De herinneringen van soldaat Samuel Palm aan de meidagen van 1940

Hieronder de herinneringen van de Groningse soldaat Samuel Palm (III-11 R.I.) aan de meidagen van 1940, die hem uiteindelijk op de Grebbeberg brachten. Ze bereikten ons via zijn in Israel wonende zoon Ephraim, in het verhaal aangeduid als "Eddy". Bij het lezen van dit relaas moeten we in het oog houden dat Palm zijn relaas pas jaren na de oorlog schreef en dat hem daarbij mogelijk niet meer alles helder voor de geest zal hebben gestaan. Bovendien is er in deze oorlogsdagen meer over deze mensen heen gekomen dan sowieso iemand kan bevatten.

In sommige stukken is Palm heel beknopt, in andere passages weer juist heel gedetailleerd. En hoewel Palm in zijn relaas nogal eens overhoop ligt met tijdstippen en data (zo krijg je de indruk dat hij twee nachten op de Grebbeberg heeft vertoefd, terwijl het er in werkelijkheid maar één kan zijn geweest) is het grosso modo een goed leesbaar en duidelijk verslag, dat in elk geval sterk het vermoeden wettigt dat hij behoorde tot het kleine groepje verdedigers dat op de 13e mei in het stoplijngedeelte ten zuiden van de Grebbeweg het langst op zijn plaats is gebleven. Zie in dit verband ook het verhaal van vaandrig Frans In den Bosch (commandant 1e sectie 3-I-8 R.I.), waarin een aantal door Palm beschreven voorvallen duidelijk terug te vinden is.

De door Palm genoemde luitenant "Blits" is zeer waarschijnlijk de bekende reserve 1e luitenant-adjudant J.P.J. Verberne (overleden in 2011) van III-11 R.I. geweest. Er moet in dit verband sprake zijn van een bijnaam, want een luitenant met de naam Blits (of Blitz) is er in onze krijgsmacht destijds niet geweest. We hebben zoveel mogelijk de spelling van destijds overgenomen en een enkele passage bleef helaas, ook na herhaalde pogingen tot ontcijfering, onleesbaar.

Samuel Palm begint zijn verhaal in september 1938

Vreeselijke spanning in Europa in verband met de Duitsche eischen inzake Sudetenland. In Praag werden de loopgraven in de omgeving der stad aangelegd en elk moment dreigde er een oorlog uit te breken. We hadden toen Alfred uit Elberfelt op bezoek, die op doorreis was naar Palestina. Donderdag kreeg ik op de zaak een aangeteekend schrijven, dat ik als onderdeel van de Grensbewaking (de BOUV = Buitengewone Oproeping Uitwendige Veiligheid) op moest komen. Ik maakte alles in gereedheid en vertrok 's middags naar het Kamp. Hier bleven we tot 's avonds en gingen toen met autobussen in een stroomende regen naar de verschillende plaatsen. We kwamen in Jipsinghuizersluis terecht.

Het was enkel een brugwachterswoning met eenige hokken. De brug en sluis moesten bewaakt worden (een kleine kazemat herinnert ter plaatse nog altijd aan deze periode, red.). We waren vol spanning hoe of het in de politiek zou afloopen. De andere jongens van onze afdeeling vormden een vreeselijk rapaille en waren mij allen onbekend, daar deze BOUV uit verschillende lichtingen was samengesteld. Het weer was iedere dag vreeselijk slecht. De eerste dag (vrijdag) zijn we vergeten met het eten dat per auto uit Winschoten aangevoerd moest worden. Op aandringen van de kapitein hebben we 's avonds om 10 uur nog stampot-andijvie gekregen. Deze was vreeselijk slecht bereid. De glibberige andijvie was niet gesneden doch er in hele kroppen door gestampt. Het walgde me toe, doch daar ik een blaffende honger had heb ik het toch gegeten.

Klik hier voor een uitvergroting
Stafgroep met Samuel Palm (bovenste rij, 3e van links) (1939-1940) » meer
De zaterdagavond en zondagavond trokken verschillenden van onze groep naar het dichtstbijzijnde dorp Vlagtwedde en kwamen ze stomdronken terug. Het werd toen een vreeselijk spektakel en toen de dronkenlappen met de geladen geweren begonnen te spelen werd het ons te bar. De drie "zwaarste" werden met handen en voeten gebonden in een hoek neergelegd tot ze de volgende morgen nog verstijfd iets meer "bij" waren.

