Persoonlijk verslag van Johan Spekking, soldaat bij II-8 R.I.
Hieronder het relaas van soldaat Johannes Amoldus Antonius Spekking, opgemaakt door zijn dochter H.C.M. Theeuwes-Spekking. Johan Spekking was tot het einde van zijn leven zeer betrokken bij de Slag om de Grebbeberg en het 8e Regiment Infanterie. Nog in april 2006 begeleidde hij de B compagnie van het 45e Pantserinfanteriebataljon Oranje Gelderland bij een battlefield tour en een kranslegging op de Grebbeberg. Hij overleed op 9 september 2006.Johannes Amoldus Antonius Spekking (1919 - 2006), zoon van Willem Spekking (1887 - 1972) en Hendrika Maria Hulst (1893 - 1967), behoorde tot de verbindingsafdeling van het tweede bataljon van het achtste regiment infanterie (II-8 R.I.) dat in 1939-1940 op de Grebbeberg gelegerd was geweest. Bennie Brus uit Lichtenvoorde maakte daar eveneens deel van uit.
Ik was verbindingssoldaat. Wat we als verbinding deden was zorgen voor de verbinding tussen de compagnieën en de bataljonsafdeling en de verbinding met de overste. De apparatuur lag verborgen in gleuven in de grond. Toen we artillerievuur kregen werd desondanks veel beschadigd. We wisten we niet wat we daarna repareren moesten. We begonnen meteen, maar na een dag bleek het onbegonnen werk, omdat alles totaal vernield was. Toen moesten we ordonnansdiensten vervullen en 's nachts in de stellingen met anderen op wacht staan. We lagen in een deel van de stoplijn. We hadden veel te doen met het ophalen van berichten en deze door te geven.
13 mei 1940, gevangen en ontsnapt
Op Tweede Pinksterdag, 13 mei 1940, moesten we met tweeën posten in het voorterrein en op de terugweg werden we gevangen genomen en bij een stel andere gevangenen geplaatst. Toen zagen we de Waffen-SS. We zagen ook wat voor beesten dat waren, ze waren totaal bezopen en wilden ons gewoon neerschieten.
Een SS-officier liet ons tot op ons hemd uitkleden en zei dat we als schild voor de troepen van hem moesten lopen. Toen ik dat hoorde was mijn ingeving meteen te vertrekken, want daar hadden de Moffen niet op gerekend en ze probeerden met veel vuur dit te beletten. Het bos was zo platgeschoten dat ik mij makkelijk kon verstoppen.Ik probeerde de stellingen van overste Hennink binnen te komen, maar dat lukte mij niet: ik werd volop beschoten. Toen probeerde ik kruipend naar Rhenen te komen, we zagen dat de grond afliep naar de spoorlijn. We werden door onze eigen troepen beschoten, want de Moffen kropen ook die kant uit en hadden onze helmen en jassen aan.
Onderweg zag ik veel gesneuvelden. Een man lag erbij hij leefde nog, het was een sergeant. Ik heb hem meegenomen. Verderop kwam er nog een bij, deze sergeant kende ik niet. We kwamen bij een paar huisjes en gingen daar naar binnen om water te drinken. De twee wilden niet verder, maar toen ik ging liepen ze wel mee richting de Koerheuvel.
We kwamen bij de spoorlijn en toen was ik wat geruster. We zagen een patrouille van de artillerie en we riepen ze aan. Maar we moesten onze handen omhoog doen en het wachtwoord zeggen. Ik had niet in de gaten hoe ik eruit zag. Wij wisten het wachtwoord niet en de patrouillecommandant zei: "Geen wachtwoord, dan neerschieten". Maar de twee anderen hadden uniformen aan. Na enkele vragen beantwoord te hebben zei hij: "Jij bent dienstplichtig soldaat en dan moet je de onderdelen van een karabijn kennen", maar ik wist ze niet.
Ineens schoot mij het gezegde te binnen "Geen meisje of het lacht lief" en dat was mijn geluk. Ik moest instaan voor de twee anderen en we liepen naar de commandopost en daar zag ik hoe ik eruit zag. De commandant van de artillerie vroeg of we daar bleven of afgevoerd werden. Ik zei: "Geef mij maar kleding en een karabijn dan blijf ik hier". De anderen zijn naar achter gegaan. Ik vernam hoe de toestand daar was en op de kaart had ik al gezien dat tanks op weg waren naar Veenendaal. Toen moesten we ons opnieuw verzetten tegen de SS.Die nacht van 13 op 14 mei 1940 zijn we teruggetrokken achter de waterlinie. In Utrecht moest ik me weer melden bij II-8 R.I., maar dat was niet veel. Vanuit Utrecht gingen we naar een fort. We zagen dat er een zware brand woedde. Toen kwam het bericht dat Generaal Winkelman had gecapituleerd omdat de Moffen anders Utrecht net als Rotterdam plat zouden bombarderen. Het papier kwam brandend bij ons terecht. We moesten de wapens inleveren en die werden kapot gemaakt. Daarna trokken we richting Benschop en daar werden we bij boeren ondergebracht, slapen deden we daar in het hooi.
Er kwam iemand uit Arnhem en die nam briefjes mee, ook één van mij voor een oom in Arnhem. We dachten dat deze man de briefjes zelf afgaf, maar dat was niet zo. Dus de familie dacht dat we met de trein naar Duitsland waren gegaan en de briefjes uit de trein hadden gegooid. Na enkele weken konden we kiezen: naar huis of werken in dienst van de Arbeidsdienst. Ik had werk dus naar huis. Korte tijd later arriveerde ik in Lichtenvoorde, mijn ouders waren blij. Maar voor mij waren de Moffen en de SS vijand Nr.1.
