Persoonlijk verslag van de belevenissen van soldaat Ben Brus
ingedeeld bij de Staf van II-8 R.I.
Op zaterdag 15 december 2007 brachten Joost Bruinsma en Allert Goossens een bezoek aan de Grebbeveteraan soldaat Ben Brus in Beek [onder Nijmegen] die in 1940 in Lichtenvoorde woonde. Het verslag dat de heer Brus aan ons deed is hieronder verwoord, met algemene informatie toegevoegd.
De heer Brus [30 september 1917] was in 1936 afgestudeerd aan de Kweekschool [hedendaagse PABO]. Het was crisistijd, een aanstelling als onderwijzer was niet te krijgen. Voorlopig werd hij 'kwekeling met akte', wat zoveel betekende als 'wel voor de klas staan, zogenaamd om ervaring op te doen, maar geen salaris ontvangen'.In 1937 kwam soldaat Brus voor eerste oefening onder de wapenen in de Menno van Coehoorn kazerne te Arnhem, waar de stam van 8 R.I. werd opgeleid. Naast zijn basisopleiding voor de infanterie werd hij geschoold als verbindingsman. Hij werd vertrouwd gemaakt met het gebruik van de veldtelefoon, de veldcentrale en andere verbindingsmiddelen, het uitleggen van verbindingen, het gebruik van het morsealfabet, enz.
Deze tijd heeft hij niet als onaangenaam beleefd, eerder als een wel prettige en interessante afwisseling. Zijn belangstelling ging er echter niet naar uit. Er moest gestudeerd worden voor de hoofdakte om meer kans op een aanstelling te maken.
Vlak voor de mobilisatie in 1939 was het geluk hem gunstig. Hij kreeg een vaste benoeming tot onderwijzer. Na drie jaar kwekeling met akte en soldaat te zijn geweest, kon hij toen eindelijk zelf in zijn levensonderhoud voorzien. Bovendien, een vaste aanstelling betekende, dat zijn salaris werd doorbetaald tijdens de mobilisatie en het latere krijgsgevangenschap. Het betrokken bedrag werd hem na de oorlog in een keer uitbetaald. Dit spaarpotje gebruikte hij om alsnog een academische studie te volgen.
Mobilisatie en legering
De mobilisatie eind augustus 1939 bracht ook soldaat Brus weer onder de wapenen, en zijn indeling werd bekend gemaakt als soldaat bij de verbindingsafdeling van de staf II-8 R.I. De start van dit nieuwe militaire avontuur werd gevormd door een mars van Arnhem naar Rhenen, het stadje waar de mobilisatietijd verder werd doorgebracht. Direct bracht zijn aanstelling als soldaat bij de stafgroep van het bataljon hem een redelijk goede legering direct aanpalend aan het bataljonsstafbureau II-8 R.I. Dat bureau lag vlakbij het veer in het stadje Rhenen aan Oude Veenendaalseweg nummer 4, Van Laar Kolenhandel. Hij werd ondergebracht in de aanpandige schuur. De dagelijkse leiding hiervan was in handen van de adjudant Theunissen. Commandant van de verbindingsafdeling was de reserve tweede luitenant L.J. van Duyn. Op dit stafbureau werd soldaat Brus te werk gesteld. Hij bediende er de telefoon, bracht brieven rond, vulde formuleren in, schreef de verlofpasjes, kortom, deed wat een jongste bediende doet op een kantoor.
Aanvankelijk werden de manschappen betrokken bij de aanleg van de eigen stellingen op de Grebbeberg. Dit viel niet mee. Grondwerk, en dan nog in een bos, is niet ieders werk. Toen de voortgang onvoldoende bleek, werd de Heide Maatschappij ingeschakeld. Deze nam de taak geheel over. Brus heeft in het begin wel aan de graafwerkzaamheden deelgenomen. Toen het werk op het stafbureau toenam en de Heide Maatschappij actief werd is hij praktisch niet meer in de stellingen geweest. Dit betekende, dat hij op de ochtend van 10 mei de stelling van de bataljonsstaf in zijn definitieve vorm eigenlijk voor het eerst zag.Tijdens de mobilisatie maakt een parade ter ere van een hoge officier grote indruk op soldaat Brus. Hij kan zich niet herinneren ter ere van welke officier de parade plaatsvond, maar hij herinnert zich wel dat menig officier in verslagenheid de show aan zich voorbij deed trekken. Het vermoeden bestaat dat het hier de commandowisseling van het IIe Legerkorps betrof, dat op 19 februari 1940 effectief werd. Generaal-majoor Sillevis nam toen de oude functie van Generaal Winkelman over [commandant luchtverdedigingskring Utrecht-Soesterberg], en gaf het commando van II.LK over aan Generaal-majoor Harberts. Het zou ook om een parade kunnen gaan naar aanleiding van de commandowisseling van het Opperbevel. Het eerste lijkt ons echter aannemelijker.