Intusschen was Chamberlain naar München gevlogen en we waren zeer verheugd toen hij terugkwam met "This time it's all right" en dachten dat we nu de volgende dag wel weer naar huis konden terugkeren. Het duurde echter tot de volgende week dinsdag (totaal 11 dagen) dat we weer naar huis terugkeerden. De avond voor het vertrek was er nog een vreeselijk relletje in cafe Dopper in Stadskanaal. Alle soldaten uit de omgeving moesten daar samenkomen en er werd een stevige borrel gedronken op de goede thuiskomst. De eerst aangekomenen hadden na eenige uren wachten trek in een hartige beet en kochten Udema's worstjes voor 12 en een halve cent. Hoe meer er verkocht werden, des te duurder werden ze voor de nieuw aangekomenen, zoodat ze tenslotte een kwartje kostten. Op een gegeven oogenblik werd de afzetterij duidelijk en daar de gemoederen al zeer op temperatuur waren volgde er een vreeselijk kabaal, waarbij met glazen en flesschen gesmeeten werd van jewelste. Tenslotte gelukte het eenige onderofficieren om de orde te herstellen en zo kwamen we de volgende morgen in Groningen aan. De volgende dag konden we naar huis afzwaaien.

Intusschen bleef het vol spanning in de politiek. Op 31 maart werd Eddy geboren. Met vreugde en trots ging ik iedere dag naar het Ziekenhuis. Op een nacht werd er gebeld. Ik vloog het bed uit en dacht dat er iets in het Ziekenhuis niet in orde was. Er stond echter een postbode aan de deur met de bekende roode envelop voor de opkomst van de BOUV. Ik heb natuurlijk geen oog meer dichtgedaan en begon te overleggen wat ik allemaal mee zou moeten nemen, daar ik de eerste keer niet genoeg meegenomen had. Tegen 8 uur ging ik op weg naar de kazerne om te trachten uitstel te verkrijgen in verband met de bevalling van H. (zijn vrouw, red.). De kapitein van mijn nieuwe compagnie was mij meteen zeer onsympathiek. Ik kon van hem geen meedewerking krijgen. Ik begreep dat er niets aan te doen was en ben toen maar naar het Ziekenhuis gegaan om afscheid te nemen. Toen ik voorbij het Ziekenhuis fietste had H. mij vanuit het bed gezien, doch had geen zekerheid dat ik het was, daar het wel vreemd was dat ik uniform zou zijn.

Toen ik nu binnenkwam was ze wel eenigszins voorbereid en viel het afscheid nogal mee, daar ze zich erg flink hield. Als jonge vader was het voor mij verschrikkelijk, maar het was gelukkig nog geen oorlog. Ik moest mij melden in de school aan de Zaagmuldersweg. Het was juist de 7e dag en er was geen brood in huis. Van mijn schoonmoeder kreeg ik wat Krem (?) mee en er werd mij door I. wat brood in de school gebracht. Des avonds gingen we naar het station om met onbekende bestemming te vertrekken. We wachtten uren en uren totdat men eindelijk ontdekt had dat onze trein vertrokken was zonder ons mee te nemen. Er werd toen vlug een trein in elkaar gezet en we kwamen in de vroege morgen in Stadskanaal aan, waar we in Hotel Dopper ondergebracht werden. Wij, dat waren drie menschen van de Verbindingsafdeling, daar het compagniesbureau hier ook gevestigd was. Het leven was aanmerkelijk beter dan in Jipsinghuizersluis, daar we ook toegang tot het café hadden en hier behoorlijk de krant konden lezen en een kopje koffie konden drinken. Ik overlegde met mijn collega's dat ik Dinsdagmorgen vrij zou nemen en ging toen met de auto van één van de veehandelaren clandestien naar huis en keerde 's middags tegen 6 uur weer terug. Over het algemeen was het in Stadskanaal best uit te houden en werd er door de soldaten zelfs een revue opgevoerd.

Toen na enkele maanden de mogelijkheid bestond om een werkloze als plaatsvervanger te nemen, werd er door de zaak veel moeite gedaan om mij vrij te krijgen. Toen ik met een dag verlof thuis was en op de fabriek werkte, werd ik opgebeld dat er voor mij een vrijstelling gekomen was. Dezelfde dag ging ik weer naar Stadskanaal terug om mijn spullen in te leveren en keerde ik als vrije man weer naar huis terug. Het was inmiddels half Juni geworden en na twee en halve maand kon ik ten volle van mijn jong vaderschap genieten. Telkens als ik van de zaak kwam moest ik even in de wieg kijken en vond ik het heerlijk om met de boy uit rijden te gaan.

Op politiek terrein bleef de spanning toenemen tot op 29 Augustus de Duitsche troepen Polen binnenvielen. Onmiddellijk werd hier de Algemeene Mobilisatie afgekondigd. Doordat ik een plaatsvervanger in Stadskanaal had gekregen was ik bij een ander Regiment ingedeeld en wel bij het 11e . Ik moest de eerste mobilisatiedag naar Ede (?) en vandaar (Palm twijfelt hier, maar 11 R.I. is inderdaad opgekomen in Ede en vandaar verder geleid naar Bennekom, red.) moesten we loopen naar Bennekom. Eddy was toen juist een half jaar oud en natuurlijk waren mijn gedachten steeds bij thuis en hoe het nu verder zou moeten gaan. Langzamerhand kwam in Bennekom de compagnie bij elkaar waarbij verschillende soldaten hun oude vrienden uit hun diensttijd terugzagen. Ik kende niemand van hen en voelde mij erg eenzaam. We lagen in een ongebruikte koestal , die goed schoongemaakt was. We bleven hier tien dagen zonder iets te doen totdat we het bevel kregen onze zaken te pakken en op marsch gingen. Eerst over Ede naar Veenendaal en de volgende dag verder naar Amerongen. Beide dagen was het snikheet en werd het een zeer vermoeiende tocht.