Naar huis
De eerste tijd dat ik thuis was, was er niet veel met me aan te vangen. 's Nachts was ik meestal buiten waar ik zelf mijn plaats moest zoeken en waar ik dacht aan de dagen op de Grebbeberg.
Ik was zeer anti-Duits gezind en liet dat ook blijken. In Lichtenvoorde waar nog al wat Duitsers woonden, was dat niet zo gunstig dat zou later blijken. Er waren er die het met Hitler eens waren en dat lag ons niet. Ik had het nogal eens met een NSB'er uit Lichtenvoorde aan de stok en dat was niet zo verstandig. Verder was er een buurman die commies was, een verstokte communist. Hij vertelde mij hoe de stand van zaken was, die wist hij omdat hij naar de Engelse zender luisterde. Ik vertelde hem niet dat ik zelf ook luisterde. Op een nacht vlogen er zeer veel Engelse vliegtuigen over richting Ruhrgebied. Ik stond met hem onder het afdak van zijn huis. Ineens hoorde ik dat er bommen losgelaten werden en dook de tuin in. Ik hoorde hem nog zeggen "Wat is er?", toen er meteen een hele serie brandbommen regende.
De verzetsgroep van Harry Wekking
Met de groep van Harry Wekking kregen we het aan de stok met een groep NSB'ers uit Winterswijk. Die zouden in Lichtenvoorde op 26 augustus 1941 een bijeenkomst houden in hun uniformen. Ze dachten dat wij op hen zaten te wachten, nou dat hebben ze wel geweten. Ze hadden wel een slechte dag uitgezocht en ze vertrokken onder politiebegeleiding naar Winterswijk en Groenlo waar twee NSB'ers vandaan kwamen. Maar dat had natuurlijk wel consequenties. De politie in Lichtenvoorde bestond uit Hendriks, Hoekstra en ter Haar. Met ter Haar kon je het beste te doen hebben want die had twee jongens die ook bij onze groep zaten.
Op een dag kreeg ik op de fabriek bericht dat de marechaussee om 17.00 uur bij mij thuis was geweest. Daarom ging ik naar een bekend adres, thuis wisten ze waar ik was. Mijn vader was gaan informeren en die had de boodschap gekregen dat ik naar het arbeidsbureau in Winterswijk moest onder begeleiding van twee marechaussees. Ik heb me om laten praten en ben de volgende morgen naar Winterswijk gegaan. Daar werd ik afgeleverd op het kantoor van de directeur. Maar daar zat ook een Mof bij, dat was dus fout. Toen kwam de aap uit de mouw. De Duitsers hadden een brief waarin verschillende punten stonden waarvan ik werd beschuldigd. Ik kwam in een cel van het politiebureau te zitten.
Toen heb ik van alles geprobeerd om ze thuis te laten weten waar ik zat maar dat lukte mij niet. Maar na een paar dagen kon ik een kapper krijgen, dat was iemand die met mij in dezelfde afdeling zat. Hij ging meteen naar mijn ouders om te vertellen waar ik zat. Die hadden net bericht gekregen dat ik naar Polen werd gestuurd. Mijn vader was direct naar Hendrik Pondes gegaan om een brief te schrijven om mij vrij te krijgen. Pondes was een niet te begrijpen figuur. Hij had zelf in een concentratiekamp gezeten, was geen NSB'er maar kon van de Moffen alles gedaan krijgen als je er maar iets voor terug deed. Bijv. boeren waarvan een zoon was opgepakt gaven een half varken om iemand vrij te krijgen en dat lukte dan meestal wel. Mijn vader kreeg die brief en kwam op zaterdag in Winterswijk aan. Hij trof daar een Mof die de brief las. Ik werd erbij gehaald en kreeg mijn vrijheid terug. Ik moest mij wel elke dag op het politiebureau melden. Maar dat heb ik niet gedaan en dook direct onder. We kregen in Lichtenvoorde een bewakingsdienst om allerlei machines te bewaken o.a. dorsmachines, om te voorkomen dat ze in brand werden gestoken. Er waren ook al veel telefoonleidingen doorgeknipt, en zo was er altijd wel wat te doen.
Begrafenis Britse vliegers
Dag en nacht werd er op Duitsland gevlogen. In 1942 kwam er een Engelse bommenwerper in de Besselinkschans neer, de vierkoppige bemanning vonden de dood. De dode militairen werden naar het ziekenhuis In Lichtenvoorde gebracht. Wij deden een verzoek om de begrafenis te mogen doen. De Engelse militairen hadden mooie leren vliegtuigjacks aan en daar hadden de Moffen wel zin in. Maar de Duitse zusters zeiden dat ze die niet kregen. De militairen werden met alle eer begraven. Het was winter en er lag sneeuw. De lijkkisten lagen op een platte wagen. We hadden alle bewoners uit Lichtenvoorde verzocht langs de weg te gaan staan. Verschillende van ons waren de dragers en waren gekleed in jacquet met hoge hoed: het was indrukwekkend.
