de gevangenhoudende mogendheid.
Krijgsgevangen officieren zijn slechts verplicht de officieren van hoogeren of gelijken rang van deze mogendheid te groeten.
35. Het dragen van rangteekenen en onderscheidingen zal geoorloofd zijn.
36. Reglementen, bevelen, waarschuwingen en bekendmakingen van elken aard zullen aan de krijgsgevangenen moeten worden medegedeeld in een taal, welke zij begrijpen. Hetzelfde beginsel is toepasselijk op de verhooren.
37. Dadelijk bij het begin der vijandelijkheden zullen de oorlogvoerenden verplicht zijn elkander de in hun respectievelijke legers in gebruik zijnde titels en rangen mede te deelen, ten einde gelijkheid van behandeling te waarborgen tusschen officieren en gelijkgestelden van de overeenkomstige rangen.
De krijgsgevangen officieren en gelijkgestelden zullen behandeld worden met de aan hun rang en aan hun leeftijd verschuldigde voorkomendheid.
38. Ten einde de bediening in de officierskampen te verzekeren, zullen krijgsgevangen soldaten van hetzelfde leger en zooveel mogelijk dezelfde taal sprekend, daarbij in voldoende aantal worden gedetacheerd, rekening houdende met den rang der officieren en gelijkgestelden.
Deze zullen zich hun voeding en hun kleeding verschaffen uit het traktement, dat hun door de gevangenhoudende mogendheid zal worden uitgekeerd. De voering der huishouding door de officieren zelf zal op alle wijzen moeten worden bevorderd.

7. De geldmiddelen der krijgsgevangenen.

39. Onder voorbehoud van bijzondere overeenkomsten tusschen de oorlogvoerende mogendheden, met name die overeenkomsten welke in punt 41 worden bedoeld, zullen de krijgsgevangen officieren en gelijkgestelden van de gevangenhoudende mogendheid hetzelfde traktement ontvangen als de officieren van den overeenkomstigen rang in het leger van deze mogendheid, onder voorwaarde evenwel, dat dit traktement niet hooger zal zijn dan hetgeen waarop zij recht hebben in de legers van het land, dat zij hebben gediend. Dit traktement zal hun in zijn geheel, zoo mogelijk eenmaal per maand, worden uitgekeerd en zonder dat eenige aftrek zal kunnen plaats hebben voor uitgaven, welke ten laste van de gevangenhoudende mogendheid komen, zelfs al zouden deze uitgaven te hunnen voordeele zijn.
40. Dadelijk bij den aanvang der vijandelijkheden zullen de oorlogvoerenden in gemeen overleg het maximum bedrag aan baar geld vaststellen, hetwelk aan krijgsgevangenen van de verschillende rangen en categorieën geoorloofd zal zijn bij zich te houden. Alle daarbovengaande bedragen, welke een gevangene ontnomen of onthouden zullen worden, zullen evenals alle door hem in depot gegeven bedragen worden ingeschreven op zijn rekening en zullen niet zonder zijn toestemming mogen worden omgewisseld in een andere muntsoort.
De batige saldi van hun rekeningen zullen aan de krijgsgevangenen aan het einde hunner gevangenschap worden uitgekeerd.
Gedurende den duur der gevangenschap zullen hun faciliteiten verleend worden om deze bedragen geheel of gedeeltelijk aan banken of particulieren in hun eigen land over te maken.

8. Overbrenging van krijgsgevangenen.

41. Tenzij de loop der krijgsverrichtingen dit eischt, zullen zieke en gewonde krijgsgevangenen niet worden overgebracht, zoolang hun genezing door de reis zou kunnen worden benadeeld.
Een overeenkomst tusschen de oorlogvoerenden zal den wisselkoers vaststellen, welke op deze betaling toepasselijk is: bij gebreke van zoodanige overeenkomst zal de aangenomen koers de koers zijn welke op het oogenblik van de opening der vijandelijkheden gold.
Alle als traktement aan de krijgsgevangenen gedane uitkeeringen zullen aan het einde der vijandelijkheden door de mogendheid, welke zij hebben gediend, moeten worden terugbetaald.
42. In geval van overbrenging zullen de krijgsgevangenen van te voren officieel verwittigd worden van hun nieuwe bestemming; hun zal vergund zijn hun eigen goederen, hun correspondentie en de aan hun adres aangekomen pakketten mede te nemen.
Alle daartoe dienstige maatregelen zullen genomen worden, opdat de aan hun oude kamp geadresseerde correspondentie en pakketten zonder verwijl hun worden overgemaakt.
De op rekening der overgebrachte gevangenen geplaatste bedragen zullen worden overgemaakt aan de bevoegde overheid van de plaats van hun nieuw verblijf.
De door de overbrenging veroorzaakte kosten zullen ten laste komen van de gevangenhoudende mogendheid.

9. Arbeid te verrichten door krijgsgevangenen.

43. De oorlogvoerenden zullen de gezonde krijgsgevangenen, officieren en met hen gelijkgestelden uitgezonderd, kunnen bezigen voor werkzaamheden naar hun rang en hun geschiktheid.
Indien evenwel officieren of gelijkgestelden een bezigheid vragen, welke hun past, zal deze hun zooveel mogelijk moeten worden gegeven.
Krijgsgevangen onderofficieren mogen slechts tot bewakingswerkzaamheden verplicht worden, tenzij zij uitdrukkelijk een betaalde bezigheid vragen.
De oorlogvoerenden zullen verplicht zijn om gedurende den geheelen duur der gevangenschap de krijgsgevangenen, die het slachtoffer zijn van ongelukken, hun bij het werk overkomen, te doen genieten van de bepalingen, welke volgens de wetgeving van de gevangenhoudende mogendheid op de werklieden van dezelfde categorie van toepassing zijn. Wat de krijgsgevangenen betreft op wie deze wettelijke bepalingen niet zouden kunnen worden toegepast ten gevolge van de wetgeving van deze mogendheid, verplicht deze zich om aan haar wetgevend lichaam alle maatregelen aan te bevelen, welke tot een billijke vergoeding aan de slachtoffers kunnen leiden.
44. De gevangenhoudende mogendheid aanvaardt de volle aansprakelijkheid voor het onderhoud, de verzorging, de behandeling en de betaling der salarissen der krijgsgevangenen, die voor rekening van particulieren werken.
45. Geen enkele krijgsgevangene zal gebezigd mogen worden tot het verrichten van werkzaamheden, waartoe hij lichamelijk ongeschikt is.
46. De duur van het dagelijksch werk der krijgsgevangenen, den heen- en terugweg inbegrepen, zal niet overmatig mogen zijn en zal in geen geval langer mogen zijn dan de werktijd der burgerarbeiders van de streek, die voor hetzelfde werk worden gebezigd. Een etmaal rust per week zal aan iederen gevangene moeten worden verleend, bij voorkeur op Zondag.
47. De door de krijgsgevangenen verrichte werkzaamheden mogen geenerlei rechtstreeksch verband houden met de krijgsverrichtingen. Het is in het bijzonder verboden om gevangenen te gebruiken bij de fabricatie en het vervoer van wapenen of munitie van welken aard ook, evenals bij het vervoer van materieel, dat voor de strijdende legers bestemd is.
In geval van schending van de bepalingen van het voorgaande lid hebben de gevangenen de vrijheid, na uitvoering of begin van uitvoering der opdracht, hun bezwaren in te dienen door tusschenkomst van de vertrouwensmannen, wier werkzaamheden bepaald worden in de punten 59 en 60 of, bij gebreke van een vertrouwensman, door tusschenkomst van de vertegenwoordigers der beschermende mogendheid.
48. Het is verboden krijgsgevangenen te gebruiken bij ongezonde of gevaarlijke werkzaamheden.
Elke verzwaring der arbeidsvoorwaarden bij wijze van krijgstuchtelijken maatregel is verboden.
49. Het regime der werkploegen zal gelijk moeten zijn aan dat der gevangenkampen, in het bijzonder wat betreft de hygiënische toestanden, de voeding, de verpleging ingeval van ongeluk of ziekte, de correspondentie en de ontvangst van pakketten.
Elke werkploeg zal behooren bij een gevangenkamp. De commandant van dit kamp zal verantwoordelijk zijn voor de inachtneming in de werkploeg van de bepalingen van dit verdrag.
50. De krijgsgevangenen zullen geen salaris ontvangen voor de werkzaamheden betreffende de administratie, de inrichting en het onderhoud der kampen.
De gevangenen, die voor andere werkzaamheden gebruikt worden, zullen recht hebben op een salaris, dat moet worden vastgesteld in overeenkomsten tusschen de oorlogvoerenden.
Deze overeenkomsten zullen eveneens het deel specificeeren, dat de kamp-administratie zal kunnen afhouden, het bedrag dat aan den krijgsgevangene zal toebehooren en de wijze, waarop dit bedrag gedurende den duur van zijn gevangenschap te zijner beschikking zal worden gesteld.
In afwachting van het sluiten van bedoelde overeenkomsten zal de betaling van het werk der gevangenen vastgesteld worden volgens onderstaande normen:
a. De werkzaamheden, welke voor den Staat zijn verricht, zullen betaald worden volgens de tarieven, welke voor de militairen van het nationale leger, die dezelfde werkzaamheden verrichten, van kracht zijn, of, indien zulke tarieven niet bestaan, volgens een tarief in verhouding tot de uitgevoerde werkzaamheden.
b. Wanneer de werkzaamheden voor rekening van andere openbare administraties of voor particulieren hebben plaats gehad, zullen de voorwaarden ervoor in overleg met de militaire overheid worden geregeld.
Het saldo, dat op rekening van den gevangene blijft, zal hem aan het eind van zijn gevangenschap worden ter hand gesteld. Ingeval van overlijden zal het langs diplomatieken weg aan de erfgenamen van den overledene worden overgemaakt.