Zaterdagmiddag tegen 3 uur kwamen we in Amerongen aan en waren erg blij een kwartier te hebben. In de loop van de late namiddag kwamen er allerlei geruchten dat ons kwartier vol wandluizen zat en daarom door de vorige troepen verlaten was. Het bericht ging naar de kapitein en het resultaat was dat we 's avonds om 10 uur weer gingen verhuizen en alles moesten achterlaten daar het ontsmet moest worden. De meesten hadden echt heel wat levensmiddelen meegenomen, die na de ontsmetting niet meer te gebruiken zouden zijn. Daarom werden er nog in de loop van de avond door het dakraam allerlei koffers en pakken naar buiten gebracht om zoveel mogelijk in veiligheid te brengen.

Ons nieuwe kwartier zag er veel beter uit, had closets met waterspoeling. Banken of stoelen waren er niet. We hadden een groote kamer van ongeveer 5 x 3 meter. We lagen hier met ongeveer 20 man in het stroo. Het was er soms een vreeselijke lucht. Nadat we ook hier weer een 14 dagen niets gedaan hadden begon het werken, dat bestond uit het oefenen met telefoon en seinlamp. We waren met 4 seiners. In plaats van te oefenen gingen we iedere dag naar een of ander café en brachten daar de tijd door met biljart enz. Op een keer, toen ik met verlof was, gebeurde het dat de 3 soldaten in het café te diep in het glaasje hadden gekeken en aangeschoten naar de school (ons nieuwe kwartier) terugkeerden. Het toeval wilde dat juist de grootmajoor binnen was en de jongens hem in een vrolijke stemming ontmoetten. Er volgden natuurlijk de gekste antwoorden op zijn vragen en het gevolg was dat we in het vervolg met de troep mee moesten naar Wageningen om stellingen te maken. We hadden natuurlijk allen de p in , maar er was niets aan te veranderen.

Klik hier voor een uitvergroting
Stellingen graven - stafgroep met soldaat Samuel Palm (staand links) (1939-1940) » meer
Inmiddels was het half Oktober geworden en reden we met (open?) auto's naar het stellingterrein. Hier moesten we zand kruien tegen een hoogte van (?) 3 meter en 's avonds loopgraven-onderkomens maken. Het was zeer zwaar en vermoeiend, vooral voor ons die handarbeid niet gewend waren. Eindelijk kwam een gelegenheid om zakenverlof te krijgen. Natuurlijk hoopte ik één van de gelukkigen te zijn. Nadat er reeds een tiental ingewilligd waren, begon ik ongerust te worden en deed de zaak nog eens extra moeite met het resultaat dat ik 10 x 3 dagen zakenverlof kreeg. Ik nam de laatste 3 dagen van de week. Moest nu woensdagmiddag om 3 uur vertrekken uit Amerongen, was dan tegen 8 uur in Groningen, zaterdagavond moest ik om 7 uur uit Groningen en was dan om 1 uur in Amerongen terug. Dit was wel uit te houden, ofschoon ik wel Zondags allerlei baantjes moest opknappen en gebonden was. De kapitein lustte graag een borrel en ik nam of en toe wel eens een halve fles Oude Klare mee en werd daardoor goede maatjes met hem. Op verzoek van de sergeant, die ook "bewerkt" was werd ik op het bureau geplaatst en had toen een makkelijk leventje.

We hadden inmiddels een nieuw "tehuis" gekregen in de nieuwe houten barakken waar we met ongeveer 100 man in één zaal lagen. Persoonlijk was ik erg bevriend geworden met de familie Van Ewijk, waar ik 's avonds steeds naar toe ging. De dagen en weken gingen voorbij zonder belangrijke gebeurtenissen. Telkens wanneer mijn zakenverlof bijna afgeloopen was kwam de nieuwe toestemming juist op tijd, zoodat ik geregeld 3 dagen in de week thuis was.

Het was woensdag 8 mei toen ik weer met verlof zou gaan. Van de familie Van Ewijk had ik een prachtig bouquet seringen meegekregen voor H. Toen we in de buurt van Doorn met de tram aangekomen waren werd deze gelast te stoppen op bevel van de Marechaussee. Hier hoorden we de ontstellende tijding dat alle verloven waren ingetrokken, geen enkele uitgezonderd. We moesten dus weer terugkeeren. Onderweg vroeg een dame mij of zij nu de seringen mocht hebben. Tegen 5 uur werd ik uit Groningen opgebeld en vroeg H. wat of ze moest doen, thuisblijven of weggaan daar we afgesproken hadden dat wanneer de toestand ernstig was zij achter de Waterlinie zou gaan. We wisten niet wat er aan de hand was en daarom adviseerde ik voorloopig thuis te blijven.