De nieuwe burgemeester zou diezelfde dag naar Lichtenvoorde komen om geïnstalleerd te worden op het gemeentehuis. Toen hij daar aan kwam was iedereen weg en hij vroeg zich af waar iedereen was. Hij ontdekte dat iedereen naar de begrafenis van de Engelse militairen was en was daardoor in alle staten. Hij vloog meteen naar het kerkhof (hier is een foto van). Het museum in Lievelde heeft ook een foto.De dominee hield een toespraak voor de omgekomen vliegers. De burgemeester vond dit niet goed en de dominee werd enkele weken vastgehouden. Daarna kon hij toch gewoon zijn werk weer doen.
Dat wij omgekomen Engelsen hadden begraven was uniek, het was in Nederland niet eerder voorgekomen. Het had echter voor ons wel consequenties want we werden wel meer in de gaten gehouden. Zelf merkte ik dat enkele maanden later. Ik verzorgde de tuin met de graven van de Engelsen door deze zaterdags netjes bij te houden. Maar dat viel niet goed bij enkele anderen. Ik moest daarom weer onderduiken.
Arbeidseinsatz in Duitsland
En zo lieten we dagelijks de beste kansen voor ons passeren. In augustus 1942 kwam het bericht dat de fabrieken gesloten werden en dat wij naar Duitsland moesten. Ik maakte me daar niet zo druk om want ik ging weer onderduiken. Mijn jongste broer had daar niet zoveel zin in, mijn moeder vond dat ik maar mee moest.
Met mijn broer Arnold Spekking (1924 - 1972) kwamen we met een grote groep, waaronder Willem Wassing, John Hillen en Bennie van de Berg, per trein aan in Hattingen aan de Ruhr. Hier moesten we werken bij een grote machinefabriek waar tanks werden gemaakt. 's Nachts was er een bombardement. De volgende morgen moesten we eerst naar een keuringsarts op de fabriek om gekeurd te worden. De arts vroeg of er ook TBC in de familie voorkwam en of er familieleden aan overleden waren. Ik beaamde dat. Ik moest op een bed gaan liggen en kreeg een thermometer. Door snel met de thermometer langs de deken te wrijven kreeg ik de temperatuur op 40 graden. Ik kreeg een afkeuringsbericht.
Mijn jongste broer had ik laten weten wat hij moest zeggen: hij werd ook afgekeurd. Er waren twee anderen die aan ons vroegen hoe wij het voor mekaar hadden gekregen om afgekeurd te worden. We spraken af dat ze niet zouden zeggen hoe wij het hadden gedaan, maar vertelden hun wel hoe ze ook een afkeuring konden krijgen. Het lukte voor hen beiden. Toen moesten we naar het betalingsbureau en kregen DM 50,00 per persoon. Per trein vertrokken we naar Emmerich maar zo gemakkelijk ging dat niet. We kregen in de trein controle van de Grüne Polizei. Zij controleerden onze passen en wilden onze ontslagpapieren van de fabriek zien. Dat was echter niet voldoende. Ze zeiden dat wij niet wilden werken en voor zulke mannen hadden ze wel een kamp.
Ze zetten ons de trein uit en we stonden op het perron. We probeerden een manier te vinden om daar te vertrekken. Er kwam een trein aan en ik zei dan springen we er allemaal in, "ze durven toch niet te schieten met al die mensen". Zo gezegd, zo gedaan en dus kwamen we weer terug in Hattingen. Daar vertelden ze ons dat we eerst naar het Arbeitsamt moesten, dan naar een dokter en terug naar het Arbeitsamt. Er was iemand die voor 200 Mark wel voor de papieren wilde zorgen, maar ik wilde het gewoon zelf regelen. Met z'n vieren zijn we naar het Arbeitsamt gegaan. Daar liet ik de anderen buiten staan om zelf het woord te kunnen doen. Daar kregen we bericht naar welke dokter we moesten gaan. Bij die dokter was het druk, maar eindelijk waren we dan klaar. Ik had een gevoel dat we niet goed zaten. Ik kreeg een grote enveloppe mee en moest die afgeven op het Arbeitsamt. Daar kwam het resultaat aan het licht. Mijn broer en ik moesten voor onderzoek naar het ziekenhuis en twee anderen kregen papieren dat ze afgekeurd waren. Ik probeerde iets te verzinnen waardoor ik niet naar het ziekenhuis moest. Plotseling ging de telefoon en ik luisterde mee. Het Arbeitsamt moest zorgen dat de gewonden die per trein van Rusland kwamen onderdak kregen, dus die ambtenaar kreeg het druk.
Toen het telefoongesprek afgelopen was bood ik hem onze diensten aan. Omdat wij schoenmakers waren stelde ik hem voor dat hij schoenmakers kon gebruiken. Als we naar huis konden gaan om gereedschap te halen zouden we daarna weer terug komen. Hij was ontzettend blij dat de Hollanders hem zo goed hielpen en wij kregen toen onze afkeuringspapieren. De volgende dag was het ergste. We moesten met de papieren naar de politiecommissaris. We hadden er een hard hoofd in. Ik deed voor ons vieren het woord.
Ik kwam het lokaal binnen en zei "Goedemorgen", maar niemand gaf antwoord. Ik ging de gang op en informeerde bij een soldaat die de gang aan het vegen was of ze wel wakker waren. Hij zei "Zeg maar Heil Hitler" en dan zullen ze wel reageren. Ik naar binnen en zei "Heil Hitler" en werd toen wel geholpen. We kregen de benodigde papieren en stempels en konden weer gaan. De anderen waren ontzettend blij maar ik waarschuwde ze dat we pas blij konden zijn als we in Holland waren. We kwamen dinsdag 's avonds in Lichtenvoorde aan en waren die twee van Spekking weer thuis. We hadden afgesproken dat we niets over het gebeurde in Duitsland zouden zeggen, alleen dat we afgekeurd waren. Maar het werd toch bekend en grotendeels overdreven. Voor een bepaalde datum in 1943 moesten we ons als krijgsgevangenen melden. Dit hebben we niet gedaan. Toch was bekend wat er was gebeurd in Duitsland.