De heer Brus meldt, dat hij door zijn aanwezigheid op het bataljonsbureau wel enigszins een beeld kreeg van de verdediging van de Grebbeberg, en de troepenconcentratie bij Rhenen gaf hem wel het idee dat de Grebbeberg een voornaam verdedigingspunt was. Hij zag de officieren met hun kaarten komen en gaan voor besprekingen op het bataljonsbureau en hoorde hen onderling spreken over kazematten, die vuur aantrokken, enz. Maar tot diepgaand inzicht in de verdedigingsplannen en de stellingensystematiek leidde dit niet, en kon en behoefde dit ook niet te leiden. Desgevraagd zegt hij, dat hij het credo "standhouden tot de laatste man en de laatste patroon" inderdaad wel heeft gehoord, zowel voor als na 10 mei. Hij weet, dat deze uitspraak door enkele zeer te respecteren personen in het kader van de slag om de Grebbeberg onder hoge emotionele druk van buiten letterlijk is opgevat en dat zij er de consequentie uit hebben getrokken. Hij heeft dit gezegde echter altijd gezien als een gemeenplaats, en leus uit een boek of bedacht van achter een bureau. Zijn indruk is, dat dit voor het merendeel van de manschappen gold.Van de onderlinge gesprekken op het bataljonsbureau herinnert Brus zich nog het volgende. "De commandant van de verbindingsafdeling, luitenant Van Duyn, maakte zich ernstig zorg over de kwetsbaarheid van de telefoonverbindingen. Beschikbaar was veldkabel, gewoon leidingdraad, dat bedoeld was om open en bloot over de grond te worden uitgerold of in de bomen te worden hangen. Te voorzien was, dat bij een ook maar enigszins serieuze beschieting deze verbindingen gestoord zouden raken, met ontwrichting van de verdediging als gevolg. Met nadruk heeft luitenant van Duyn hierop gewezen en gevraagd om grondkabel. Dit werd geweigerd. Hierover toonde hij zich ernstig verontrust. Een zelfde afwijzing viel ten deel aan een verzoek, om het voorterrein in de Nude vrij te maken van boomgaarden, schuren, heggen, struiken, enz., zodat men vanuit de stellingen een vrij schootsveld had en een naderende vijand minder dekking vond. Het verzoek werd afgewezen vanwege de kosten. Voorts, toen 10 mei naderde drong het bericht door, dat de inundatie beneden aan de Grebbe niet gereed was en niet zou functioneren..."
Majoor Jacometti zag soldaat Brus nauwelijks. Hij kon zich niet herinneren dat de majoor pas later bij het bataljon was gekomen. Wel kan hij zich goed herinneren dat de majoor een echte militair was. "Samen met de adjudant was hij de enige echte militair, de rest was duidelijk burgersoldaat". Gerespecteerd en aimabel noemt hij de majoor. "Maar wij burgersoldaten deden niets meer dan het hoognodige. Daarom was er een moment dat de majoor alle onderofficieren bij elkaar riep en hen onder uit de kan gaf vanwege onze houding. Dat maakte diepe indruk op de sergeanten, dat weet ik nog goed."Ook adjudant Theunissen werd gezien als een in legerzaken doorkneed militair, maar wel op een heel andere wijze. Hij wist hoe de hazen liepen, was behulpzaam en bracht rust in een vaak verward gedoe.
Met de nadering van 10 mei nam de spanning toe. Dit vond vorm in de afkondiging van stijgende graden van strijdvaardigheid. Telkens moesten verdergaande voorbereidende maatregelen getroffen worden, tot uiteindelijk de stellingen bezet werden. Hierbij speelde een zogenoemde bataljonskist een rol. Daarin bevond zich de inventaris van de commandopost te velde. Brus kreeg de taak hem uit te pakken. Dit bezorgde hem visioenen van een commandotent uit de napoleontische oorlogen. Hij herinnert zich, dat er een ingenieus opvouwbaar lantarentje te voorschijn kwam met een vetkaars. De verlichting voor de bataljonscommandopost! Niemand had er belangstelling voor. Hij heeft hem toen maar aan zijn karabijn gehangen. Zo marcheerde hij op de ochtend van de 10de mei met de verbindingsafdeling de stelling in.
De bataljonscommandopost
Brus kende de ligging van de commandopost. Deze lag in het bos even ten noorden van het dierenpark. De stelling, zoals de Heide Maatschappij die had afgeleverd, was nieuw voor hem. Ze viel zeker niet tegen en zag er degelijk en verzorgd uit. In principe was het een loopgraaf in hoefijzervorm. De wanden bestonden uit zware houten schotten. De vrijgekomen grond was gebruikt om aan weerskanten van de loopgraaf een wal op te werpen. Daardoor was deze meer dan mans diep. Wie in de loopgraaf stond kon niet over de wallen heen kijken.
In de binnenbocht van het hoefijzer lag de commandopost, de ruimte dus waarin de bataljonscommandant en zijn officieren en directe assistenten werkten en verbleven. Dit onderkomen had, naar Brus schatte, de grootte en de vorm van een flinke spoorwegwagon, mogelijk iets langer en minder hoog. Er waren twee ingangen. Het geheel was ingegraven en overdekt met een flinke laag aarde. Soldaat Brus is er niet binnen geweest en kan over het interieur dus niets zeggen. De poten van het hoefijzer waren niet recht, maar om begrijpelijke reden zigzag vorm gegeven. In de noordelijke poot van het hoefijzer bevonden zich dienstruimtes (keuken, verbandplaats, magazijn) en verblijfplaatsen voor stafleden. Aan het eind van de zuidelijke poot lag de ruimte, waarin de telefooncentrale was ondergebracht. Dit was als het ware een in de grond ingegraven hutje, eveneens met een flinke laag zand bedekt. In de wand van de loopgraaf was hier verder nog een schuilplaats aangelegd. Deze was zo laag gehouden, dat je er alleen in kon liggen, vier tot vijf personen naast elkaar. Een stevig houten luik vormde de afsluiting. Brus heeft de oorlogsdagen praktisch geheel doorgebracht in de twee laatst genoemde onderkomens, voor zover hij niet in en buiten de loopgraaf wat heeft rondgelopen.Het geheel was ontworpen met het oog op veiligheid, niet op verdediging. Er waren geen posities voorbereid van waaruit kon worden uitgekeken of geschoten. Wie iets degelijks zou willen doen, moest zich eerst tegen een praktisch verticaal staand schot omhoog werken en dan zonder voetsteun op zijn buik tegen de wal liggend uitkijken en vuren. Brus heeft dit niemand zien doen. Wel heeft hij het zelf eenmaal geprobeerd. De onderkomens hebben de bedoelde veiligheid inderdaad geboden, zij het dat echte voltreffers niet zijn voorgekomen.