In de loop van de Donderdag kwam er geen nieuws binnen en waren wij ons niet bewust hoe ernstig de toestand reeds was. De volgende morgen omstreeks 4 uur werden we verschrikt wakker door honderden vliegtuigen die boven ons waren. We dachten eerst aan een Duitsche of Engelsche aanval. In de loop van de morgen hoorden we allerlei geruchten, totdat de Koningin voor de radio verklaarde dat Duitschland ons aangevallen had en wij in oorlog waren. Het waren ontstellende berichten. We moesten alles inpakken en ons gereed houden. Na afscheid van onze Amerongse vrienden genomen te hebben gingen we naar Kasteel Broekhuizen te Leersum. Hier bleven we de geheele vrijdag liggen, terwijl de vliegtuigen onafgebroken over ons heen vlogen en ook beschoten werden. Tegen het vallen van de avond konden we eenige beschutting vinden in wat "hutten" uit palen en dekzeil. Hier gingen we op de grond liggen slapen met het geweer naast ons. We hadden nog maar eenige uren geslapen, toen we bevel kregen om de heide in de omgeving af te zoeken waar parachutisten gedaald zouden zijn. We werden in verschillende groepen verdeeld en gingen toen in pikkedonker op stap de heide in. Het was een zeer onaangename tocht. In onze spanning, waarin we de geheele dag geleefd hadden, meenden we in elke boom een manspersoon te zien en gingen er met het geweer in de aanslag op af. Tegen het aanbreken van de dag keerden we weer terug.

Omstreeks 6 uur werd het een vreeselijke drukte op de kampplaats om het kasteel waar 5.000 man gelegerd waren. We hadden in de loop van vrijdag reeds allerlei fantastische berichten gehoord over de oorlog en hoe onze troepen zich vooral op de vliegvelden wisten te handhaven. Vroeg in de morgen kreeg nu een mitrailleurafdeling bevel om als versterking naar Gouda te vertrekken naar het vliegveld Iepenburg (Ypenburg / in werkelijkheid was de bestemming Rotterdam en ging het om het 1e bataljon van 11 R.I., red.) het opladen van alles ging natuurlijk met de noodige nerveusiteit gepaard.

Om 8 uur werden wij voorzien van fietsen en moesten naar Rhenen om daar als reserve te blijven. Onze groep bestond uit ongeveer 200 man. Onderweg werden we herhaaldelijk door vliegtuigen beschoten en kwam een grootmajoor (majoor Van der Ploeg, red.) voorbij die ons mededeelde dat de Franse artillerie op de Achterberg in Amerongen stond en dat er Engelsen in Utrecht aangekomen waren. Vol goeden moed gingen we verder, zij het ook dat we erg langzaam vorderden daar we telkens dekking moesten zoeken bij het naderen van vliegtuigen. Onderweg kregen we plotseling bevel dat de herkenningsplaat (de leeuw) op de helm verwijderd moest worden, daar het de kogels teveel trefkans bood. Verder moest de helm met zand en geweervet "dof" worden gemaakt, omdat deze schitterden in de zon en vanuit vliegtuigen gemakkelijker gezien konden worden.

Klik hier voor een uitvergroting
Kaart van Samuel Palm aan zijn vrouw verstuurd tijdens de mobilisatie vanuit Wijk bij Duurstede (12 november 1939)
Eenige kilometers voor Rhenen lieten we onze fietsen in een Bosch achter en gingen we te voet verder. Onderweg ontmoetten we een groote vrachtauto, beladen met cigaretten, koeken en chocolade, die onder toezicht van de politie uit de winkels in Rhenen gehaald waren (dat vrijdag al geëvacueerd was) en nu aan de soldaten uitgedeeld werden. Daar ik niet rookte kreeg ik een doos met 50 Kwatta-reepen (chocolade, red.) en had al loopende moeite om een plaatsje voor die zoete last te vinden. Ergens in de omgeving van Rhenen werd halt gehouden en zochten we dekking in een bosch. Hier waren ook reeds andere troepen en leerden we voor het eerst de oorlog kennen. De Duitsche artillerie trachtte de Koerheuvel, een uitzichttoren waarin zich een Nederlandsche post bevond, te vernielen en we hoorden de granaten overal om ons heen uiteenbarsten. Tijdens deze rust gingen verschillende soldaten het dorp in en kwamen met gouden ringen, horloges, verrekijkers enz. terug, die ze uit de winkels in Rhenen gestolen hadden.