Er heerste in die tijd een grote spanning. Je mocht niet met meerdere personen samen gezien worden. Ben Brus was al eens een lange tijd ook gijzelaar geweest in Haren en wist wat dat betekende. Samen hebben we gekozen om ons te melden om zodoende onze ouders niet in verlegenheid te brengen. We gingen met de trein uit Lievelde en velen begrepen niet waarom wij ons gingen melden. In Zutphen gingen we uit elkaar om een nieuw onderduikleven te beginnen. Ik kwam in Harreveld bij Harmen Boer terecht. Daar trof ik verschillende onderduikers. Het eerste wat we deden was een onderkomen maken waar wij ons konden verstoppen. We vonden een plaats in een droge sloot. We hebben daar even aan gewerkt om daar een goede schuilplaats van te maken door o.a. de sloot af te dekken met planken. Het was een mooi stuk werk! We sliepen daar met vier man.
Om te zorgen dat de Moffen ons niet konden vinden hadden we verschillende manieren om er te komen. Verder werkten we daar gewoon mee op de boerderij. Ik had het liefst met paarden te doen. Met de verzetsacties die daar werden gehouden deed je gewoon mee. Op een zondagmorgen dat ik met de melkbussen onderweg was zag ik een hele partij Moffen naar de kerk in Harreveld gaan. We gingen meteen naar de boeren om ze te waarschuwen dat de jongens die al in de kerk zaten niet naar buiten moesten komen. Een vrouw ging naar de kerk en vertelde de inwoners van Harreveld wat er aan de hand was. Ook had zij samen met andere vrouwen gezorgd voor kleding waarmee de jongens zich konden vermommen. Zo is er een flink aantal kunnen ontsnappen. De Moffen waren woedend. Slechts enkelen die zich hadden verstopt achter het orgel zijn door de Moffen opgepakt. Ik heb daar ook nog een grote brand meegemaakt: 5 boerderijen zijn totaal afgebrand. Onze boerderij had een rieten kap: we moesten deze nat houden om te zorgen dat deze ook niet de dupe werd van de brand.
Zwarte Kees en Cornelis Ruizendaal
Een Hollandse spion voor de Duitsers werd op een middag dat hij van Harreveld naar Zieuwent fietste doodgeschoten door Zwarte Kees, een politieman uit Aalten. Zwarte Kees was een sergeant van 8 R.I. en heeft gevochten op de Grebbeberg. Hij is later door de Moffen in Doesburg doodgeschoten. Hij wordt ieder jaar herdacht tijdens de herdenking op Tweede Pinksterdag op de Grebbeberg. Zijn echte naam is Cornelis Ruizendaal.
Op de gemeentesecretarie zat Piet Molthoff en die werkte bij de groep Harry Wikkerink. We hadden belangstelling voor persoonsbewijzen en daar kon Piet wel voor zorgen. Hij had de sleutel van de brandkast en zou die voor ons klaar leggen, zodat we er zo bij konden om die persoonsbewijzen konden weghalen. De volgende morgen ontdekten men dat die persoonsbewijzen weg waren. De gemeentesecretarie werd afgesloten en iedereen die binnen was moest blijven. De verhoren werden door de S.D en politie gevoerd, maar er kwam niets uit. Ze moesten allemaal op het gemeentehuis blijven. Uiteindelijk kreeg men in de gaten dat Piet Molthoff de dader was en de sleutel had gebruikt. Harry Wikkerink liet Piet er niet alleen voor opdraaien en meldde zich aan. Ze werden naar Kamp Amersfoort gebracht en daar werd alles uit de doeken gedaan. Harry Wikkerink heeft daar veel slaag gehad, omdat hij de onderdrukking die daar heerste niet accepteerde. Uiteindelijk kwam de uitspraak: 6 jaar tuchthuis in Duitsland. Ik moest weer vertrekken en ging naar Arnhem om bij een oom te gaan wonen.
Verzetsblad Christofoor
Daar kwam Ben Brus mij vragen of ik wilde meewerken aan het blad Christofoor. In Arnhem kreeg Ik de eerste opdracht:om per trein naar Amsterdam te gaan en daar zorgden wij dat de zetsels naar de drukkerij gingen. Dat gebeurde zo verschillende keren. Ik ging naar een neef van mijn tante in Grubbenvorst, die woonde in een oude boerderij. Daar had ik met veel mensen uit Grubbenvorst contact. We hadden daar in een nonnenklooster besprekingen met andere groepen van het verzet.