De telefooncentrale zelf was een apparaat in de vorm van een koffertje. Er waren 12 of 18 aansluitingen mogelijk. Deze konden allen onderling worden doorverbonden. Aansluitingen naar buiten waren er ten minste naar de vier compagnieën, naar de commandopost en naar het regiment. Behalve door Brus werd de centrale bediend door de soldaten Piet Tuinman en Van Alphen. De laatste twee hadden de lijnen buiten mede uitgelegd en gingen ook op lijnpatrouille. Om de leidingen zo goed mogelijk te beschermen waren ze aangebracht in sleuven, op aan hout bevestigde isolatoren. Dit nam niet weg, dat ze al bij de eerste beschietingen werden onderbroken. Toen het geweld toenam, was er geen herstellen meer aan. De verbindingen waren al weer verbroken, voor de lijnpatrouilles terug waren.Een andere frustratie was die van de schootsvelden. "We konden geen barst zien voor ons. Bosjes en bomen belemmerden het schootsveld. In de Nude was dat helemaal erg. Allemaal appelbomen, en die mochten niet worden gerooid. Het zal wel te veel geld hebben gekost, een schande! Ik kan mij herinneren dat over dit onderwerp op het stafbureau veel gesproken werd."
De drie compagnieën van II-8 R.I. lagen in hun eigen vak voor de CP. Het dichtste bij lag in de stoplijn de 3e compagnie, dat in hetzelfde vak lag als twee secties 16MC en het stuk PAG van de bekende sergeant-capitulant Meijer. Daarvoor lagen de beide andere compagnieën in de tussenverdediging en de frontlijn. De 2e Compagnie in de linkersector bij de boerderij Kruiponder, en in de rechtersector de 1e Compagnie bij de boerderij Weltevreden. Enkele secties van beide compagnieën lagen in de frontlijn, tegen de dijk.
De eerste strijdervaringen
Terwijl de soldaten naar de stellingen trekken raken zij al spoedig geleidelijk gewend aan de geluiden van de oorlog. De harde klappen van de zware batterij luchtafweer, de zwarte detonatiewolkjes van de granaten in de lucht, de vliegtuigen en het geratel van machinegeweren en lichte luchtafweer maken dat de eerste ervaring wordt opgedaan. In de late avond van de 10de mei denderen de eerste klappen van de eigen artillerie over de Grebbeberg, en deze geluiden dringen ook door tot in de post van de soldaat Brus. Spoedig ervaart men ook de eerste Duitse beschietingen, die de heer Brus zich herinnert als "zo nu en dan ontplofte er een granaat in de buurt, maar het stelde nog niet veel voor."
Op de vraag of de vuurdoop echt door de heer Brus werd ervaren zegt hij vrij resoluut "neen". Hij zegt dat de intensiteit van het schieten hem in zijn diep ingegraven kwartier deels ontging, hoewel uiteraard de geluiden gemoffeld wel doordrongen, en detonaties in de buurt de grond soms deden schudden. Maar ook noemt hij de geleidelijkheid van de gewenning een factor die hem niet echt een moment van vuurdoop doet herinneren. De Stuka-aanval was wel een moment waarop Brus zich soms afvroeg - tussen het gedonder van de bommen en het gehuil van de machines door - "wanneer is het raak?"
Enkele telefoongesprekken
De meeste telefoongesprekken betroffen gewone min of meer "huishoudelijke" aangelegenheden: de kok die eten bracht, aanvoer van munitie, enz. Enkele gesprekken met meer lading herinnert Brus zich.
De eerste dagen maken niet erg veel indruk op hem. Dat verandert eigenlijk pas als hij als verbindingsman - en 'plugger' - in een aaneenschakeling van levendige en dramatische gesprekken verzeild raakt op 11 mei. Nadat de Waffen SS de voorposten ten noorden van de rijksweg heeft genomen, doet zij in de middag een poging bij Kruiponder door te breken. Hoewel deze poging vermoedelijk niet meer was dan een vuurverkenning of een test van de Nederlandse frontlijn defensie, wordt de stelling bij Kruiponder weldegelijk op de proef gesteld door de aanvallers. Vanuit de compagnie bij Kruiponder wordt een verzoek gedaan om onmiddellijke artilleriesteun. Majoor Jacometti zet de verzoeken onmiddellijk door naar Commandant 8 R.I., die zorg draagt voor direct voorbereid afsluitingsvuur bij Kruiponder.Hij vertelt: "Het zal op 11 mei geweest zijn. Van, ik meen, de 2de compagnie komen berichten, dat ze het moeilijk hebben. Bij Kruiponder hebben Duitsers zich genesteld in het riet en struikgewas aan de overkant van de Grebbe. Er is intensief op geschoten, maar ze wijken niet. De eigen mannen raken geïntimideerd en dreigen de moed te verliezen. Vanuit de bataljonscommandopost komt via het regiment contact tot stand met de commandant van de artillerie achter ons. Het probleem wordt uitgelegd. De artillerie heeft vuren voorbereid. Ze worden aangeduid met een nummer. Afgesproken wordt, dat een bepaald vuur zal worden uitgebracht, maar dan wat dichter bij de eigen stellingen, zodat de Duitsers verjaagd zullen worden. Even later daveren de salvo's over ons heen. Dat je met dit gebulder ook blij kunt zijn is nieuw! We waren dus niet machteloos. En wij van de verbinding kunnen ons deel bijdragen! Een tijdje later, de beschieting was nog gaande, belde ik op. Ik verwachtte een opgeluchte telefonist aan de lijn te krijgen. Het viel erg tegen. Op mijn vraag: 'Hoe is het nu?' kwam gesmoord het antwoord: 'Verschrikkelijk, het is een hel. We weten niet waar we kruipen moeten'. De granaten waren blijkbaar wel erg dicht bij de stellingen terecht gekomen. Ik weet niet of het vuren het gewenste succes heeft gehad en of er onder de eigen mensen slachtoffers zijn gevallen. Ik zou dit nog wel graag willen weten."