10. De betrekkingen der krijgsgevangenen met de buitenwereld.

51. Dadelijk bij het begin der vijandelijkheden zullen de oorlogvoerenden de maatregelen publiceeren, welke genomen zijn tot uitvoering van de bepalingen van deze afdeeling.
52. Elk der oorlogvoerenden zal op gezette tijden het aantal brieven en briefkaarten vaststellen, dat de krijgsgevangenen van de verschillende categorieën per maand zullen mogen verzenden en zal dit aantal aan den anderen oorlogvoerende mededeelen. Deze brieven en briefkaarten zullen door de post langs den kortsten weg worden overgebracht. Zij zullen noch kunnen worden vertraagd noch kunnen worden achtergehouden uit overwegingen van krijgstucht.
Binnen den maximum tijd van een week na zijn aankomst in het kamp en eveneens ingeval van ziekte zal iedere gevangene in staat worden gesteld om aan zijn familie een briefkaart te zenden, welke haar inlicht over zijn gevangenneming en den staat van zijn gezondheid. Bedoelde briefkaarten zullen met den grootst mogelijken spoed worden overgebracht en zullen op geen enkele wijze mogen worden vertraagd.
In het algemeen zal de correspondentie der gevangenen in hun moedertaal gesteld moeten zijn. De oorlogvoerenden zullen de correspondentie in andere talen kunnen toestaan.
53. Den krijgsgevangenen zal worden toegestaan om persoonlijk postpakketten te ontvangen, welke levensmiddelen en andere voor hun onderhoud of hun kleeding bestemde artikelen bevatten. De pakketten zullen tegen ontvangstbewijs aan de geadresseerden worden ter hand gesteld.
54. De brieven en zendingen van geld of geldswaardige zaken, evenals postpakketten, welke bestemd zijn voor de krijgsgevangenen of die door hen hetzij rechtstreeks, hetzij door tusschenkomst van de inlichtingsbureaux worden verzonden, zullen vrijgesteld zijn van elk port, zoowel in het land van herkomst en van bestemming als in de landen van doorvoer.
De voor de gevangenen bestemde giften en ondersteuningen in natura zullen evenzoo vrij zijn van alle rechten van invoer en andere rechten, evenals van de vervoerkosten op de door den Staat geëxploiteerde spoorwegen.
Den gevangenen zal ingeval van erkende dringendheid toegestaan kunnen worden om tegen betaling van de gewone kosten telegrammen te verzenden.
55. Den krijgsgevangenen zal worden toegestaan om persoonlijk zendingen van boeken te ontvangen, welke aan de censuur zullen kunnen worden onderworpen.
De vertegenwoordigers der beschermende mogendheden en der behoorlijk erkende en gemachtigde vereenigingen tot hulpbetoon zullen boekwerken en verzamelingen van boeken aan de bibliotheken der gevangenkampen kunnen zenden. De overbrenging van deze zendingen naar de bibliotheken zal niet kunnen worden vertraagd onder voorwendsel van censuurmoeilijkheden.
56. De censuur der correspondentie zal in het kortst mogelijke bestek moeten geschieden. De controle der postzendingen zal bovendien moeten geschieden op zoodanige wijze, dat het behoud der levensmiddelen, die zij zouden kunnen bevatten, verzekerd zij en zoo mogelijk in tegenwoordigheid van den geadresseerde of een behoorlijk door hem erkenden vertrouwensman.
De verboden tot correspondentie, door de oorlogvoerenden uitgevaardigd om militaire of politieke redenen, zullen slechts een tijdelijk karakter kunnen hebben en zullen zoo kort mogelijk moeten duren.
57. De oorlogvoerenden zullen alle faciliteiten verzekeren voor de overmaking van voor de krijgsgevangenen bestemde of door hen geteekende akten, stukken of documenten, in het bijzonder van volmachten en testamenten.
Zij zullen de noodige maatregelen nemen om zoo noodig de legalisatie van de door de gevangenen gestelde handteekeningen te verzekeren.

11. De betrekkingen der krijgsgevangenen met de autoriteiten.

58. De krijgsgevangenen zullen het recht hebben om aan de militaire autoriteiten, onder wier macht zij zich bevinden, hun bezwaarschriften te doen kennen betreffende het regime van gevangenschap, waaraan zij onderworpen zijn.
Zij zullen eveneens het recht hebben zich te wenden tot de vertegenwoordigers der beschermende mogendheden om hen op de punten opmerkzaam te maken, waarover zij zich mochten hebben te beklagen ten aanzien van het regime der gevangenschap.
Deze bezwaarschriften en reclames zullen met spoed moeten worden overgemaakt.
Zelfs indien zij niet als gegrond zullen worden erkend, zullen zij geen aanleiding tot eenige bestraffing mogen geven.
59. In elke lokaliteit, waar zich krijgsgevangenen bevinden, zullen deze het recht hebben om vertrouwensmannen aan te wijzen, die belast zijn met hen te vertegenwoordigen tegenover de militaire autoriteiten en de beschermende mogendheden.
Deze aanwijzing zal aan de goedkeuring van de militaire autoriteiten zijn onderworpen.
De vertrouwensmannen zullen belast zijn met het In ontvangst nemen en met de verdeeling van collectieve zendingen. Eveneens, ingeval de gevangenen mochten besluiten in hun midden een systeem van onderlingen bijstand te organiseeren, zal deze organisatie tot de bevoegdheid van de vertrouwensmannen behooren. Anderzijds zullen deze aan de gevangenen hun diensten kunnen verleenen om hun betrekkingen met de in punt 90 bedoelde vereenigingen tot hulpbetoon te vergemakkelijken.
In de kampen van officieren en gelijkgestelden zal de krijgsgevangen officier, die de oudste in den hoogsten rang is, erkend worden als tusschenpersoon tusschen de kampautoriteiten en de gevangen officieren en gelijkgestelden. Tot dit doel zal hij de bevoegdheid hebben een krijgsgevangen officier aan te wijzen om hem als tolk bij de besprekingen met de kampautoriteiten bij te staan.
60. Wanneer vertrouwensmannen als arbeiders zullen worden gebruikt, zal hun werkzaamheid als vertegenwoordigers der krijgsgevangenen moeten worden begrepen in den verplichten arbeidsduur.
Alle faciliteiten zullen aan de vertrouwensmannen worden toegekend voor hun correspondentie met de militaire autoriteiten en met de beschermende mogendheid. Deze correspondentie zal niet mogen worden beperkt.
Geen enkele vertegenwoordiger der gevangenen zal mogen worden overgeplaatst, zonder dat hem de noodige tijd is gelaten om zijn opvolgers op de hoogte te brengen van de loopende zaken.