Ben Brus kwam daar verschillende keren en sliep dan met mij bij de tante van de boer. Dan gingen we er weer op uit om werk te doen. Ik reisde veel en zo kwam ik bijvoorbeeld in Rotterdam, Nijmegen was een van de adressen, maar ook in Swalmen en Roermond. Ik was in Swalmen met een partij zetsels. De eigenaar van de drukkerij hield een speciale dag vrij voor het drukken van de bladen. 's Nachts wachten we de partij af en 's morgens ging alles naar een school. Daar werd de zaak op de zolder gebundeld en verzonden. Daar ging een paar dagen werk inzitten. Dan ging ik weer naar Grubbenvorst en werkte op de boerderij. Op de boerderij had men veel last van vliegtuigen. Op een nacht hoorden we een schietpartij en terwijl we stonden te kijken stortte er een vliegenier neer, hij was op slag dood.Het vervoeren van de zetsels en een gedeeltelijke oplage ging respectievelijk naar en van een drukkerij in Utrecht op de Asch van Wijkkade. Het verzendklaar maken van een oplage gebeurde in een bank aan een gracht in Utrecht. Het afleveren ervan bij Van Gend en Loos ging per bakfiets. Ook maakten we afleveringen verzendklaar in een ruimte van de Heide Maatschappij in Arnhem. Verder ook nog in Zwolle, Enschede en Nijmegen.
In Nijmegen kwam ik in contact met de familie Lemmers. Het was daar net een studentenhuis met verschillende soorten studenten daar aanwezig. Het werd daar op een gegeven ogenblik te heet onder de voeten en ik kreeg de opdracht om de dochter Johanna en haar broer Toon ergens anders onder te brengen. Johanna kwam bij onze boer in Grubbenvorst, Toon bij een andere boer.
Andere zaken moesten doorgaan en ik ging weer op pad. Ik had veel contacten, o.a. had ik in Arnhem een adres waar enkele kopstukken van Christofoor waren. Er was daar vooral goede informatie over hoe je te werk moest gaan. We hadden daar een boek waarin een ontvanger verborgen zat. Een van de aanwezigen was verkleed als priester. Men had van hem een foto gemaakt tijdens de zegening van de vissen. Die foto is bij de Moffen terecht gekomen en ze zochten naar bekenden op die foto.
Christofoorgroep opgepakt
In augustus 1944 werd een deel van de Christofoorgroep opgepakt en in de Koepel in Arnhem opgesloten. Ik ging naar Arnhem om een contact te leggen. Dit contact was de aalmoezenier priester Pirik uit Beltrum. Maar die was niet bereid om mee te werken. Ik had hem nogal wat verteld en dat was gevaarlijk voor mij. Ik heb hem toen nogmaals met veel nadruk verteld dat als hij daarvan iets losliet het met hem gebeurd was. Met een ander contact lukte het wel. Het was een dokter die aan de Koepel verbonden was. Hij wilde waar hij kon meewerken. Dit was een deel van wat ik in Arnhem deed.
In Utrecht werd daarna weer een nieuwe poging gedaan om een krant uit te geven. Hierdoor wilden we de Moffen de indruk geven dat ze niet de hoofdpersonen te pakken hadden. Met zijn tweeën gingen we door om met de bakfiets zetsels weg te brengen. Daarna moesten we ook nog naar een adres op de Neude om nieuwe orders op te halen. Ben zou eerst gaan en ik stond achter een standbeeld van een stenen leeuw bij het postkantoor te wachten. Ik kreeg echter het afgesproken sein niet. Ik wilde weten wat daar gebeurde en liep in die richting. Er kwam iemand naar mij toe, eerst dacht ik dat het de S.D. was. Maar spoedig bleek het een waarschuwing te zijn. De man vroeg om een vuurtje en zei "Het is een rotzooi daarbinnen".
Ik wist niet hoe snel ik weg moest komen. Ik stelde me ergens op en wachtte af, maar er gebeurde niets. Maar plotseling waren daar de overvalwagens en ik telde 13 man die gearresteerd waren. We hadden een goede afspraak. Op het persoonsbewijs van Ben Brus stond dat hij onderwijzer was. Hij gaf als reden op dat iemand een boodschap had en hem een rijksdaalder had gegeven. Daaraan kon je zien dat iemand een ondergedoken militair was. Dat is later gebleken. Ben Brus heeft een zware tijd gehad in Duitsland; ze zijn daar door de Russen bevrijd. Ik moest het meisje van Ben Brus opvangen op het station, maar het was mij te link om te wachten want de Moffen konden mij herkend hebben. Ik ging per trein naar Arnhem om haar daar te pakken te krijgen maar dat lukte niet. De tweede keer had ik succes. Maar zij wilde Ben Brus vrij hebben en was in staat de Moffen alles te vertellen. Ik heb haar meegekregen en Bernard Fust heeft die zaak verder afgewerkt zodat ze niets meer kon vertellen.
De eerste opdracht daarna was zoveel mogelijk diegenen te waarschuwen waarmee we contact hadden. Dit deden de koeriersters van Johanna Lemmers. Heel wat mensen zijn zo gewaarschuwd en konden meteen verdwijnen. Zo moest ik veel alleen doen. Ook waren er mensen die mij niet meer vertrouwden. Maar ik heb me er wel mee gered want ik had goede onderduikadressen en prachtige mensen die mij hielpen. Maar vaak liep er een rilling over mijn lijf en dan kapte ik ermee.
