Verklaring van dienstplichtig sergeant E.A.G. Veldkamp
Dpl. Sergeant E.A.G. Veldkamp van 1-II-19 R.I., verklaart bij zijn verschijning
voor de Commissie Militaire Onderscheidingen, op 9 Januari 1947:
--------------------
Mijn Compagniescommandant was Kapitein Van Alewijk, die de eerste oorlogsdag Commandant werd, daar Luitenant Kruisink ziek was.
Op 10 Mei zaten wij in de stellingen in Rhenen. 's Morgens plm. 8.00 uur kregen wij plaatselijk vijandelijk vuur, artillerievuur en zijn toen plm. 200 meter teruggetrokken en zijn de huizen ingegaan. Na de middag kregen wij een bombardement achter de huizen waar wij inzaten, we zijn hier weer uit gegaan en de stelling ingetrokken. 's Avonds kwam het commando "verzamelen". Wij zijn met het heele Bataljon naar voren gegaan en zouden een tegen aanval doen. Wij hebben daar de hele nacht gelegen voor de stoplijn op de hoofdweg tusschen Ouwehand's Dierenpark en de stoplijn, doch er gebeurde niets, tot ongeveer 5 uur Zaterdagsmorgens toen er artillerievuur kwam op de brug in Rhenen over het viaduct, waarna wij weer in de oude stelling teruggingen. Het artillerievuur van de Duitschers werd steeds heviger. Zaterdagmorgen zijn wij even achteruit gegaan, daar het commando kwam dat er parachutisten geland zouden zijn, wij hebben het terrein afgezocht, doch vonden niets. 's Avonds plm. 5.00 uur zijn wij het Dierenpark ingegaan, 1 mitrailleur bleef op de weg. Wij moesten meteen dekking zoeken omdat wij van recht vooruit vuur kregen, wij hebben daar plm. een half uur in dekking gelegen. Daarna zijn wij sprongsgewijze naar voren gegaan door het terrein naar de stoplijn en kwamen daar bij een stelling die bezet was door een onderdeel van 8 R.I. Wij hebben hier de mitrailleur in stelling gebracht. Die nacht zijn wij daar gebleven. Er werd steeds artillerievuur afgegeven en wisten niet waar het vandaan kwam, dit moet eigen vuur zijn geweest.
Ik heb toen een uitval gedaan met Luitenant Wijnants in de richting van Heimerstein, er kwam veel artillerievuur en moesten daardoor terug, zoodat wij weer in de stelling terecht kwamen.
In de nacht van Zondag op Maandag was het in de loopgraaf erg onrustig, onnoodig vuren. Tegen de morgen werd het vrij ordelijk. Vaandrig Elzas was ook bij ons van 8 R.I. en hielp flink om weer orde te krijgen. De geest onder de soldaten was zeer goed. Onze stelling was gedeeltelijk kapot geschoten.
Tegen de middag werd het artillerie- en mitrailleurvuur zeer hevig. Rechts van mij stond Kapitein Van Alewijk die een schot door zijn wang kreeg, een Sergeant van 8 R.I. kreeg een schot door zijn rechter schouder. De Kapitein is hierna naar achteren geloopen, ik hoor hem nog zeggen: "Jongens, niet los laten, vasthouden", daarna heb ik hem niet meer gezien.
Dinsdagmorgens kwam nog een Duitsche soldaat bij Kapitein Van Alewijk en mij in de loopgraaf met een gescheurde rug, die wij na verbonden te hebben in een schuilnis neerlegde.
Wij hebben steeds doorgevuurd tot Dinsdagmiddag, toen kwam er een Kapitein van 8 R.I. in onze stelling, hij was ontzettend zenuwachtig, en zei, daar wij hevig artillerievuur kregen dat wij terug moesten. Hierna ben ik in opdracht van die Kapitein gaan kijken naar de munitiestand en heb geprobeerd om contact te krijgen opdat het eigen artillerievuur verlegd moest worden, daar wij hier veel last van hadden. Ik ben de stelling uitgegaan en sprongsgewijze door het artillerievuur naar achteren gegaan en kwam in de stelling van Overste Hennink van 8 R.I. De beschieting was zoo hevig dat ik aan de Overste gevraagd heb wat ik doen moest waarop hij zeide: "blijf voorloopig maar hier". Hierna kwamen verschillende militairen in de commandopost van 8 R.I. die ik verzamelde. De mitrailleur die kapot was heb ik hersteld en in stelling gebracht en gevuurd in Oostelijke richting.