12. De strafrechterlijke sancties ten aanzien der krijgsgevangenen.

61. De krijgsgevangenen zullen onderworpen zijn aan de in de legers der gevangenhoudende mogendheid van kracht zijnde wetten, reglementen en bevelen.
Elke daad van insubordinatie zal te hunnen opzichte de maatregelen, in die wetten, reglementen en bevelen bepaald, wettigen.
Evenwel blijven de bepalingen van dit hoofdstuk voorbehouden.
62. De krijgsgevangenen zullen door de militaire autoriteiten en de rechtbanken van de gevangenhoudende mogendheid niet kunnen worden gestraft met andere straffen dan die, welke voor dezelfde feiten ten aanzien van de militairen der nationale legers bepaald zijn.
Bij gelijkheid van rang zullen de krijgsgevangen officieren, onderofficieren of soldaten, die een krijgstuchtelijke straf ondergaan, niet onderworpen kunnen worden aan een minder gunstige behandeling dan die, welke met betrekking tot dezelfde straf in de legers van de gevangenhoudende mogendheid is bepaald.
Verboden zijn elke lijfstraf, elke opsluiting in van het daglicht afgesloten lokaliteiten en in het algemeen elke vorm van wreedheid, welke deze ook zijn.
Eveneens zijn verboden collectieve straffen voor door enkelingen bedreven daden.
63. De feiten, welke een vergrijp tegen de krijgstucht uitmaken en in het bijzonder de poging tot ontvluchting, moeten met spoed worden vastgesteld; voor alle krijgsgevangenen, hetzij deze een rang bezitten of niet, moeten de voorarresten tot het strikte minimum beperkt worden.
De gerechtelijke instructies tegen de krijgsgevangenen zullen zoo spoedig als de omstandigheden het veroorloven, plaats hebben; de voorloopige hechtenis zal zooveel mogelijk worden beperkt.
In alle gevallen zal de duur der voorloopige hechtenis worden afgetrokken van de krijgstuchtelijk of gerechtelijk opgelegde straf, voor zoover deze aftrek voor de nationale militairen is toegelaten.
64. De krijgsgevangenen zullen na de gerechtelijke of krijgstuchtelijke straffen, welke hun zijn opgelegd, te hebben ondergaan, niet anders behandeld worden dan de andere gevangenen.
Evenwel zullen de gevangenen, die gestraft zijn wegens een poging tot ontvluchting, onderworpen kunnen worden aan een bijzonder bewakingsregime, maar dat niet de intrekking van eenige in dit hoofdstuk aan de gevangenen toegekende garanties met zich kan brengen.
65. Geen krijgsgevangene kan door de gevangenhoudende mogendheid van zijn rang worden beroofd.
De krijgstuchtelijk gestrafte gevangenen zullen niet kunnen worden beroofd van de aan hun rang verbonden praerogatieven. In het bijzonder zullen officieren en gelijkgestelden, die straffen ondergaan, welke berooving van vrijheid met zich brengen, niet mogen worden geplaatst in dezelfde lokaliteiten als de gestrafte onderofficieren of manschappen.
66. De ontvluchte krijgsgevangenen, die gegrepen worden, vóórdat zij hun leger hebben kunnen bereiken, of het gebied hebben kunnen verlaten, dat bezet is door het leger, dat hen heeft gevangengenomen, zullen slechts strafbaar zijn met krijgstuchtelijke straffen.
De gevangenen die, na er in geslaagd te zijn hun leger te bereiken of het grondgebied te verlaten, dat bezet is door het leger, dat hen heeft gevangengenomen, opnieuw krijgsgevangen gemaakt mochten worden, zullen op geen enkele wijze strafbaar zijn voor hun vroegere vlucht.
67. De poging tot ontvluchting, zelfs bij herhaling, zal niet beschouwd mogen worden als een verzwarende omstandigheid in het geval, dat de krijgsgevangene mocht worden verwezen naar de rechtbanken wegens gedurende deze poging begane misdrijven of vergrijpen tegen personen of tegen eigendom.
Na een beproefde of geslaagde ontvluchting zullen de kameraden van den ontvluchte, die aan de ontvluchting zullen hebben medegewerkt, uit dezen hoofde slechts krijgstuchtelijk gestraft mogen worden.
68. De oorlogvoerenden zullen er voor zorgdragen, dat de bevoegde autoriteiten de grootste toegevendheid zullen betrachten bij de beoordeeling der vraag of een door een krijgsgevangene begaan vergrijp krijgstuchtelijk of gerechtelijk moet worden gestraft.
Dit zal vooral het geval zijn wanneer de feiten moeten worden beoordeeld, welke verband houden met de ontvluchting of de poging tot ontvluchting.
Een gevangene zal voor hetzelfde feit of voor dezelfde tenlastelegging slechts een enkelen keer mogen worden gestraft.
69. Geen krijgsgevangene, die krijgstuchtelijk is gestraft en die zich in omstandigheden bevindt, welke voor de repatrieering bepaald zijn, zal mogen worden achtergehouden om reden, dat hij zijn straf niet heeft ondergaan.
De te repatrieeren gevangenen, die op dat oogenblik strafrechtelijk mochten worden vervolgd, zullen van de repatrieering kunnen worden uitgesloten tot aan het einde van het geding en eventueel tot na de tenuitvoerlegging van de straf: 'zij. die reeds krachtens een veroordeelend vonnis mochten zijn opgesloten, zullen kunnen worden achtergehouden tot het einde van hun opsluiting.
De oorlogvoerenden zullen elkaar de lijsten mededeelen van hen, die niet zullen kunnen worden gerepatrieerd wegens de in het voorgaande lid aangegeven redenen.
70. Arrest is de zwaarste krijgstuchtelijke straf, welke aan een krijgsgevangene kan worden opgelegd.
De duur van één zelfde bestraffing mag niet den duur van dertig dagen overschrijden.
Dit maximum van dertig dagen zal evenmin overschreden mogen worden in het geval van meerdere feiten, waarvoor een gevangene zich op het oogenblik, waarop te zijnen opzichte wordt beslist, krijgstuchtelijk mocht hebben te verantwoorden, onverschillig of deze feiten al of niet met elkander in verband staan.
Wanneer een gevangene gedurende of na afloop van een tijdvak van arrest met een nieuwe krijgstuchtelijke straf mocht worden gestraft, zal ten minste een termijn van drie dagen elk der tijdvakken van arrest scheiden, zoodra een hunner tien dagen of meer bedraagt.
71. Onder voorbehoud van de bepaling, welke het onderwerp van het laatste lid van punt 27 uitmaakt, zullen bij wijze van strafverzwaring op de krijgstuchtelijk gestrafte krijgsgevangenen van toepassing zijn de voedselbeperkingen, welke in de legers van de gevangenhoudende mogendheid zijn toegelaten.
Evenwel zullen deze beperkingen slechts kunnen worden opgelegd, indien de gezondheidstoestand van de gestrafte gevangenen dit veroorlooft.
72. In geen geval zullen krijgsgevangenen naar gevangenisinrichtingen (gevangenissen, huizen van bewaring, tuchthuizen, enz.) mogen worden overgebracht om daar krijgstuchtelijke straffen te ondergaan.
De lokaliteiten, waarin de krijgstuchtelijke straffen zullen worden ondergaan, zullen moeten beantwoorden aan de eischen der hygiëne.
De gestrafte gevangenen moeten in de gelegenheid gesteld worden zich in staat van reinheid te houden.
Elken dag moeten deze gevangenen de gelegenheid hebben om beweging te nemen of om gedurende ten minste twee uren in de buitenlucht te verblijven.
73. Den krijgstuchtelijk gestraften krijgsgevangenen moet worden toegestaan om te lezen en te schrijven, evenals om brieven te verzenden en te ontvangen.
Daarentegen zullen pakketten en geldzendingen slechts aan de geadresseerden kunnen worden afgegeven na het verstrijken van de straf. Indien de niet uitgereikte pakketten aan bederf onderhevige levensmiddelen bevatten, zullen deze aan de ziekenzaal of aan de keuken van het kamp worden gegeven.
74. Den krijgstuchtelijk gestraften krijgsgevangenen moet op hun verzoek worden toegestaan zich voor het dagelijksch geneeskundig bezoek aan te melden. Zij moeten de door de geneesheeren noodig geoordeelde verpleging ontvangen en moeten eventueel geëvacueerd worden naar de ziekenzaal van het kamp of naar de hospitalen.
75. Afgescheiden van de bevoegdheid der rechtbanken en der hoogere militaire autoriteiten zullen de krijgstuchtelijke straffen slechts kunnen worden uitgesproken door een officier, die in zijn hoedanigheid van kampcommandant of detachementscommandant bekleed is met krijgstuchtelijke bevoegdheden, of door den verantwoordelijken officier, die hem vervangt.
76. Dadelijk bij de opening van een tegen een krijgsgevangene gericht gerechtelijk geding moet de gevangenhoudende mogendheid daarvan zoo spoedig mogelijk en altijd voor den datum, welke voor de opening der mondelinge behandeling is vastgesteld, kennis geven aan den vertegenwoordiger van de beschermende mogendheid.
Deze kennisgeving moet de volgende aanduidingen bevatten:
a. burgerlijken stand en rang van den gevangene;
b. plaats van verblijf of van opsluiting;
c. uiteenzetting van den grond of de gronden van aanklacht met vermelding van de toepasselijke wettelijke bepalingen.
Indien het niet mogelijk is in deze kennisgeving opgave te verstrekken van de rechtbank, welke de zaak zal berechten, van den datum van de opening der mondelinge behandeling en van de plaats, waar zij zal plaats hebben, zullen deze opgaven zoo spoedig mogelijk en in elk geval ten minste drie weken vóór de opening del' mondelinge behandeling aan den vertegenwoordiger van de beschermende mogendheid nader moeten worden verstrekt.
77. Geen enkele krijgsgevangene zal kunnen worden veroordeeld zonder de gelegenheid te hebben gehad om zich te verdedigen.
Geen enkele gevangene zal kunnen worden gedwongen om zich schuldig te erkennen aan het feit, waarvan hij beschuldigd wordt.
78. De krijgsgevangene zal het recht hebben door een bevoegden verdediger van zijn keuze te worden bijgestaan en zoo noodig gebruik te maken van een bevoegden tolk. Hij moet van dit recht door de gevangenhoudende mogendheid tijdig voor de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld worden.
Bij gebreke van een keuze door den gevangene, zal de beschermende mogendheid hem een verdediger kunnen verschaffen. De gevangenhoudende mogendheid zal aan de beschermende mogendheid op haar verzoek een lijst van personen doen toekomen, die de geschiktheid hebben om de verdediging te voeren.
De vertegenwoordigers van de beschermende mogendheid zullen het recht hebben om bij de mondelinge behandeling van de rechtszaak tegenwoordig te zijn.
De eenige uitzondering op dezen regel is het geval, waarin de mondelinge behandeling van de rechtszaak in het belang van de veiligheid van den staat geheim moet blijven. De gevangen-houdende mogendheid moet de beschermende mogendheid daarvan onderrichten.
79. Een vonnis tegen een krijgsgevangene zal slechts kunnen worden uitgesproken door dezelfde rechtbanken en volgens dezelfde procedure als ten aanzien van personen, die tot de strijdkrachten van de gevangenhoudende mogendheid behooren.
80. Ieder krijgsgevangene heeft het recht om tegen elk te zijnen opzichte gewezen vonnis verzet aan te teekenen op dezelfde wijze als de personen, die tot de strijdkrachten van de gevangenhoudende mogendheid behooren.
81. De tegen krijgsgevangenen uitgesproken vonnissen moeten onverwijld aan de beschermende mogendheid worden medegedeeld.
82. Indien jegens een krijgsgevangene de doodstraf is uitgesproken, moet zoo spoedig mogelijk aan den vertegenwoordiger van de beschermende mogendheid een mededeeling gedaan worden, waarin nauwkeurig de aard en de omstandigheden van het vergrijp worden uiteengezet, om aan de mogendheid te worden overgebracht, in wier leger de gevangene gediend heeft.
Het vonnis mag niet worden ten uitvoer gelegd vóórdat een termijn van ten minste drie maanden van deze mededeeling af is verloopen.
83. Geen enkele krijgsgevangene zal ten gevolge van een vonnis of anderszins beroofd kunnen worden van de hem in punt 58 toegekende rechten.