We kunnen hem geruststellen. De Duitse activiteiten bij Kruiponder werden door een afdeling van het 8e Regiment Artillerie effectief bestreden. Het voordeel van de nog werkende verbindingen bewezen zich direct.Brus: "Ik vermoed op 12 mei werd ik gebeld vanuit het Regiment. Er was een telefonische vergadering gepland van hoge officieren. Of ik aan onze kant de gewenste verbinding tot stand wilde brengen. Terwijl ik bezig was, klonk opeens op hoge opgewonden toon: 'Wie zit daar op de lijn? Wie ben je? Meld je!' De spreker was hoogst geagiteerd en duidelijk in paniek. Ik meldde me: 'Centralist staf II 8 R.I.'. De ander reageerde direct gerustgesteld. Zelf was ik minder gerust. Blijkbaar werd er 'boven' ernstig rekening gehouden met de mogelijkheid, dat Duitsers of verraders inbraken in onze verbindingen. Ik had daaraan nog niet gedacht. Ik was al blij, wanneer er nog leven in de leiding bleek te zitten. Wanneer er bovendien 'boven' een zo geagiteerde en paniekerige stemming heerste, dan beloofde dat allemaal niet veel goeds. Voor zover ik dit heb kunnen volgen werd er bij de geplande bespreking van uitgegaan, dat kleine groepjes Duitsers door een extreem brutaal optreden onze troepen intimideerden. Sommigen hadden hun stelling daarom verlaten, waardoor de vijand verder kon door dringen. Een tegenaanval werd gepland, met als doel de Duitsers terug te werpen en de verloren stellingen opnieuw te bezetten."
Het zal zijn gegaan om een gesprek van de bataljonscommandanten, de regimentscommandant en wellicht de divisiecommandant kolonel van Loon naar aanleiding van het bezoek van de Legerkorpscommandant aan de Grebbeberg. De generaal-majoor Harberts had harde woorden gesproken over het verlies van terrein en geroepen, dat het 8e regiment laf was geweest tegenover slechts enkele stoutmoedige Duitse groepjes soldaten.
Vermoedelijk was het de luitenant Smit, de artilleriewaarnemer van I - 8 R.A., die bij de regimentscommandopost in een boom zat waar te nemen. Dat vermoeden wordt nog versterkt daar soldaat Brus nog weet, dat hij via het regiment werd doorgeschakeld.
Een markante zaak vond soldaat Brus dat hij met enige regelmaat stapels berichten kreeg aangeleverd vanuit het regiment, met daarin algemene legerberichten. Aandacht ervoor had hij nauwelijks, maar hij kan zich nog goed herinneren dat een bericht over de strijd in en om Den Haag de paar man op de post intrigeerde. "Hoe er nu al strijd in Den Haag kon zijn ontging ons volledig. We begrepen er niets van", zegt hij.
"Ik herinner me nog Piet Tuinman en van Alphen, zij behoorden ook tot de stafgroep. Zij gingen telkens op lijnpatrouille, maar voordat ze terug op de cp waren was de verbinding die net was gerepareerd, al weer uitgevallen, het was vechten tegen de bierkaai. De verbindingen konden gewoonweg niet in stand gehouden worden."
Gebeurtenissen in en om de CP
Tijdens de drie oorlogsdagen is er in om de commandopost van II-8 R.I. uiteraard een en ander gebeurd. Brus kan hierover geen aaneengesloten verhaal vertellen. De volgorde van de gebeurtenissen en het onderscheid tussen dag en nacht zijn zoek. Uit het mistig geheel van herinneringen komen wel enkele beelden duidelijk naar voren.
Brus: "Een verschijnsel, dat vooral in het begin veel onrust heeft gezaaid, was het volgende: Tijdens de beschietingen klonken, vooral vanuit de kruinen van bomen, lichte ontploffingen als van geweerschoten. Het was of men van dichtbij werd beschoten. Kwade gevolgen ervan werden echter nooit vastgesteld. Op den duur wenden we er aan. Over de oorzaak ervan werd veel gespeculeerd. Uiteindelijk kwamen we tot de verklaring, dat de Duitsers munitie zouden gebruiken met een lading. Wanneer deze kogels een twijgje raakten, volgde een lichte knal."Dit verhaal is consistent met veel verhalen en verslagen van mysterieuze wapen- en ontploffingsgeluiden, die niet aan reguliere wapens konden worden toegeschreven. Ze zijn niet goed te plaatsen in de context van de zogenaamde Duitse gaswaarschuwingspatronen ("Pfeiffpatronen"), die hier en daar gebruikt werden. De beschrijving van de heer Brus doet ook niet vermoeden, dat het hier om ricocherende projectielen gaat.
Brus: "Het was vermoedelijk 11 [sic] mei in de middag. De eerste beschietingen waren achter de rug. Er heerste even betrekkelijke rust. De granaten, die we hoorden vielen verderop en vormden geen gevaar. We waren al wat vertrouwd met de geluiden. We stonden in de loopgraaf wat na te praten. Plotseling een harde droge knal. Een granaat was vlakbij ingeslagen. De rook trok weg. Op een meter of drie van mij af lag de ordonnans Huntjens. Hij was op slag dood. Achteraf is door ons over deze treffer gediscussieerd. Waarom hoorden we hem niet aankomen? Het was kennelijk een vlakbaanprojectiel. Anders zouden we hem gehoord hebben. Stamde het van de eigen PAG? Hoe dit zij, een van ons was niet meer."
De enige PAG in deze sector was die van sergeant Meijer, die op 11 mei met PAG en al uit de stelling is verdwenen. 6-veld stond niet in de nabijheid. Het zal een Duitse PAK 35/36 zijn geweest; die waren in overmaat aanwezig. Overigens gaan de auteurs ervan uit dat dit een gebeurtenis betrof op 12 mei.
Opnieuw denken de auteurs dat het hier een gebeurtenis betrof een dag later, 13 mei. Hoewel zeker is dat hier en daar Duitsers reeds op 12 mei geïnfiltreerd waren achter de stoplijn, was op 12 mei het gebied achter de stoplijn - waar ook de CP van II-8 R.I. zat waarin Brus telefoondienst verrichtte - nog stevig in Nederlandse handen.