Ik herinner mij nog zeer goed dat op een afstand van plm. 6 meter er 4 S.S.kerels stonden die wij met handgranaten wegwerkte. Hierna zagen wij in meer Noordelijke richting 2 Duitschers met een zware mitrailleur, die na zeer veel moeite, daar zij in een doode hoek van het terrein zaten, met mitrailleurvuur onschadelijk zijn gemaakt. Later heb ik deze kerels naar de stelling gesleept en de mitrailleur weggehaald.
Om plm. 5.00 uur kregen wij toen van de Overste het commando: "niet meer vuren", waarna de Overste alleen op verkenning uitging. Na zijn terugkomst werd onderdeelsgewijze verzameld en alle wapens ontladen.
Wij zijn met de regimentspatrouille voorop plus een heele groep van ongeveer 150 man de stelling uitgegaan, door het terrein geloopen en de groote weg van Rhenen-Wageningen overgestoken en bereikten zoo de Kalkzandsteenfabriek aan de Rijn. Toen wij daar lagen vroeg Overste Hennink vrijwilligers om met een bericht de Rijn over te zwemmen. Ik heb mij gemeld en ben toen met een korporaal van 8 R.I. (ik meen Van der Kolk) en 2 soldaten van 8 R.I. de rivier overgezwommen en zijn wij in Kesteren terecht gekomen, dat heelemaal was verlaten. Ik heb geprobeerd om in de verschillende gebouwen telefonisch contact te krijgen, doch alles was verbroken. De volgende morgen hoorde ik in het huis waar wij zaten een radiobericht dat de Nederlandse onderdeelen gelegerd moesten blijven, waar zij zich bevonden.
Betreffende Kapitein Van Alewijk: was flink.
Betreffende Krikke: was buitengewoon flink.
Betreffende Riemers: is mij niets van bekend.
's-Gravenhage, 9 Januari 1947.
(get.) E.A.G. Veldkamp.
Opgem. Door J.v.d.B.
--------------------------------------------
Achtergrondinformatie
Dhr. E.A.G. Veldkamp schrijft op 14/12/1971 in een brief aan dhr. E.H. Brongers:
Nadat ik in Kesteren de bevestiging had gekregen, dat de capitulatie was getekend, heb ik mijn patrouille in burgerkleren gestoken en zijn we met zijn allen vanuit Kesteren via Culemborg naar Utrecht gegaan, waar we de Duitse troepen binnen zagen rijden.
Van daaruit heeft ieder van ons zijn eigen legeronderdeel voor zover aanwezig weer opgezocht. Een gedeelte van mijn compagnie vond ik terug in IJsselstein alwaar ik met de waarnemend compagniescommandant Vaandrig Suilen eigenhandig mijn naam van de lijst van gesneuvelden heb geschrapt. (We hebben er wel een paar pilsjes bij gedronken).
Na een dag werd ik ontboden bij de Generaal Van Voorst tot Voorst op het Gemeentehuis van IJsselstein om eventuele inlichtingen te geven over de verblijfplaats van Overste Hennink. Ik kreeg toen de indruk, dat men daar nog al pijn in de buik over had. Tijdens gesprekken in de commandopost van 8 R.I. met de Overste had deze zich nog al kwaad gemaakt over de verbindingen naar de Staf van het Legerkorps. Ook de Sergeant kon geen inlichtingen geven. Met een speciale opdracht, zowel in het Nederlands als in het Duits schriftelijk gegeven ben ik toen terug gegaan naar de Grebbeberg om informatie. Deze kon ik daar bemachtigen, de Overste Hennink had na wegzenden van zijn mannen zich vrijwillig als krijgsgevangene gemeld. Voor mij blijft hij "een groot man".
Later heb ik nog vele briefwisselingen met de Overste gehad..."
|
|