Tegen 3 uur in de middag marcheerde onze troep het dorp in en konden we in een straat kwartier opslaan, daar we voorloopig in Rhenen zouden blijven. Met een groep van 4 man gingen we de huizen binnen, haalden het beddegoed naar beneden en maakten in de kelder een slaapplaats. Ineens komt korporaal Nederveen (?) binnenstormen met een pannetje met een kip er in onder de uitroep "Is toch kip". We hadden namelijk afgesproken om met Pinksteren een kip te koopen en die door de kok te laten braden. We hadden nu toch kip, zij het onder heel wat andere omstandigheden dan we ons gedacht hadden. We waren goed en wel gereed met ons "tehuis" toen wij in de buurt een hevige knal hoorden en het bleek dat de Duitschers nu bezig waren Rhenen te beschieten. De granaten gierden om ons heen en we vluchtten van de eene hoek van de straat naar de andere.

Plotseling bevel om te verzamelen. Er werd verwacht dat de vijand de aanval op Rhenen zou ondernemen. Wij werden geïnstrueerd omtrent het straatgevecht en ons werd de plaats aangewezen. We werden nu gewaar wat oorlog was en waren allen zeer opgewonden. Nadat we ongeveer een uur zoo gestaan hadden, kregen we bevel om naar de vuurlinie op te rukken als versterking. We wisten dat we met het ergste rekening zouden moeten houden en er werden weinig woorden gewisseld. We trokken het viaduct over in de richting van Ouwehand's Dierenpark. In de verte hoorden we het gieren van de kogels. Plotseling gaf de majoor die ons aanvoerde het bevel "Tamboer, blaas voor de aanval". Hierop moesten we ons verspreiden aan weerszijden van het kreupelhout.

Het was inmiddels 7 uur geworden en we hadden nog niets gegeten dan het brood dat we 's morgens meegenomen hadden. Honger had ik niet door alle opwinding die we meemaakten.

Langzaam kropen we door het dichte struikgewas, terwijl de kogels ons om de oren floten. Het eerste kwartier had ik een groote angst over me en leek het me toe overal stemmen en gegil te horen. Toen ik de eerste vuurdoop doorstaan had en tot het bewustzijn kwam dat de meeste kogels niets raakten werd ik langzamerhand weer rustig. We gingen eenige honderden meters voorwaarts en kwamen toen in loopgraven terecht. Daar wij deze zelf niet gemaakt hadden wist niemand de weg. Inmiddels was het begonnen te schemeren en er was geen enkele officier meer te zien. We bleven samen met enkele onderofficieren en zochten een goed plaatsje op waar we het voorterrein moesten bewaken en op elke verdachte beweging moesten vuren. Na ongeveer een uur moesten we verder voorwaarts en werd daar het vijandelijk vuur veel heviger. Op alles in het voorterrein werd geschoten. Zagen we een vuurstraal, dan knalden het volgende oogenblik onze geweren. De vijand van zijn kant zag ons vuur en opende op zijn beurt een heftig vuur. Het was inmiddels pikdonker geworden. Sloop iemand achter ons langs, dan werd hij bij de keel gegrepen en naar het wachtwoord gevraagd dat toen "slotgracht" luidde.

Klik hier voor een uitvergroting
Uitbetaling van de soldij met soldaat Samuel Palm staand achter de tafel (1939-1940) » meer
We waren blij dat de eerste ochtendschemering zichtbaar werd. Intusschen was het vuren iets verminderd. Ik had een blaar aan mijn duim van de grendel overhalen. Bij het aanbreken van de dag werd het rustig, ofschoon we hier en daar nog wel granaten hoorden ontploffen. Langzaam gingen we voorwaarts, samen met onze onderofficieren, die eigenlijk niets wisten hoe er gevochten moest worden.

Acht uur in de morgen begon het vijandelijk vuur weer heviger te worden, vooral uit de boom in de omgeving waardoor ze in de loopgraaf konden schieten. We moesten zo goed mogelijk dekking zoeken en ook gedekt schieten. Het vuren werd al heviger. Intusschen had ik een stalen schietplaat gevonden , een loodzwaar ding dat ik overal mee heen sleepte, doch dat een goede beschutting gaf daar er verschillende kogels op afgesprongen zijn.

Tegen de middag kwamen er vliegtuigen boven ons. We dachten eerst dat het Hollandsche waren en begonnen te wuiven. Toen het echter met een regen van kogels beantwoord werd wisten we wel hoe laat het was en zochten ijlings dekking in een mitrailleurnest. Enkelen die zich niet meer gauw uit de voeten konden maken kropen in een hoek. De vliegtuigen vlogen heel laag over onze stelling waarbij heel wat zand in het "zog" werd meegenomen. Toen een van de jongens hiermee bestrooid werd riep hij uit: "Ze gooien met peper", hetgeen een hartelijk gelach uitlokte.