13. De terugzending naar het eigen land en de onderbrenging op onzijdig gebied.

84. De oorlogvoerenden zijn verplicht de zwaar zieke en zwaar gewonde krijgsgevangenen zonder aanzien van rang of aantal naar hun land terug te zenden, na hen in staat gebracht te hebben om te worden vervoerd.
85. Behalve de krijgsgevangenen, die door den kampgeneesheer mochten zijn aangewezen, zullen de volgende krijgsgevangenen aan het onderzoek van een daartoe ingestelde geneeskundige commissie onderworpen worden, met het oog op hun rechtstreeksche terugzending of hun onderbrenging op onzijdig gebied:
a. de krijgsgevangenen, die daarbij rechtstreeks het verzoek mochten doen aan den kampgeneesheer;
b. de gevangenen, die mochten worden voorgedragen door de in punt 59 bedoelde vertrouwensmannen, waarbij deze op hun eigen initiatief kunnen handelen of op het verzoek van de gevangenen zelve;
c. de gevangenen, die mochten worden voorgedragen door de mogendheid in wier legers zij hebben gediend of door een behoorlijk door deze mogendheid erkende en bevoegd verklaarde vereeniging tot hulpbetoon.
86. De krijgsgevangenen, die het slachtoffer geworden zijn van een ongeval in hun werk, behalve de zich vrijwillig verwond hebbenden, zullen, wat de rechtstreeksche terugzending of eventueele onderbrenging op onzijdig gebied betreft, het voorrecht van dezelfde bepalingen genieten.
87. Geen enkele naar zijn land teruggezonden krijgsgevangene zal tot eenigen actieven militairen dienst mogen worden gebezigd.