Opgepakt
Op het stationsplein in Blerick trof ik de familie uit Arnhem. Ze kwamen uit Grubbenvorst waar ze een paar dagen geleden nog bij de boer op bezoek waren geweest. Ze wilden weten waar ik naar toe ging: "Naar Grubbenvorst natuurlijk". Ik heb me toen om laten praten om bij hen te overnachten, omdat ik de volgende dag toch naar Nijmegen moest, en zo gingen we naar Arnhem. De volgende morgen liep ik op het perron, het was daar zeer druk, maar dat leek me goed. Maar opeens werd ik op mijn schouder getikt en moest met de militair mee. Uit alles bleek wel dat ze mensen nodig hadden die in Duitsland konden werken. Ik werd in een hoek gezet waar ook al andere mensen stonden. Ik zag er iemand die ik kende en gaf hem het adres van mijn oom. Ondertussen werden we naar het politiebureau gebracht. Daar eerden we gefouilleerd. Ik vroeg een politieman of hij inspecteur Ebbing kende en die kende hij inderdaad. Ik vroeg hem Ebbing een bericht te geven, want ik had spullen bij me die ik in Nijmegen moest afgeven. Enkele uren later kwam Ebbing met een bewijs dat ik voor de Heide Maatschappij werkte, maar dat had ik niets aan: ze keken er niet eens naar.
Riet uit Rotterdam
Toen moesten we naar het Arbeidsbureau en we werden in de kelder opgesteld. Van een meisje uit Rotterdam, waar ik wel eens ondergedoken zat, had ik een verhaal gehoord van een marinier die in de oorlog van 1940 een arm verloren had en in Arnhem op het arbeidsbureau werkte. Die kwam daar de kelder in gelopen en ik vroeg of hij Riet uit Rotterdam kende. Ik vertelde hem dat wij naar kamp Amersfoort zouden gaan en dat ik me misschien zou melden als ik de eerste 4 dagen niets hoorde. We vertrokken met de trein die klaar stond naar Amersfoort. Toen werd mijn naam afgeroepen en ik moet uit de rij treden?
"Wat stond mij nu te wachten?" Enkele ogenblikken later werd ik aan twee politie agenten overgeleverd en moest ik terug naar het Arbeidsbureau. Die twee vroegen van alles over mijn familie. Ik was één van een uit dertien personen bestaande familie, was niet goed genoeg om te werken, enz. enz. Op het Arbeidsbureau kwam ik bij de directeur en een Mof terecht en daar kreeg ik op mijn donder.
Naar Winterswijk
Ik kreeg de opdracht achter elkaar naar Winterswijk te gaan en te gaan werken in Duitsland. Ik beloofde het allemaal te doen en ik kon naar Winterswijk vertrekken. Ik weet niet of inspecteur Ebbing of de marinier hieraan hadden bijdragen. Ik ging naar mijn oom en daar aangekomen hoorde ik dat hij naar Lichtenvoorde was vertrokken. 's Avonds kwam hij thuis en was wel verwonderd dat ik daar was. Ik moest enkele dagen binnen blijven en mijn nichtjes moesten voor mij de berichten rondbrengen.
Intussen was de 'Dolle Dinsdag' los gebroken en was mijn jongste broer ook naar Arnhem gekomen. Hij dacht dat de Engelsen er eerder zouden zijn. De wereld was totaal in de war. We dachten dat de Engelsen in Arnhem waren maar dat was niet zo. Ik zat op de Geitenkamp en op een zondagmorgen kwamen er honderden vliegtuigen over en het werd er schieten van jewelste. Een andere oom die bij de Menno van Coehoornkazerne zat kwam naar ons toe. Ook nog een ander familielid die in Oosterbeek woonde kwam met 2 kleine kinderen kwam bij ons. Het was een rare tijd: we gingen de stad in, maar dat was geen gelukkige keuze. Er werd veel geschoten en verschillende Engelsen werden gevangen genomen. We sliepen in de kelder onder de kerk. Vlakbij lagen de pantsertroepen die waren aangekomen uit Frankrijk. Na een week kregen we bericht dat we evacueren moesten. Ik vertrok met al de familieleden uit Arnhem en Oosterbeek, in groepen vertrokken we richting Dieren. Via Dieren gingen we langs het kanaal. Toen we in Loenen kwamen werden we ondergebracht bij een grote boer, familie van mijn oom uit Arnhem. Het was niet slecht bij die broer. Maar we wilden allemaal naar een ander adres. We brachten de familie Hulst naar Lichtenvoorde. Mijn andere oom ging naar Dedemsvaart. De andere familie was van plan om naar Rotterdam te gaan of vroeg of wij hen wilden brengen. Ik had met mijn broer afgesproken dit te doen en daarna vanuit Rotterdam naar het zuiden te vertrekken.
We hadden een kaart en gingen op reis. Het is een zware reis geworden van Loenen naar Rotterdam: kijk maar eens wat voor een afstand dat is!! 's Avonds probeerden we een plaats te vinden om te slapen en om eten te krijgen. Op veel plaatsen waren er diensten van het Rode Kruis, want er waren heel wat mensen onderweg. Ik weet niet meer hoeveel dagen we onderweg waren, maar uiteindelijk kwamen we in Hillegersberg, een wijk van Rotterdam.
Opnieuw opgepakt
Nadat mijn broer en ik afscheid genomen hadden van de familie kregen we ergens anders onderdak. De volgende morgen zouden we wel verder zien. Die morgen echter werden we gewekt door de Duitsers en die wilden dat we ons zouden melden voor werk in Duitsland.
Het was nu begin november. We hebben nog wel geprobeerd om er onderuit te komen maar dat lukte niet. We moesten naar de RET remise en ons daar melden. Iedereen werd in die dagen opgepakt: van bakker tot pastoor toe. Mijn papieren waren niet belangrijk en werden direct verscheurd. We zaten met 3000 - 4000 man in die remise, ik zag geen bekenden. 's Middags gingen we in een lange colonne op weg, gewapende Duitsers liepen naast ons.