Brus: "Het was in de avond van 12 mei.. Onverwacht stond op het weggetje langs onze stelling een groep soldaten. Terwijl hun commanderend officier in de commandopost verdween, kennelijk voor overleg, knoopten wij een gesprek aan met de mannen. Ze bleken te behoren tot een hoger genummerd regiment. Ze waren ouder dan wij en door en door moe en bang. Ze kenden de geluiden van de oorlog nog niet en schrokken van iedere knal. Ze bleken op pad gestuurd voor een tegenaanval, maar waren de weg kwijt. We hadden met hen te doen. Moe, verdwaald in een onbekende wereld met ergens in het duister een onzichtbare vijand!Plotseling barstte een bombardement los. Wij stoven naar de onderkomens. Wij kenden de weg. Zij moesten in het donker naar dekking zoeken. Terwijl we in het onderkomen lagen en boven ons de hel losbarstte klonk opeens een doordringende kreet om hulp. Terwijl de granaten bleven vallen stierf het hulpgeroep uit. Een kapitein [sic] was buiten onze loopgraaf dodelijk getroffen. Ik had hem tevoren gezien. Het was een rijzige, struise man. Zijn naam ken ik niet. Zijn kreet om hulp klinkt me nog in de oren."
In de avond en nacht van 12 op 13 mei was er in het hoofdkwartier van de 4e Divisie hard gewerkt aan de planning van een tegenaanval. Een bataljon van 24 R.I. kreeg daarbij de opdracht, achter de aanvallende troepen de herwonnen stellingen opnieuw te bezetten. Dat bataljon nam echter een verkeerde afslag en raakte aan het dwalen. Contingenten kwamen ook in het vak van II-8 R.I. terecht. Met een van deze groepen zal Brus gesproken hebben. De kapitein, die hij vermeldt, valt overigens niet betrouwbaar te identificeren. Er is in ieder geval geen sprake van een gevallen kapitein in deze sector van 24 R.I., en dat was het enige hooggenummerde regiment dat troepen op de Berg had.
De tegenstoot onder Jacometti
Zolang de verbindingslijnen intact waren konden de centralisten min of meer volgen wat er buiten gaande was. Toen de verbindingen verbroken waren was dit afgelopen. De centrale moest wel bezet blijven vanwege het contact naar boven, maar veel informatie leverde dat niet op. De berichtwisseling had verder plaats via ordonnansen en via persoonlijk contact tussen de commandanten. Ook het gebeuren in de commandopost ontging Brus en zijn collega's. Wat na de 11de mei gebeurde ging daardoor grotendeels aan hem voorbij. Hij moest het achteraf horen. Uit eigen ervaring kan hij over de laatste twee gevechtsdagen - waarop zeer veel en zeer beslissende dingen gebeurden - enkel getuigen, dat toen de meest intensieve bombardementen plaats vonden, dat hij een verdwaalde groep van een tegenstoot en twee Duitse verkenners zag, en hoe de overgave van de commandopost plaats vond. Al het andere bleef buiten zijn gezichtskring.
Honger, dorst en moeheid zijn geen begrippen die de heer Brus onmiddellijk reproduceert als hij aan de drie gevechtsdagen terugdenkt. "Honger en dorst komen niet echt bij je op, en ik weet dat ik tussendoor soms prima kon slapen. Dat kwam mede omdat we diep onder de grond zaten." Zo meent de soldaat Brus dat de cruciale momenten op de CP II-8 R.I. - de fase waarbij de majoor Jacometti waarnemend regimentscommandant wordt en vervolgens een initiatief ontplooit tot een tegenstoot in een aangrenzend vak - aan hem al slapend voorbij gingen. "Volgens mij had ik pas weer dienst toen de Kapitein vd Berg inmiddels aan was gekomen om de gesneuvelde majoor te vervangen als BC", zegt hij.Er was ondertussen heel wat gebeurd. Soldaat Brus herinnert zich wel dat het artillerievuur steeds intensiever werd op die derde dag [12 mei], maar had geen idee van de ontwikkelingen op het slagveld. Dat de Duitsers inmiddels door de frontlijn waren gebroken, zal hem gedurende zijn slaap zijn ontgaan. Onderwijl was de majoor Jacometti door de regimentscommandant verzocht naar de regimentscommandopost te komen om hem tijdelijk te vervangen. Dit was rond 1000 uur geweest. Overste Hennink zou samen met zijn oudste bataljonscommandant - de majoor Landzaat - de frontlijn gaan inspecteren en de situatie in de Nude vanaf de Grebbeberg bij kazemat 7 beschouwen. In de vroege uren was dit al eerder gebeurd, en dat werd herhaald. Jacometti spoedde zich naar achteren, en toen vervolgens Hennink en Landzaat vast kwamen te zitten rond de frontlijn vanwege de zware Duitse artilleriebeschieting die tussen 1130-1230 de gehele frontsector trof, bleef Jacometti afwezig op de CP II-8 R.I. De situatie liep spoedig uit de hand. De Waffen SS wist zich spoedig langs het Hoornwerk en over de Grift te werken en nam bezit van de oostzijde van de Grebbeberg rond de Grebbeweg. Jacometti ontving bericht dat de Duitsers erdoor waren en nam initiatief tot een tegenstoot. Terwijl hij dit gehaast organiseerde kwam hij Hennink weer tegen, informeerde hem kort van de situatie en gaf aan die paar Duitse stoottroepers eruit te gaan gooien middels een tegenstoot. Het werd overste Hennink op dat moment niet duidelijk dat die tegenstoot door de majoor zelf geleid zou gaan worden.