14. De invrijheidstelling en de terugzending aan het einde der vijandelijkheden.

88. Wanneer de oorlogvoerenden een wapenstilstandsverdrag mochten sluiten, zullen zij in beginsel daarin bepalingen opnemen betreffende de terugzending van de krijgsgevangenen. Indien bepalingen hieromtrent in dit verdrag niet mochten kunnen zijn opgenomen, zullen de oorlogvoerenden zich niettemin zoo spoedig mogelijk met dit doel met elkander in verbinding stellen. In alle gevallen zal de terugzending van de krijgsgevangenen zoo spoedig mogelijk na de sluiting van den vrede geschieden.
De krijgsgevangenen, die mochten worden vervolgd voor een misdrijf of een vergrijp tegen het gemeene recht, zullen echter kunnen worden achtergehouden tot het einde van het geding en eventueel tot het einde der straf. Hetzelfde zal het geval zijn ten aanzien van hen, die voor een misdrijf of een vergrijp tegen het gemeene recht mochten zijn veroordeeld.
In gemeen overleg tusschen de oorlogvoerenden zullen commissies ingesteld kunnen worden om de verspreide gevangenen op te zoeken en hun terugzending te verzekeren.

15. Bijzondere bepalingen.

89. De testamenten van krijgsgevangenen zullen worden opgenomen en opgemaakt onder dezelfde voorwaarden als voor militairen van het nationale leger.
Men zal eveneens dezelfde regels volgen ten aanzien van de stukken betreffende het vaststellen van het overlijden.
De oorlogvoerenden zullen er voor waken, dat de in gevangenschap overleden krijgsgevangenen eervol zullen worden begraven en dat de graven alle nuttige aanduidingen dragen, worden ontzien en behoorlijk worden onderhouden.
90. De vereenigingen tot hulpbetoon aan krijgsgevangenen, welke volgens de wet van haar land regelmatig zijn opgericht en die ten doel hebben, tusschenpersonen te zijn bij het liefdadig werk, zullen van de zijde der oorlogvoerenden voor haar en voor haar bevoegdelijk aangestelde vertegenwoordigers binnen de door militaire noodzakelijkheden gestelde grenzen alle faciliteiten krijgen om haar taak van menschlievendheid doelmatig te kunnen vervullen. De afgevaardigden van deze vereenigingen zullen in de kampen kunnen worden toegelaten om hulp te verleenen, evenals tot de etappeplaatsen der naar hun land terugkeerende krijgsgevangenen, door de verleening van een persoonlijke vergunning, afgegeven door de militaire overheid en onder het schriftelijk op zich nemen van de verplichting om zich aan alle maatregelen van orde en politie, welke deze overheid mocht voorschrijven, te onderwerpen.
91. De tekst van het Verdrag betreffende de behandeling van krijgsgevangenen en van alle verdere daarop betrekking hebbende bijzondere overeenkomsten zal worden aangeplakt, zooveel mogelijk in de moedertaal der krijgsgevangenen, op plaatsen waar hij door alle gevangenen zal kunnen worden geraadpleegd.
De tekst van deze overeenkomsten zal aan de gevangenen, die zich in de onmogelijkheid mochten bevinden om van den aangeplakten tekst kennis te nemen, op hun verzoek worden medegedeeld.

E. ZIEKEN, GEWONDEN EN DOODEN, GENEESKUNDIG PERSONEEL EN MATERIEEL.

1. Zieken, gewonden en dooden.

92. De militairen en de andere officieel aan de legers verbonden personen, die gewond of ziek mochten zijn, zullen onder alle omstandigheden moeten worden ontzien en beschermd; zij zullen zonder onderscheid van nationaliteit door den oorlogvoerende, die hen in zijn macht zal hebben, met menschlievendheid worden behandeld en verzorgd.
Echter zal de oorlogvoerende, die genoodzaakt is om gewonden of zieken aan zijn tegenstander over te laten, voor zoover de militaire noodzaak het zal gedoogen, een deel van zijn geneeskundig personeel en materieel bij hen laten om tot hun verzorging bij te dragen.
93. Behoudens de hun krachtens het vorig artikel te verleenen zorgen zullen de gewonden en zieken van een leger, die in de macht van den anderen oorlogvoerende zijn gevallen, krijgsgevangenen zijn en zullen de algemeene regelen van het volkenrecht betreffende gevangenen op hen toepasselijk zijn.
Evenwel zullen de oorlogvoerenden vrij blijven om ten gunste van gewonden of zieke gevangenen en boven de bestaande verplichtingen zulke bepalingen te maken als zij nuttig zullen oordeelen.
94. Na elk gevecht zal de partij, die meester is gebleven van het slagveld, maatregelen nemen om de gewonden en de gesneuvelden op te zoeken en hen tegen berooving en slechte behandeling te beschermen.
Elken keer dat de omstandigheden zulks zullen toelaten, zal een plaatselijke wapenstilstand of onderbreking van het vuur worden overeengekomen om het weghalen toe te laten van de gewonden, die tusschen de linies zijn blijven liggen.
95. De oorlogvoerenden zullen elkander in den kortst mogelijken tijd in kennis stellen met de namen der opgenomen of getroffen gewonden, zieken en gesneuvelden, evenals met alle gegevens, welke tot de vaststelling van hun identiteit kunnen leiden.
Zij zullen overlijdensacten opmaken en deze aan elkander doen toekomen.
Zij zullen verzamelen en eveneens aan elkander toezenden alle voorwerpen dienende tot persoonlijk gebruik, welke op de slagvelden of op de gesneuvelden zijn gevonden en in het bijzonder de helft van het identiteitsplaatje der gesneuvelden, terwijl de andere helft aan het lijk vastgehecht moet blijven.
Zij zullen er voor zorgen, dat aan het begraven of het verbranden der gesneuvelden een nauwkeurig en, zoo mogelijk, geneeskundig onderzoek der lijken voorafga, ten einde den dood en de identiteit vast te stellen en daarvan rekenschap te kunnen geven.
Zij zullen er bovendien voor zorgen, dat zij eervol begraven worden, dat hun graven worden ontzien en deze altijd kunnen worden teruggevonden.
Tot dit doel zullen zij aan het begin der vijandelijkheden van overheidswege een gravendienst organiseeren, ten einde eventueele opgravingen mogelijk te maken en de identificatie der lijken te verzekeren, welke ook de achtereenvolgende ligging der graven zijn moge.
Dadelijk na het einde der vijandelijkheden zullen zij de lijst der graven en die der in hun begraafplaatsen en elders begraven dooden uitwisselen.
96. De militaire overheid zal een beroep kunnen doen op de menschlievendheid der inwoners om, onder haar toezicht, gewonden en zieken, die zich bij de legers bevinden op te nemen en te verzorgen, zulks onder verleening van bijzondere bescherming en zekere faciliteiten aan de personen, die aan dat beroep gevolg hebben gegeven.

2. De geneeskundige formaties en inrichtingen.

97. De mobiele geneeskundige formaties, namelijk die, welke bestemd zijn om de legers te velde te begeleiden, en de vaste inrichtingen van den geneeskundigen dienst moeten door de oorlogvoerenden worden ontzien en beschermd.
98. De aan de geneeskundige formaties en inrichtingen verschuldigde bescherming zal ophouden, als men er gebruik van maakt tot het verrichten van voor den vijand nadeelige handelingen.
99. Als redenen, welke een geneeskundige formatie of inrichting de bescherming, door punt 97 verzekerd, doen verliezen, zullen niet worden beschouwd:
1. het feit, dat het personeel van de formatie of de inrichting gewapend is en van zijn wapenen gebruik maakt tot verdediging van zich zelf of van zijn gewonden en zijn zieken;
2. het feit, dat, bij gebrek aan gewapende ziekenverplegers, de formatie of de inrichting wordt bewaakt door een piket of door schildwachten;
3. het feit, dat in de formatie of de inrichting draagbare wapens en munitie worden gevonden, die aan de gewonden en aan de zieken zijn ontnomen en nog niet aan den daartoe bevoegden tak van dienst zijn afgeleverd;
4. het feit, dat zich in de formatie of de inrichting personeel en materieel van den veeartsenijkundigen dienst bevinden zonder daarvan een integreerend deel uit te maken.