Tegen de namiddag kwam een officier van ons bataljon opdagen, namelijk de luitenant Blits, die ons eenigszins met de stand van zaken op de hoogte bracht. Hier en daar zagen we in het voorterrein wat Duitsche soldaten optrekken, waarop dan een hevig vuren volgde. Zoo kwam dan eindelijk de avond weer aansluipen. We hadden nog geen eten gehad en wat was ik blij met mijn chocolade die ons nu uitstekend van pas kwam. Onze honger werd daardoor eenigszins gestild. We waren heel doodmoe daar we vanaf Vrijdagmorgen nog niet weer geslapen hadden. Toen het goed donker werd zagen we eensklaps lichtkogels boven ons, die alles in een helder daglicht zetten. Deze kogels vielen op het mos dat op het kippengaas lag over de stelling heen en waarmee deze keurig gecamoufleerd was. Dit mos, dat kurkdroog geworden was, begon te branden en viel in de loopgraaf waar overal munitie en handgranaten lagen opgeslagen. We begonnen te slaan en trappen zo hard we konden. Toen de lichtkogels goed en wel voorbij waren, hoorden we de Duitsche soldaten naar voren komen en waren ze zoo dichtbij dat we hun "groepwoord" konden horen. Steeds ging het "Meister, meister, meister", aan de eene kant, dan weer terug. We konden niets zien en daarom werd er niet geschoten om onze positie niet te verraden.

Toen de ochtend aanbrak bemerkten we tot onze schrik dat de Duitschers nu ook achter ons waren en we van beide kanten vuur kregen. Onder leiding van luitenant Blits trokken we terug op een zijtak van de stelling. Na even de omgeving verkend te hebben bemerkten we dat hier al anderen voor ons gevochten hadden. Overal lagen patroondozen en hulzen. In een mitrailleurnest vonden we en kist met wat brood en we vlogen er op af. Toen ik ook nog zoo gelukkig was om een veldflesch met water te vinden konden we weer een beetje "moed" eten. Samen met de luitenant Blits heb ik toen een gevecht gehad met een Duitscher die in een boom zat, totdat we zijn "geweer" naar beneden hoorden vallen. Dit waren zeer opwindende minuten.

In de loop van de vroege morgen werd het vuur steeds heviger. Toen ik even over het voorterrein keek zonder bescherming van mijn schietplaat, kreeg ik 2 schoten op mijn helm juist op de plaats waar de leeuw gezeten had en ik besefte later welk een geluk ik had gehad dat de helm juist een voldoende scheeve stand had. Aan het vuren bemerkten we dat de Duitschers steeds dichterbij kwamen en hoorden we voor ons eenige handgranaten ontploffen. Dit was voor ons een teeken dat de vijand elk oogenblik voor ons kon opdagen. Wij verspreidden ons in de loopgraaf en ook onzerzijds begonnen we met handgranaten. Ergens zagen we een Duitscher in onze stellingen springen. Onmiddellijk vlogen de handgranaten op hem af. Doch de vijandelijke druk werd steeds heviger. Steeds meer vielen de handgranaten om ons heen totdat we het niet meer konden houden en naar de uitgang van de loopgraaf stormden. Tot onze verbazing zagen we hier een kapitein op een boomstam zitten in afwachting. Achter ons hoorden we het getier van de Duitschers. Toen we de helling afstormden werden we van boven, uit onze eigen stellingen, beschoten en gierden de kogels ons weer om de ooren. Ofschoon we erg vermoeid waren liepen we wat we konden en niemand wilde de laatste zijn, alsof alle kogels voor hem waren.

Klik hier voor een uitvergroting
Kaart van de opmars- en terugtochtsweg (bij benadering) die soldaat Samuel Palm bij zijn deelname aan de strijd op de Grebbeberg heeft afgelegd (12-13 mei 1940)
Onderweg wierpen we de meeste uitrusting weg en kwamen zoo ergens in Rhenen uit. Gelukkig wisten enkelen de weg. Door brandende stegen kwamen we bij de Rijn en kropen op handen en voeten voorwaarts langs de oever. Tenslotte waren we op het vrije veld toen we opnieuw door een zware mitrailleur onder vuur werden genomen. Langzaam kruipende ging het weer voorwaarts totdat we bij een alleenstaand huis aan kwamen. Alles wilde hier naar binnen. Van de oorspronkelijke 200 waren er toen nog ongeveer 60 over. De overigen waren gesneuveld, gevangen genomen of wegens uitputting achtergebleven. Met veel moeite gelukte het ons ouderen om de jongeren te bewegen dit huis niet binnen te gaan. Wanneer er een granaat op zou komen, zou niemand het overleven. Weer ging het verder totdat we achter een walletje in een weiland weer voorwaarts konden. Inmiddels was de mitrailleur opgehouden met vuren en zagen we een granaat dichtbij ons uiteenslaan. Vlak daarop nog een en nog een. Het was duidelijk dat we door een batterij van 3 stukken onder vuur genomen waren. We bleven liggen. Na eenige tijd volgden weer 3 schoten. In de pauze die volgde renden we langs de "walkant" naar voren in de richting van de straatweg.