We kwamen 's nachts in een gebouw in Gouda aan. Je zag niets en er was geen licht. Het eten was een grote ellende, alles liep tegen. Het was maar goed dat mijn broer en ik met zijn tweeën waren. Van Gouda gingen we weer lopend in colonnes naar Utrecht. We kregen van mensen langs de weg fruit om te eten. Veel mannen liepen weg met een vrouw uit die menigte aan de arm zonder dat de Moffen dat in de gaten hadden. Gelijk hadden ze: ze waren dan zo weer thuis. In Utrecht werden we ondergebracht in een bioscoop. Daar was tenminste licht en kon je weer wat te eten krijgen, je een beetje wassen en slapen, want je was moe. De volgende dag zouden we naar Apeldoorn gaan, maar het werd Amersfoort.
Kamp Amersfoort
Daar kwamen we in een concentratiekamp terecht en dat leek ons niets. De naam 'Kotälla' was bij ons bekend in Amersfoort. Het was daar klein: er waren meer personen dan er bedden waren dus dat werd knokken om een slaapplaats en om eten te krijgen. We konden ons toch erg goed redden. Na een tijd moesten we naar een nonnenklooster in Amersfoort. Daar was de groep kleiner.
Iedere dag moesten we naar Hoevelaken lopen om daar te werken; dat duurde weken. Op een dag werd er gevraagd of er timmermannen, tekenaars en metselaars aanwezig waren. Mijn broer gaf zich op voor tekenaar en ik voor timmerman. Na een paar dagen werden we opgeroepen en werd ons meegedeeld dat we in Hoevelaken bij de Organisatie Toth te werk werden gesteld. We kwamen daar in een school te liggen. We waren vrij om te gaan en staan waar we wilden. Zodoende kregen we contact met de mensen van het verzet uit Hoevelaken en konden zo daar met verzetsactiviteiten meedraaien.
Veel hebben ze aan ons voor het werken als tekenaar en timmerman niet gehad, we maakten ons er met een smoesje vanaf. Er werkten ook mensen uit Barneveld en omstreken. De weg door Hoevelaken was er één met bomen er langs. Daar maakten de kopstukken van de partij goed gebruik van. We hebben heel wat keren met de groep gepland om een aanslag op een van de colonnes te plegen, maar steeds was het risico voor het publiek te groot.We zijn verschillende keren naar Lichtenvoorde geweest en hebben daar ook nog veel verzetswerk gedaan. Eenmaal was ik bij de familie van Stralen toen de Moffen die achter de slagerij van Hulshof zaten op het punt stonden te vertrekken. We konden cokes en thee met cognac krijgen als we voor hen plaats hadden. De cokes konden we bij de familie Van Stralen op de deel kwijt. 's Avonds kon ik dat dan op de fiets naar huis brengen, mijn moeder vond dat echter te gevaarlijk. Toch zijn we 's avonds met de kar de zaken cokes op gaan halen.
Ik heb daar ook nog een groep van 20 man aangetroffen die in Rotterdam waren opgepakt en geen weg wisten. Maar ik ging naar Spaan die bij de B.S. was en vroeg hem een oplossing te zoeken voor die mensen die in Duitsland werden ondergebracht en er zeer slecht aan toe waren. Maar hij deed alsof hij mij niet kende en was niet in staat wat voor die mensen te doen. Maar ik denk dat hij mij niet vertrouwde. Ik heb zelf voor een onderdak gezorgd.
Vanuit Hoevelaken kwam ik verschillende keren in Lichtenvoorde. Ik had daar expres in mijn hand gezaagd. Ik moest bij het hoofd van de school zijn; de heer Rots. Het was winterdag en er lag sneeuw. Ik had een jongensfiets van het hoofd van de school die ook in het verzet zat.
Ik wist haast zeker dat de Moffen hem niet af zouden pakken. Fietsen viel niet mee want de wegen waren niet sneeuwvrij en zo had het erg veel weg van een loopfiets. In Lichtenvoorde ging ik naar mevrouw van Stralen wiens man in 1940 naar Engeland was gegaan als luitenant van de mariniers. Bij haar haalde ik het laatste nieuws en hoorde ik dat het thuis allemaal goed ging. Als het kon ging ik 's avonds naar huis waar altijd een warm welkom was. En dan weer terug naar Hoevelaken.
Oudjaar 1944
Daar liep het allemaal goed dankzij mijn broer Arnold. We hebben daar veel voor elkaar betekend. Het werd Oudjaar 1944 en we probeerden weer naar huis te komen en met veel geluk kwamen we als laatste daarvoor in aanmerking. We konden met een militaire wagen mee tot Vorden. Daar kende ik een bakker, eerst wat eten en daarna gingen we met brood en andere etenswaren voor de anderen op weg. Van Vorden naar Lichtenvoorde lopen is een heel eind, zeker als je het zoals wij op klompen moest lopen. Ik heb dan ook vaak gereden. Overal onderweg was het druk met Moffen en controles met name van de papieren. Je mocht 's nachts eigenlijk niet buiten komen.