3. Het personeel.

100. Het personeel, uitsluitend aangewend tot het weghalen, het vervoeren en het behandelen der gewonden en zieken, alsmede met het beheer der geneeskundige formaties en inrichtingen en de aan de legers verbonden veldpredikers en aalmoezeniers zullen onder alle omstandigheden ontzien en beschermd worden. Indien zij in handen van den vijand vallen, zullen zij niet als krijgsgevangenen worden behandeld.
De militairen, die speciaal. zijn opgeleid om, wanneer het geval zich voordoet, te worden gebruikt als hulpziekenverplegers of hulpziekendragers bij het weghalen, het vervoeren en het behandelen der gewonden en zieken, en die van een identiteitsbewijs zijn voorzien, zullen, indien zij gevangen genomen worden terwijl zij deze werkzaamheden verrichten, aan hetzelfde regime onderworpen zijn als het vaste geneeskundige personeel.
101. Met het in het eerste lid van punt 100 bedoelde personeel wordt gelijkgesteld het personeel der behoorlijk door haar Regeering erkende en bevoegd verklaarde vrijwillige vereenigingen tot hulpbetoon, dat tot dezelfde werkzaamheden als die van het in genoemd lid bedoelde personeel wordt gebruikt, onder voorbehoud dat het personeel van deze vereeniging onderworpen zij aan de militaire wetten en reglementen.
Iedere Hooge Verdragsluitende Partij zal aan de andere, hetzij reeds in tijd van vrede, hetzij bij den aanvang of gedurende de vijandelijkheden, in elk geval alvorens er eenig werkelijk gebruik van te maken, de namen der vereenigingen mededeelen welke zij bevoegd heeft verklaard om, onder haar verantwoordelijkheid, aan den officieelen geneeskundigen dienst van haar legers medewerking te verleenen.
102. Een erkende vereeniging van een onzijdig land zal de medewerking van haar personeel en van haar geneeskundige formaties slechts aan een oorlogvoerende mogen verleenen met voorafgaande goedkeuring van haar eigen Regeering en de machtiging van den oorlogvoerende zelf.
De oorlogvoerende, die de hulp zal hebben aangenomen, zal gehouden zijn om, alvorens daarvan eenig gebruik te maken, zijn vijand er mede in kennis te stellen.
103. De in de punten 100, 101 en 102 aangewezen personen zullen, nadat zij in de macht van de tegenpartij geraakt zijn, niet mogen worden aangehouden.
Behoudens overeenkomst, waarbij het tegendeel wordt bepaald, zullen zij teruggezonden worden aan den oorlogvoerende, waartoe zij behooren, zoodra een weg tot hun terugkeer zal worden geopend en die terugkeer niet in strijd is met de militaire eischen.
In afwachting van hun terugzending zullen zij voortgaan hun werkzaamheden onder leiding van de tegenpartij te verrichten; zij zullen bij voorkeur worden aangewend tot de verzorging der gewonden en zieken van den oorlogvoerende, waartoe zij behooren.
Bij hun vertrek zullen zij de hun toebehoorende voorwerpen, werktuigen, wapens en transportmiddelen medenemen.
104. De oorlogvoerenden zullen aan het personeel, bedoeld in de punten 100, 101 en 102, zoolang het in hun macht is, hetzelfde onderhoud, hetzelfde onderkomen, dezelfde vergoedingen en dezelfde soldij waarborgen als aan het overeenkomstig personeel van hun leger.
Dadelijk bij het begin der vijandelijkheden zullen zij zich verstaan ten aanzien van de overeenkomst der rangen van hun geneeskundig personeel.

4. De gebouwen en het materieel.

105. De mobiele geneeskundige formaties, welke deze ook zijn, zullen, als zij in de macht van de tegenpartij vallen, haar materieel, haar vervoermiddelen en haar besturend personeel behouden.
Evenwel zal de bevoegde militaire overheid het recht hebben zich er van te bedienen voor de verzorging der gewonden en zieken; de teruggave zal plaats hebben onder de voorwaarden bepaald voor de terugzending van het geneeskundig personeel, en, voor zooveel mogelijk, tegelijkertijd.
106. De gebouwen en het materieel der vaste inrichtingen van het leger zullen aan de oorlogswetten onderworpen blijven, maar zullen niet tot een ander doel kunnen worden bestemd, zoolang zij voor de gewonden en zieken noodig zijn.
Evenwel zullen de bevelhebbers van de opereerende troepenafdeelingen er over kunnen beschikken, ingeval zulks voor dringende militaire belangen noodzakelijk is, mits zij van te voren zorgen voor de veiligheid der gewonden en zieken, die daarin worden behandeld.
107. De gebouwen der vereenigingen tot hulpbetoon, welke tot de bij het Verdrag geregelde bevoorrechte positie zijn toegelaten, zullen beschouwd worden als particulier eigendom.
Het materieel van deze vereenigingen, waar ook de plaats zij waar het zich bevindt, zal eveneens als particulier eigendom worden beschouwd.
Het aan de oorlogvoerenden door de wetten en gebruiken van den oorlog toegekende vorderingsrecht zal slechts worden uitgeoefend in gevallen van dringende noodzakelijkheid en wanneer eerst voor de veiligheid der gewonden en zieken is gezorgd.

5. De geneeskundige transporten.

108. De voor de geneeskundige evacuatie uitgeruste voertuigen, welke afzonderlijk of in konvooi rijden, zullen behandeld worden op gelijke wijze als de mobiele geneeskundige formaties, behoudens de volgende bijzondere bepalingen:
De oorlogvoerende, die afzonderlijk of in convooi rijdende geneeskundige transportvoertuigen onderschept, zal, indien de militaire noodzakelijkheid zulks vordert, deze kunnen aanhouden, het konvooi ontbinden, mits hij zich in alle gevallen belast met de zorg voor de gewonden en zieken, die het bevat. Hij zal de voertuigen slechts kunnen benutten in het gedeelte van het operatiegebied, waarin zij zijn onderschept en uitsluitend voor geneeskundige behoeften. Wanneer deze voertuigen aan hun plaatselijke bestemming hebben voldaan, zullen zij moeten worden teruggegeven onder de in punt 105 genoemde voorwaarden.
Het militaire personeel, dat voor het transport wordt gebezigd en dat tot dit doel van een regelmatig mandaat is voorzien, zal worden teruggezonden onder de in punt 103 voor het geneeskundig personeel genoemde voorwaarden en onder voorbehoud van het laatste lid van punt 109.
Alle voor de evacuatie bepaaldelijk ingerichte transportmiddelen en het tot de uitrusting van deze transportmiddelen, voor zoover deze van den geneeskundigen dienst afkomstig zijn, behoorend materieel zullen overeenkomstig de bepalingen in de punten 105-107 worden teruggegeven.
De militaire transportmiddelen, welke niet tot den geneeskundigen dienst behooren, zullen met hun bespanningen kunnen worden buitgemaakt.
Het burgerpersoneel en alle van requisitie afkomstige transportmiddelen zullen aan de algemeene regelen van het Volkenrecht onderworpen zijn.
109. De als geneeskundige transportmiddelen gebezigde luchtvaartuigen zullen de bescherming van het Verdrag genieten gedurende den tijd, waarin zij uitsluitend zijn voorbehouden tot evacuatie der gewonden en zieken en tot het vervoer van het geneeskundig personeel en materieel.
Zij zullen wit geverfd zijn en zullen op duidelijk zichtbare wijze op hun onder- en bovenvlakken naast de nationale kleuren het in punt 110 aangegeven onderscheidingsteeken dragen.
Behoudens wanneer een bijzondere en uitdrukkelijke vergunning is verleend, zal het overvliegen van de vuurlinie en van de zone, welke voor de groote geneeskundige sorteeringsformaties is gelegen, evenals in het algemeen van elk vijandelijk gebied of door den vijand bezet gebied verboden zijn.
De geneeskundige vliegtuigen zullen aan elke vordering om te landen moeten gehoorzamen.
Zoowel in geval van gedwongen als in dat van toevallige landing op vijandelijk of op door den vijand bezet gebied zullen de gewonden en zieken evenals het geneeskundig personeel en materieel, het vliegtuig daaronder begrepen, de in de voorafgaande punten geregelde bevoorrechte positie genieten.
De bestuurders, de helpers en de radio-telegrafisten, die gevangengenomen zijn, zullen op voorwaarde, dat zij tot het einde der vijandelijkheden slechts nog voor den geneeskundigen dienst zullen worden gebruikt, teruggezonden worden.