Rond 1600 uur zette Jacometti zijn plannen om in actie. Hij had enkele mannen van zijn eigen bataljon bij zich, en verzamelde nog enkele groepjes manschappen en officieren om zich heen. Hij regelde vuursteun door een sectie zware mitrailleurs, maar vergat de stoplijn bezetting tussen de Grebbeweg en de Heimersteinse Laan - de perimeter waarbinnen hij zijn tegenstoot wilde doen - te waarschuwen. Hij verdeelde zijn verband van circa 35 man in drie groepen, en zou zelf de centrale groep aanvoeren. Over de Heimersteinse Laan zou men gaan, waarbij men vlak voor de oostzijde van het roggeveld zou zijn bereikt zuidoostelijk zou afbuigen het bos in. Zodoende zou men de Duitsers in hun flank komen en van dit deel van de Berg jagen. Rond 1630 uur was hij op weg gegaan, en nadat hij eerst wegens eigen vuur uit de stoplijn was opgehouden, tirailleerde men aan beide zijde van de Heimersteinse laan voorwaarts. De rechtergroep boog als eerste af, daarna de middengroep en vervolgens de linkergroep. Toen de linkergroep het bos in was en de locatie van de noordgrens van de huidige begraafplaats had bereikt, barste ineens een vernietigend Duits vuur los. Een voor de aanvallers nauwelijks zichtbare tegenstander - die zich inmiddels had ingegraven en in de bomen zat - ving de Nederlanders op, en binnen enkele minuten sneuvelde een derde van de aanvallers door dit vuur. Onder hen de majoor zelf, die zijn pistool richtend dodelijk werd getroffen en vrijwel onmiddellijk stierf. Met name de middengroep die nog in het roggeveld lag en toch vlakbij de vijand was, leed zwaar. Uiteindelijk wisten de overlevenden en enkele gewonden zich terug te trekken. Maar II-8 R.I. had zijn bataljonscommandant verloren.De strijd nadert de CP
De nacht van 12 op 13 mei was erg onrustig. Toch moet Brus aan het eind van de nacht geslapen hebben. Hij herinnert zich, dat, toen hij 's morgens uit het onderkomen de loopgraaf instapte, de stelling hem ongewoon en vreemd voorkwam. Er liepen mannen rond, die hij niet kende. Geweervuur klonk nu overal rondom.
Hij zag twee tot de staf behorende sergeants van buiten de loopgraaf binnenkomen, hun geweer in de hand. Ze vertelden, dat ze buiten de stelling in vuurgevecht waren geweest met Duitsers, die om de commandopost zwierven. Na een korte schotenwisseling hadden deze zich teruggetrokken. Ook vertelden ze bijzonderheden over het sneuvelen van Majoor Jacometti. Deze was met een bijeen geraapte groep manschappen gaan tirailleren. Hij met klewang en pistool, alsof het een groep Atjeeërs betrof. Niet allen waren teruggekomen. En, zeiden ze, de Duitsers zitten nu overal om ons heen.
De overgave
In de nacht van 12 op 13 mei was het zeer onrustig herinnert de heer Brus zich. En dat klopte natuurlijk, want het 3e Bataljon van Der Führer ondernam een stoutmoedige actie die de stoplijn ter hoogte van de Grebbeweg korte tijd volledig verlamde. Een groep ter grootte van een compagnie stootte door naar de fabriek de Stoomhamer, en pas rond 0400 uur wisten de Nederlanders het gat in de stoplijn te dichten.
Toen het licht werd, kwam de strijd vlakbij. Het 322ste regiment van 207.ID had inmiddels de posities van SS Der Führer op de berg overgenomen in het vak van II-8 R.I. Zij deden al vanaf vroeg in de morgen pogingen door de stoplijn te komen, en spoedig zou dat lukken. In eerste instantie kreeg de CP II-8 R.I. daar niet veel van mee. Maar soldaat Brus waagde zich wel een aantal maal buiten zijn veilige post. Hij wilde wel eens weten wat er nu zo om hem heen afspeelde.Die gevangenneming zou echter nog even duren. De CP van II-8 R.I. bevond zich net op de scheidslijn tussen twee vakken van de aanvallende Duitse bataljons. Zo ging de ene aanvalsgroep rond het middaguur zuid van de CP richting Ouwehand [CP Landzaat], en de noordelijke aanvalsgroep richting regiments CP en spoorlijn.
Uit de richting van de Regimentscommandopost nam het vuren in hevigheid toe, om daarna weer af te zwakken. Op een gegeven moment groeide het geluid uit de richting van de commandopost van het eerste bataljon aan tot een genadeloze storm van geweer- en mitrailleurschoten. De mannen in de loopgraaf keken elkaar aan. Gezegd werd er weinig. Ze wisten wat het geluid betekende en wat ook hen te wachten stond.
Daar bovenop kwam toen het geweld van een luchtaanval, Machteloos wegkruipen in de onderkomens was het enige wat er op zat. Stuka's loeiden en deden de grond schudden. Het duurde schijnbaar eindeloos, hoewel het in feite een kwestie van minuten was geweest.
Brus: "Toen het stil werd, verzamelden we ons in de loopgraaf vòòr de commandopost. Ik schat een groep van tussen de tien en twintig man, dicht op elkaar. Niemand was gewond. De onderkomens hadden hun deugdelijkheid bewezen. De rust en de stilte nu waren beangstigend. We wisten wat komen moest. Het wachten duurde tergend lang. Plotseling brak een ratelende hagelbui van vuur uit automatische wapens boven onze hoofden los. De loopgraaf was diep. De kogels deerden ons niet. Wel ketste er een op een helm. Ik zag niemand die probeerde om over de rand van de loopgraaf heen te kijken en het vuren te beantwoorden. Praktisch was dat ook niet te doen. De wand was te hoog. Het zou gelijk hebben gestaan met een poging tot zelfmoord. Het schieten klonk geleidelijk meer van dichterbij.We hoorden nu ook geschreeuw. Kapitein Van den Berg gaf opdracht handgranaten te gooien. Dit was blijkbaar voorbereid. Werpers waren te voren aangewezen. Een van de verbinding, een forse kerel, (Van Gent... Van Lennep??) wierp ook. De kapitein gaf hierbij leiding, ook toen gestopt moest worden. Was een Duitse handgranaat tussen ons terecht gekomen, het zou een bloedbad zijn geworden. Ik stond naast Kapitein Van den Berg. Hij pakte mijn karabijn, prikte zijn zakdoek op de bajonet en stak hem omhoog. Het schieten hield op, niet het geschreeuw. We werden, de handen omhoog, de stelling uitgejaagd, gefouilleerd, en op een rij gezet. Ik rook een vreemde lucht. De Duitsers waren nogal opgewonden. Als ik me goed herinner waren ze effen-donkergroen gekleed. Ik meen een armband met 'Der Führer' in goud gezien te hebben. Een Duitse soldaat gooide een handgranaat in een openstaande ingang van de commandopost. Hij kreeg onmiddellijk een uitbrander van een meerdere. Gelukkig was niemand van ons in het onderkomen achtergebleven".