Telkens wanneer er weer 3 schoten gelost waren vlogen we weer vooruit totdat we eindelijk de straatweg bereikten. Hier kon ik niet meer en ging het eerste het beste huis binnen na de deur met de kolf van mijn geweer geramd te hebben. In de keuken was niets meer te vinden en ik ging de kelder in. Hier vond ik een glas met kersen, dat ik helemaal opgegeten heb; verder vond ik nog andere "eterij" en na even uitgerust te hebben ging ik alleen weer verder. Plotseling zag ik even voor Rhenen een troep soldaten aankomen en even later vlogen mij enkele kogels om de ooren. Ik rende naar voren onder het roepen van "Niet schieten, eigen troepen" en kreeg zoo mijn veiligheid terug. Deze soldaten brachten enkele zware mitrailleurs in stelling en begonnen de Cuneratoren onder vuur te nemen om te trachten de Duitschers er uit te krijgen. Daar dit niet lukte hoorde ik plotseling de artillerie er op schieten en begonnen de klokken door het neervallende gesteente te luiden. Het was een angstig geluid. Tot mijn groote verbazing bleven de troepen op de weg rustig staan praten. Plotseling kwamen er 7 vijandelijke vliegtuigen opzetten en in scheervlucht mitrailleerden zij de soldaten op de weg die overal heen vluchtten. Ik loste vanuit de bosjes nog eenige schoten op de vliegtuigen.

Nadat dit voorbij was zag ik op straat veel soldaten liggen en was het een vreeselijk tumult. De soldaten trokken in allerijl terug en ik ging ook in mijn eentje de weg naar Amerongen op. Onderweg vond ik een fiets, de lekke band was geen bezwaar om te rijden. Onderweg zag ik nog een stukgereden fouragewagen staan. Daar er nog eenige brooden in lagen nam ik er één mee en heb dit op de fiets opgegeten. Bij Elst aangekomen zag ik hier heel veel soldaten. Ik mocht niet doorrijden en moest aan de kant van de weg wachten. Plotseling zag ik bekenden van onze compagnie die aan de andere zijde van de weg het kreupelhout waren ingetrokken. Ik meldde mij bij een onderofficier en mocht mij hierbij aansluiten. We werden het veld ingezonden en moesten ons ingraven. Op de weg werd een groote barricade gemaakt. Het was duidelijk dat we de Duitschers de opmarsch moesten beletten. Onafgebroken vlogen Duitsche verkenningsvliegtuigen laag boven ons zonder dat er op geschoten werd. In de verte hoorden we de kanonnen nog bulderen. Tegen 7 uur kregen we bevel dat we weer moesten terugtrekken. Gelukkig waren we spoedig op de straatweg en vonden hier fietsen bij honderden liggen. Vlug werd er één genomen en voort ging het naar Amerongen, zoo hard we konden.

Hier eindigt het relaas van Samuel Palm

Er blijven enkele vragen ter beantwoording over die wij, redactie, hieronder hebben uitgewerkt.

  1. Tot welk onderdeel behoorde Samuel Palm precies?
    Van Samuel Palm horen we allereerst dat hij, na eerst bij een Noordelijk Regiment te hebben gediend, via een overplaatsing terecht was gekomen bij het 11e Regiment Infanterie. Wij nemen aan dat hij daar organiek behoorde tot Staf III-11 R.I. en als seiner/telefonist was ingedeeld bij één van de tirailleurcompagnieën van dit bataljon. Het meest in aanmerking daarvoor (verdere onderbouwing volgt bij vraag 2) komt de 2e compagnie van III-11 R.I., kortweg 2-III-11 R.I.

    Dat hij op de Grebbeberg met zekerheid gewoon als infanterist (en niet primair als seiner) is ingezet zal een gevolg zijn geweest van het feit dat majoor Van der Ploeg opdracht had gegeven de materiaalwagen achter te laten omdat men in de stoplijnloopgraaf geen verbindingen nodig zou hebben en de al in de loopgraaf aanwezige compagnie van 8 R.I. (2-III-8 R.I.) al sowieso over verbindingen beschikte.

  2. Waar op de Grebbeberg kwam Palm terecht?
    Palm heeft het over een compagnie van ongeveer 200 man (de sterkte van een tirailleurcompagnie varieerde van 160 tot 200 man) waartoe hij bij de opmars naar Rhenen behoorde. Wij nemen aan dat het zich heeft gehandeld om de 2e compagnie van III-11 R.I. onder commando van de veelbesproken en nogal omstreden kapitein Franssen. Dit was namelijk de enige tirailleurcompagnie van III-11 R.I. die op normale of vrijwel normale sterkte tijdens de slag om de Grebbeberg aanwezig was. Deze compagnie is op deze 12e mei in de loop van de middag ingezet ten noorden van de Grebbeweg om daar de stoplijn langs de open plek in het bos (de roggeakker) te versterken in het vak van 2-III-8 R.I.