6. Het onderscheidingsteeken.

110. Als hulde aan Zwitserland wordt het heraldieke teeken van het roode kruis op wit veld, gevormd door de onderlinge verwisseling der bondskleuren, als emblema en kenteeken van den geneeskundigen dienst der legers gehouden.
Evenwel zijn voor de landen die reeds in de plaats van het roode kruis, de roode halve maan of den rooden leeuw en zon op wit veld als kenteeken bezigen, deze emblemata eveneens toegelaten.
111. Het emblema zal zich met vergunning van de bevoegde militaire overheid bevinden op de vlaggen, op de armbanden evenals op al het materieel, dat tot den geneeskundigen dienst behoort.
Het krachtens de punten 100, 101 en 102 beschermde personeel zal een aan den linker arm vastgehechten band dragen welke voorzien is van het kenteeken en afgegeven en gestempeld is door een militaire autoriteit.
Het in punt 100, eerste en tweede lid, bedoeld personeel zal voorzien zijn van een identiteitsbewijs bestaande hetzij uit een aanteekening in het militaire zakboekje, hetzij in een afzonderlijk stuk.
De in de punten 101 en 102 bedoelde personen, die geen militaire uniform hebben, zullen door de bevoegde militaire autoriteit voorzien worden van een identiteitsbewijs met photographie, dat hun hoedanigheid als geneeskundig personeel uitdrukkelijk vermeldt.
De identiteitsbewijzen moeten in elk leger gelijkluidend en van hetzelfde model zijn.
112. In geen geval zal het geneeskundig personeel ontbloot mogen worden van zijn kenteekenen noch van de hem toekomende identiteitsbewijzen.
In geval van verlies zal het het recht hebben om daarvan een duplicaat te verkrijgen.
113. De onderscheidingsvlag van het Verdrag zal slechts gevoerd kunnen worden op de geneeskundige formaties en inrichtingen, welke krachtens hetzelve worden beschermd, en met toestemming der militaire overheid. In de vaste inrichtingen zal naast haar moeten en in de mobiele formaties zal naast haar kunnen worden geheschen de nationale vlag van den oorlogvoerende, waartoe de formatie of de inrichting behoort.
Evenwel zullen de geneeskundige formaties, welke in de macht van den vijand zijn gevallen, zoolang zij zich in dien toestand zullen bevinden, geen andere vlag dan de Roode Kruis vlag mogen voeren.
De oorlogvoerenden zullen, voor zoover de militaire noodzaak het zal toelaten, de noodige maatregelen nemen om de onderscheidingsteekens, welke de geneeskundige formaties en inrichtingen aangeven, duidelijk zichtbaar te maken voor de vijandelijke strijdkrachten te land, in de lucht en ter zee, ten einde de mogelijkheid van elke aanvallende daad buiten te sluiten.
114. De geneeskundige formaties der onzijdige landen, welke onder de voorwaarden in punt 102 bedoeld, gerechtigd mochten zijn om haar diensten te verleenen, zullen naast de Roode Kruis vlag de nationale vlag moeten voeren van den oorlogvoerende dien zij ter zijde staan.
Zij zullen het recht hebben om, zoolang zij haar diensten aan een oorlogvoerende verleenen, eveneens haar nationale vlag te voeren.
De bepalingen van het tweede lid van het vorige punt zijn op haar toepasselijk.

F. PARLEMENTAIRS.

115. Als parlementair wordt beschouwd de persoon, die door een der oorlogvoerenden is gemachtigd om met den anderen in onderhandeling te treden en die zich met de witte vlag vertoont. Hij heeft recht op onschendbaarheid, evenals de trompetter, hoornblazer of tamboer, de vlagdrager en de tolk, die hem mochten vergezellen.
De onschendbaarheid van den parlementair en zijn gevolg beteekent, dat er niet opzettelijk op hem mag worden gevuurd; het beteekent echter niet, dat het vuur in de richting, waaruit de parlemenair nadert, onmiddellijk moet worden gestaakt of zelfs verminderd.
De parlementair verliest zijn recht op onschendbaarheid, indien hij van zijn bevoorrechten toestand gebruik heeft gemaakt om een daad van krijgsverraad uit te lokken of te plegen.
116. De commandant, aan wien een parlementair is afgezonden, is niet verplicht dezen onder alle omstandigheden te ontvangen. Hij kan alle maatregelen nemen, noodig om te beletten, dat de parlementair van zijn zending gebruik maakt om zich inlichtingen te verschaffen. Hij heeft het recht, in geval van misbruik, den parlementair tijdelijk aan te houden.
Zoo eenigszins mogelijk wordt te voren langs draadloozen weg kennis gegeven van het voornemen om een parlementair te zenden en worden op dezelfde wijze alle noodige schikkingen getroffen. De officier, aangewezen om een parlementair te ontvangen, regelt voor zooveel nog noodig alle in de vorige zinsnede bedoelde maatregelen.
117. Het aan den parlementair toe te voegen personeel moet tot het strikt noodzakelijke worden beperkt.
De nadering geschiedt openlijk, ongedekt en in langzamen gang; de witte vlag wordt duidelijk zichtbaar gedragen; zoo noodig worden signalen gegeven om de aandacht te trekken.
De parlementair heeft niet het recht te eischen, dat hij wordt toegelaten of in tegenwoordigheid van den commandant, bedoeld in punt 116, wordt gebracht. Bestaat zijn opdracht slechts in het overbrengen van een mededeeling, dan kan hij na het afgeven daarvan terugkeeren; geëischt kan worden, dat hij een mondelinge mededeeling op schrift stelt, of deze doet aan een daarvoor aangewezen officier. Degene, die de mededeeling in ontvangst neemt, moet zich te voren overtuigen, dat de parlementair behoorlijk is gemachtigd als zoodanig op te treden.
Indien de parlementair wordt toegelaten, wordt hij geblinddoekt tot hij in tegenwoordigheid is gebracht van den persoon, die de mededeeling in ontvangst zal nemen; indien ook de tolk wordt toegelaten, wordt met dezen op overeenkomstige wijze gehandeld. Het overige toegevoegde personeel blijft bij den uitersten post onder bewaking achter.
Nauwlettend moet worden zorggedragen, dat geen van beide partijen eenigerlei mededeeling doet of vragen stelt aangaande de militaire operatiën, den toestand of den geest van troepen of bevolking; evenmin mag eenig geschrift, van welken aard ook, worden afgegeven of in ontvangst genomen, buiten dat, bestemd voor den commandant, bedoeld in punt 116.