Een van de laatste posities op de Grebbeberg was gevallen. Gevraagd naar zijn gevoelens antwoordde soldaat Brus: "Bij onze gevangenname had ik een heel gemengd gevoel. Bovenop lag het gevoel van opluchting, dat het voorbij was. Daaronder schaamte, een gevoel van te hebben gefaald, van in een vernederende positie te verkeren. Maar massief daaronder: machteloze woede, dat dit ons moest overkomen."
Afgevoerd als krijgsgevangene
De CP van II-8 R.I. was aan het einde van de middag van de 13de mei als een van de laatste posities op de berg dus gevallen. De gevangenen werden onmiddellijk naar de Grebbeweg geleid. Daar was het nog volop oorlog. Huizen stonden in brand, achter de bomen lagen soldaten met het geweer in aanslag. Tussen puin lagen gesneuvelde Nederlandse en Duitse soldaten. Brus zag een officier wijdbeens midden op de weg staan, turend door zijn verrekijker in de richting van het viaduct. Vanaf het viaduct klonken ontploffingen en heftig geweervuur.
Dat geknal zal zijn veroorzaakt door artilleriebeschieting door een batterij 7-veld uit de Betuwe. Die beschoot de weg en het viaduct met storend vuur. Ook trad een compagnie van 11.GB, onder de kapitein Boers, op tegen de Duitsers bij het station. Zij wisten de Duitsers zelfs uit de omgeving aldaar te verjagen. Het was het laatste Nederlandse verzet.De gevangenen werden afgevoerd voorbij de ingang van het dierenpark, de Berg af, over de Grebbe en door de Nude. Colonnes zingende Duitse soldaten kwamen hen tegemoet en vrachtwagens en andere voertuigen. Ze roken de speciale lucht van de Duitse benzine [red: de Duitsers gebruikten vooral synthetische brandstoffen]. Maar vooral zagen ze, niet zonder een spoor van trots, de vernieling, die de eigen artillerie had aangericht. Gekantelde vachtwagens, vernielde auto's, gehavende bomen, verwoeste huizen en dode paarden. De laatste soms nog ingespannen voor de nu verwrongen wagen, die ze vanuit Duitsland tot daar hadden voortgetrokken. In de uiterwaarden zagen ze een oud tweedekkertje met gescheurde linnen romp. "Die moest van ons zijn, dat oude ding. Respect voor de vlieger, die zich daarin gewaagd had boven die zee van vuur", zei Brus.
Toen wij hem vertelden dat de piloot - sergeant vlieger van Liempd - door de Waffen SS bij zijn toestel zomaar was neergeschoten, vertrok de heer Brus zijn gezicht in teleurstelling zonder iets te zeggen.
Na een goede nachtrust was het weer op weg, nu richting Zevenaar en daarna spoedig met de trein verder via Bochelt uiteindelijk Neu-Brandenburg. "Het deed me niet zoveel", merkte de heer Brus hierbij op. Tenslotte kwam hij bij een boerderij in Mecklenburg terecht waar hij korte tijd tewerk werd gesteld. "En toen kwam het bericht dat het de Führer behaagd had ons te laten gaan... dat we 'als Brüdervolk wegen der Groszzügigkeit des Führers entlassen wurden'".
Soldaat Brus werd, als zo velen met een baan, gedemobiliseerd. Hij nam zijn beroep weer op. De welwillende houding van de Duitse bezettingsmacht veranderde, toen in Nederland verzetsactiviteiten de kop op staken. Om druk op de bevolking uit te oefenen namen de Duitsers een groot aantal Nederlandse mannen in hechtenis. In geval van sabotage en dergelijke zou een aantal van hen gefusilleerd worden (*). Brus behoorde tot deze gijzelaars. Hij zat een half jaar gevangen in een kamp te Haaren. Gelukkig behoorde hij niet tot het achttal, dat gefusilleerd werd. Na een half jaar veranderden de Duitsers van tactiek en werden de gijzelaars vrijgelaten.
*) Hanss Rauter - de hoogste Duitse politionele autoriteit in Nederland tijdens de bezetting - had op een gegeven moment verordonneerd dat gijzelaars zouden worden genomen, die zouden worden geëxecuteerd, als er aanslagen op Duitsers of voor de Duitsers werkende Nederlanders werden gepleegd.
Tijdens de Slag om Arnhem eiste de Wehrmacht alle militairen, die zich in handen van de Grüne Polizei of de Gestapo bevonden op. Brus werd uit de gevangenis gehaald en als krijgsgevangene op de trein gezet. De trein werd beschoten en kwam op de Veluwe tot stilstand. De Slag om Arnhem werd gevangen in een spoorwagon meebeleefd. Helaas dook na een paar dagen een intacte locomotief op. De reis werd voortgezet naar Mühlberg aan de Elbe. In het krijgsgevangenkamp Stalag IVB werd de rest van de oorlog doorgebracht.