Er werd veel in de lucht geschoten want het was Oudjaar. We arriveerden 's nachts In Lichtenvoorde en ze waren weer blij om ons te zien, maar mijn moeder was er niet erg mee ingenomen. 's Nachts was er een lawaai van Moffen rondom het huis. Wij moesten ons onder de bedden verstoppen. De volgende morgen werd ons duidelijk wat ze zochten: ze hadden de handkar meegenomen. Door de sneeuw konden wij het spoor van de kar volgen. We kwamen halfweg de 'Domme Aanleg' en daar liepen de sporen het weiland in, daarna liepen ze de andere kant op.
Wij weer terug naar het begin en toen we daar de sporen volgden kwamen we bij het huis van Velthuizen uit en zagen dat de kar in de schuur stond. Toen we ze vroegen of ze een handkar hadden zeiden ze dat er geen kar was. Mijn broer ging naar Ter Haar en die kwam mee. Velthuizen zei dat hij die kar gevonden had en dat hij niet geloofde dat die van ons was. We kregen de kar uiteindelijk toch mee naar huis.
Onderduiken in Stoutenburg
's Middags gingen we weer terug naar Hoevelaken. Daar was het een en ander veranderd en we besloten toen om direct onder te duiken. Mijn broer ging naar Nijkerkerveen en ik naar Stoutenburg. We hadden op tijd de benen genomen want we werden gezocht. In Stoutenburg ging ik gewoon weer aan het werk. Het was fijn dat de boerderij wat afgelegen lag zodat je goed in de gaten kon houden wat er allemaal in de omgeving gebeurde. Er was ook een knecht en we werkten de hele dag met de boer samen. In deze periode ging de streek over van Duits gebied naar bevrijd gebied. Daarom kwamen er regelmatig groepen Duitsers bij de boer langs om boter en spek te kopen. We hadden daar eerst geen last van maar dat veranderde snel.
Opeens kwam er een groep van zo'n 10 man aan op de boerderij en die vroegen om spek en boter. Als dat niet gegeven zou worden dan zouden ze de boerderij in brand steken. De boerin liet mij roepen omdat ze niet met de Moffen overweg konden. Ik moest zelf een gesprek met hen aangaan. Ik kon goed met het Duits uit de voeten. Een Duitser vroeg waar ik het Duits had geleerd en ik vertelde hem dat ik vlakbij de grens woonde in Lichtenvoorde. Hij kwam uit Bocholt. We spraken wat samen, ze kregen wat ze wilden hebben en vertrokken weer. Maar een Mof hield mij steeds in de gaten en vertrouwde mij niet. Maar ik vertrouwde het ook niet dus zei ik tegen de boer dat ik vertrok om te proberen bij de Engelsen te komen. De weg liep door de weilanden richting Barneveld.
Na enkele uren werd ik geroepen door militairen. Ik moest mijn handen omhoog doen en werd naar de commandant gebracht. Daar alles zo goed en zo kwaad als het ging verteld. Ik kreeg sigaretten en werd naar Barneveld gebracht. Hier kwam ik bij de Binnenlandse Strijdkrachten terecht. Daar kreeg ik een hoop papieren en ging terug naar Hoevelaken dat nog steeds bezet was. Daar zat mijn broer en die vertelde me later hoe het daar allemaal was gelopen.De Engelsen kwamen met tanks door Hoevelaken. Alle vlaggen werden uitgehangen want men dacht dat ze bevrijd waren. Maar de Engelsen trokken zich terug en Hoevelaken was weer Duits. Dit bracht grote spanning onder de inwoners.
Toen werd er een artilleriebombardement op Hoevelaken afgestoken; veel bommen ontploften niet, we moesten die later ophalen. De volgende dag kwam er een legereenheid naar Hoevelaken en bleef de zaak bezet tot aan kruispunt Hoevelaken. Toen werden de Binnenlandse strijdkrachten ingezet en we regelden alles.
We zaten in het gemeentehuis, de wachtposten werden uitgezet en er werd patrouille gelopen. Dit was zeker nodig want het was daar een gevaarlijke driehoek waar veel Moffen, hoofdzakelijk SS-ers, zaten achter de rivier 'De Grift' die doorliep tot Rhenen. Veel werk is daar gedaan en veel hebben we er gevangen genomen. Vooral toen het na 4 mei afgelopen was. Veel Duitsers kwamen in burgerkleding bij de posten aan. Het was typisch dat we zoveel Moffen eruit pikten, vooral officieren.
Toen we een maand bevrijd waren konden we naar Lichtenvoorde waar iedereen gezond de oorlog was doorgekomen. Alleen ons huis was totaal vernield en mijn ouders woonden boven het postkantoor. Van Ben Brus wisten we nog niets. Op 19 juni 1945 heb ik me met mijn broer bij 8 R.I. gemeld.
Dit is globaal mijn verhaal van de bezettingstijd, in ieder geval wat ik mij ervan na 50 jaar nog kan herinneren.
Dongen, oktober - november 2002.
Johan Spekking
10-02-1919 - 09-09-2006
Drager van het Oorlogsherdenkingskruis I-8 R.I. Grebbeberg met gesp
Drager van het Verzetsherdenkingskruis
Drager van het Ereteken voor Orde en Vrede van 1945-1948 met gespen
Dit artikel werd destijds opgesteld door de dochter van Johan Spekking, H.C.M.Theeuwes-Spekking. Johan Spekking overleed op 9 september 2006. Met dank aan de inspanningen van zijn zoon, Willem Spekking. Het levensverhaal is tevens opgenomen in het boek: 'Wat bewoog u? Gesprekken met mannen en vrouwen uit het verzet' van Jan G. Crum (Uitgeverij ASPEKT, Soesterberg).
|