G. SPIONNEN.

118. Als spion kan worden beschouwd de persoon, die, heimelijk of onder valsche voorwendsels, in den kring der krijgsverrichtingen van een oorlogvoerende inlichtingen inwint of tracht in te winnen, met het oogmerk die aan de tegenpartij mede te deelen.
Derhalve worden de niet-vermomde militairen, die in het gebied der krijgsverrichtingen van het vijandelijk leger zijn binnengedrongen, ten einde inlichtingen in te winnen, niet als spionnen beschouwd. Ook worden niet als spionnen beschouwd de militairen en de niet-militairen, die, belast met het overbrengen van berichten, openlijk hun opdracht vervullen; evenmin zij, die in vliegtuigen e.d. zijn uitgezonden, ten einde berichten over te brengen en de gemeenschap tusschen de verschillende deelen van een leger of van een gebied te onderhouden.
119. De op heeterdaad betrapte spion kan niet zonder voorafgaande rechterlijke uitspraak worden gestraft.
De spion, die, na het leger, waartoe hij behoort, weder te hebben bereikt, door den vijand wordt gevat, wordt als krijgsgevangene behandeld en kan voor zijn vroegere daden van spionnage niet meer ter verantwoording worden geroepen.
Personen, niet tot het leger behoorende, blijven te allen tijde strafbaar ter zake van vroeger gepleegde daden van spionnage.
Het verbergen van een spion of op eenig andere wijze behulpzaam zijn bij het plegen van een daad van spionnage, is strafbaar als medeplichtigheid.

H. MILITAIR GEZAG OP HET GRONDGEBIED VAN DEN VIJANDELIJKEN STAAT.

120. Vijandelijk grondgebied wordt als bezet beschouwd, wanneer het zich feitelijk bevindt onder het gezag van het eigen leger.
Een proclamatie, waarin aan de bevolking kennis wordt gegeven van het intreden van den toestand van bezetting en van de daaruit voor haar voortvloeiende plichten, behoort zoo spoedig mogelijk te, worden uitgevaardigd.
121. Onder krijgsverraad wordt verstaan elke handeling, gepleegd door een persoon, behoorende tot de vreedzame bevolking van een bezet gebied, ten nadeele van de oorlogvoering van den bezetter.
Een duidelijke omschrijving van de handelingen, welke strafbaar worden gesteld, moet zoo spoedig mogelijk worden bekend gemaakt.
De berechting van alle strafbare handelingen tegen den bezetter of diens organen geschiedt door de krijgsraden.
122. Het is verboden de bevolking van een bezet gebied te dwingen inlichtingen te geven over het leger of over de verdedigingsmiddelen des vijands.
Het pressen van gidsen mag alleen dan geschieden, wanneer het door oorlogsnoodzaak gebiedend wordt gevorderd. De gids, die opzettelijk den troepen een verkeerden weg wijst, maakt zich schuldig aan een daad van krijgsverraad.
123. Gijzelaars kunnen worden genomen als voorbehoedende maatregel:
- tegen onrechtmatige handelingen van de zijde der burgerbevolking;
- ter voldoening aan de geëischte persoonlijke diensten, vorderingen en heffingen, bedoeld in de punten 125 en 126.
In geen geval mogen gijzelaars worden genomen om de troepen te beschermen tegen rechtmatige oorlogshandelingen van de tegenpartij. Als gijzelaars worden aangewezen de meest invloedrijke personen, echter nimmer vrouwen en kinderen.
Indien toch de handelingen worden gepleegd, welke men door het nemen van gijzelaars wenschte te voorkomen, dan worden zij als krijgsgevangenen beschouwd. Het dooden van gijzelaars voor handelingen, waaraan zij persoonlijk onschuldig zijn, is verboden.
124. Plundering is uitdrukkelijk verboden. Het is verboden particulier eigendom verbeurd te verklaren of dit bij wijze van straf te vernielen.
125. Geen geldheffing mag geschieden, dan krachtens een schriftelijk bevel en onder verantwoordelijkheid van een D.G.C., overeenkomstigen of hoogeren commandant. De heffing geschiedt zooveel mogelijk naar de grondslagen, geldend voor de bestaande belastingen. Voor elke betaling wordt een ontvangstbewijs uitgereikt.
126. Vorderingen in natura en persoonlijke diensten kunnen van de gemeenten of van de inwoners niet worden geeischt, dan ter voorziening in de behoeften van het bezettingsleger.
De leveringen in natura worden, voor zooveel mogelijk, dadelijk betaald; kan dit niet geschieden, dan worden zij door een verklaring van ontvangst erkend en heeft de betaling der verschuldigde sommen zoo spoedig mogelijk plaats.
Onder de persoonlijke diensten, welke mogen worden gevorderd, worden gerekend alle diensten, noodig ter verzekering van het maatschappelijk leven van de bevolking en van de op het bezette gebied aanwezige troepen.
Niet kan worden gevorderd arbeid, welke op grond van punt 47 niet aan krijgsgevangenen zou mogen worden opgedragen.
Het is den bezetter niet verboden voor arbeid, die niet mag worden gevorderd, gebruik te maken van vrijwillig tegen betaling verrichte diensten.
127. De bevoegdheid van den bezetter om te vorderen, alsmede om bepaalde persoonlijke diensten te eischen, brengt mede de bevoegdheid om bij weigering strafmaatregelen toe te passen.
128. Neutrale personen in het bezette gebied hebben uit hoofde van hun neutraliteit geen recht op gunstiger behandeling dan vijandelijke onderdanen.
129. Het leger, dat een gebied bezet, kan slechts in eigendom nemen het gereede geld, de fondsen en de invorderbare waarden, welke aan den Staat toebehooren, zoomede de wapendepots, vervoermiddelen, magazijnen en voorraden en, in het algemeen, alle roerende eigendommen van den Staat, welke van zoodanigen aard zijn, dat zij voor de krijgsverrichtingen kunnen dienen.
Alle middelen te land, ter zee en in de lucht tot het overbrengen van berichten, tot vervoer van personen of zaken dienende, de wapenvoorraden en, in het algemeen, elke soort munitie, kunnen in beslag worden genomen, zelfs indien zij aan bijzondere personen toebehooren.
Alle vorengenoemde voorwerpen kunnen worden vernield, indien dit noodig is om te voorkomen, dat zij in 's vijands handen vallen.

I. WAPENSTILSTAND.

130. De wapenstilstand schorst de krijgsverrichtingen door een wederkeerige overeenkomst tusschen de oorlogvoerende partijen. Alles, wat niet in de overeenkomst uitdrukkelijk is verboden, blijft ook tijdens den wapenstilstand geoorloofd.
Indien tusschen de wederzijdsche voorste opstellingen een onzijdige strook wordt vastgesteld, mogen de grenzen daarvan slechts worden overschreden door parlementairs en door, in de overeenkomst uitdrukkelijk vermelde, afdeelingen voor bijzondere werkzaamheden (opzoeken van gewonden, begraven van dooden, e.d.).
131. Elke ernstige schending van den wapenstilstand door een der partijen, geeft de andere het recht dien op te zeggen en zelfs in een dringend geval de vijandelijkheden te hervatten.

Bron: boek Voorschrift Velddienst Deel II van 18 November 1935, KMA 1936.

173