Soldaten in krijgsgevangenschap konden te werk gesteld worden, ook buiten het kamp. Brus voelde er niets voor om voor de Duitsers te werken. De animo verminderde nog verder, toen vanuit het kamp het bombardement op Dresden kon worden waargenomen. Om zich aan het werken in "Kommando's" te onttrekken wist Brus zich met medewerking van een Nederlandse militaire arts op te laten nemen in de t.b.c-barak. Op een gegeven moment slikten de Duitsers dit niet meer. Brus is toen maar ondergedoken in het kamp zelf.Dit betekende een opgejaagd leven en hongerlijden. Met hulp van Poolse militairen redde hij zich. Deze Poolse militairen hadden veelal een militaire opleiding genoten op basis van de Franse krijgsleer en spraken zodoende een aardig woordje Frans. Via deze taal leerde Brus zodoende een klein beetje Pools en de Polen een woordje Engels. Het kamp werd uiteindelijk door de Russen bevrijd. Een week of zes werd doorgebracht onder Russisch bewind. Toen de krijgsgevangenen werden overgedragen aan de Amerikanen bleek Brus ernstig ziek. De Amerikanen wisten niet goed raad met de symptomen. Later bleek het een vorm van acute tuberculose. te zijn geweest. De Amerikanen hebben hem keurig behandeld. Hij werd per vliegtuig naar Tongeren in België vervoerd en van daar naar Maastricht. Daar schreef een Nederlands officier een pas voor groot verlof. Al liftend kwam Brus midden 1945 thuis.
Na de oorlog
Op onze vraag, of de heer Brus zich nog bij 8 R.I. en de strijd om de Grebbeberg betrokken voelde na de oorlog, antwoordt hij: "Persoonlijk natuurlijk. Maar met de herdenkingsbijeenkomsten had ik weinig op. Ik ben er een keer geweest. Het was allemaal goed verzorgd en indrukwekkend. Maar ik vond niet wat ik zocht. Ik ontmoette geen bekenden. Ik voelde er mij niet op mijn plaats. Er was geen aansluiting bij waar ik gebleven was. Ik kon er met niemand over praten. Wel ben ik, toen ik uit Neubrandenburg terugkwam, bij de commandopost wezen kijken. We hebben toen foto's gemaakt."
En is er nog enig contact geweest met enkele strijdmakkers? "Ik heb nog veel contact gehad met twee plaatsgenoten: Bertus Molleman en Johan Spekking. De eerste was sergeant bij een van de compagnieën. Na de overgave wist hij zich aan gevangenschap te onttrekken, door zich te verbergen in een korenveld. Onze families waren zeer bevriend. Johan Spekking was soldaat/verbindingsman, naar ik meen ingedeeld bij de regimentsstaf. Hij werd in het heetst van de strijd door de Duitsers in zijn ondergoed tegen eigen vuur in gedreven. Tijdens de onderduiktijd hebben we samengewerkt bij licht illegale activiteiten. Hij was fanatiek, was betrokken bij gewapend verzet, ging als vrijwilliger naar Indonesië en deed dienst bij de marechaussee. In zijn latere jaren werd hij geobsedeerd door gedachten aan de oorlog.Met name met Piet Tuinman en Van Alphen zou ik graag nog eens van gedachten wisselen. Indertijd hebben ze mij eens gebeld. Het overviel me en ik was net in een moeilijk gesprek verwikkeld. Ik heb toen wat kortaf gereageerd. Daarna heb ik niets meer van hen gehoord. Dat spijt me erg. Zouden ze er nog zijn, dan zou ik ze graag nog eens spreken."
Heeft de heer Brus achteraf erg veel last van zijn ervaringen gehad? "Afgezien van de tuberculeuze infectie, die me nog jarenlang parten heeft gespeeld, heb ik naar mijn gevoel later weinig last gehad van mijn oorlogservaringen. Wel merk ik, dat wanneer het onderwerp wordt besproken, het me boeit. Toen ik bij toeval op uw website kwam, trof de materie me meer dan ik verwacht had. Het is toch of er iets onaf is, of iets niet klaar is. Sinds ik uw website zag ben ik er in gedachten weer intensief mee bezig. Niet op een negatieve wijze, maar op zoek naar antwoorden op lang bestaande vragen, antwoorden, die wel nooit meer zullen komen. Hoewel, u heeft er toch al een aantal voor me kunnen beantwoorden."
"Bent u beiden misschien geïnteresseerd in de algemene krijgsgeschiedenis?" was de wedervraag, die de heer Brus ons stelde. Daarop konden we bevestigend antwoorden. "Ik heb namelijk op mijn oude dag een passie gevonden: de Orde van de Tempeliers, een ridderorde uit de 12de en 13de eeuw. Het was in feite een expeditieleger, dat strijd leverde om het bezit van het Heilig Land. Militairdeskundigen van tegenwoordig schijnen nog steeds waardering te hebben voor de wijze waarop dit leger georganiseerd was. Mij trof - het zal u niet verbazen - hun grote zorg voor de 'verbindingen' op het slagveld en tot in onze streken toe!" De heer Brus bleek - hoewel toch al een negentiger - zeer bedreven in de moderne techniek. Zelf bouwde hij een website over de Tempelorde in Nederland. (www.tempelieren.nl)Met verve werd enige tijd gesproken over de ridders. Het was het overtuigende bewijs, dat we tegenover een persoon zaten, die niet alleen lichamelijk nog een wonderbaarlijk jonge indruk maakte voor zijn kalenderleeftijd, maar ook in het urenlange gesprek een buitengewoon frisse geest etaleerde. Zonder enige vorm van overprofilering of overdrijving vertelde de heer Brus ons zijn verhaal. Geleidelijk aan kwamen er weer zaken boven, konden enkele vragen beantwoord worden en bleek hij nog een aantal bijzondere voorvallen tot in details te kunnen reproduceren.
Het was een uitzonderlijk boeiend gesprek met een veteraan die ons, samen met zijn vrouw, hartelijk ontving in zijn woning. Wederom constateerden we de bescheidenheid die veteranen zo vaak tonen als het om de strijd in mei 1940 gaat. En het besef dat de strijd van die dagen reconstrueren niet alleen voor de huidige generatie boeiend en informatief is, maar juist ook voor de weinige veteranen die nog onder ons zijn, deed ons voldaan weer huiswaarts keren.
Stichting de Greb.
Bron: Interview met Ben Brus in Beek,
uitgewerkt door Stichting De Greb