    Klik hier voor een uitvergroting
    Dhr. J.P.J. Verberne, in mei 1940 reserve 1e luitenant-adjudant bij 11 R.I. en door Palm in zijn relaas aangeduid als luitenant "Blits" (foto: Martin Brink)
    Terwijl 2-III-11 R.I. dus terecht kwam ten noorden van de Grebbeweg, staat het wel vast dat Palm zelf op enig moment terechtgekomen is ten zuiden van die Grebbeweg. Een zeer duidelijke, niet te negeren aanwijzing daarvoor is het verslag van vaandrig In den Bosch van de ten zuiden van de Grebbeweg gelegen 3e compagnie van I-8 R.I. (3-I-8 R.I.).

    Leg je namelijk het verhaal van Palm naast het verslag van vaandrig In den Bosch dan zijn er zoveel overeenkomsten dat dit haast niet anders mogelijk is. Daarvoor pleit bijvoorbeeld zijn beschrijving van het werpen van handgranaten, het gevecht met Duitsers die in bomen zaten, het nachtelijke praten van de Duitsers die vlakbij tegenover hem lagen, vooral ook het terugtrekken uit de loopgraaf via de helling van de berg naar beneden (waarbij men door de Duitsers van boven werd beschoten), de aanwezigheid van een luitenant van zijn eigen bataljon (de luitenant "Blits", die in werkelijkheid waarschijnlijk de daar inderdaad opduikende Verberne is geweest), zijn beschrijving van de vlucht langs de Rijn. Met name valt bij dat laatste punt op dat Palm het daarbij allereerst heeft over een mitrailleurbeschieting (vanaf de fabriek Rhenus, red.) en dan over een beschieting door Duitse artillerie met steeds 3 schoten achtereen. In den Bosch vertelt precies hetzelfde, zoals trouwens alles wat hierboven wordt vermeld ook bij In den Bosch te lezen valt. Ook beschrijft Palm een brand in de loopgraaf, die men met moeite de baas wordt. Ook dat komt aan de orde in het verslag van vaandrig In den Bosch. De laatste geeft voor die brand weliswaar een ander tijdstip, maar dat zegt niet alles omdat Palm zoals gezegd er qua tijdstippen begrijpelijkerwijs na zoveel jaren nog wel eens naast zit. Ook de oorzaken van de brand, die beiden opgeven, zijn trouwens niet dezelfde.

    Palm is dus op de Grebbeberg kennelijk niet met 2-III-11 R.I. meegegaan. Hij vertelt namelijk in de laatste alinea van zijn verslag dat hij (na het terugtrekken vanaf de Grebbeberg op de 13e mei) bij Elst militairen tegenkomt van zijn compagnie (2-III-11 R.I.) die AAN DE ANDERE (d.w.z. de noordelijke) KANT van de (Grebbe-)weg het terrein waren ingegaan en daar terecht waren gekomen in de loopgraaf die langs het roggeveld liep (de stoplijn, zie boven). Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat hij samen met anderen van de Staf van III-11 R.I. (waartoe hij organiek behoorde) op enig moment op de 12e mei toegevoegd is aan het detachement van kapitein Dewez (oorspronkelijk commandant van 2-I-11 R.I.).

    Het detachement Dewez is op de 12e mei gevormd, was niet meer dan ongeveer een halve compagnie groot (vandaar mogelijk ook de overplaatsing van Palm) en had opdracht gekregen de stoplijn ZUID van de Grebbeweg te versterken.

    Dat zou ook duidelijk maken waarom Palm zich in zijn verhaal niet uitlaat over de z.g. kwestie Franssen. Deze laatste was de (nogal omstreden) commandant van 2-III-11 R.I., die bij aankomst in Rhenen met zijn compagnie en een deel van de M.C. feitelijk eigenmachtig is teruggetrokken naar Remmerden. Hij is vervolgens door majoor Van der Ploeg teruggehaald en in het bijzijn van de troep uitgemaakt voor verrader. Op zichzelf was dat natuurlijk het vermelden waard geweest, maar een eventueel en eigenlijk wel aannemelijk overgaan naar het detachement Dewez lijkt een goede verklaring voor het ontbreken van dit incident in het verhaal.

    Er is nog iets dat ook wel pleit voor het detachement Dewez als het onderdeel waarbij Palm op de 12e mei deelnam aan de strijd op de Grebbeberg. Na aankomst in Rhenen werden de militairen van dit onderdeel ondergebracht in huizen, maar weer verzameld omdat kapitein Dewez via een motorordonnans bericht had gekregen dat men Rhenen misschien in straatgevechten zou moeten verdedigen. In zijn verslag heeft Palm het ook rond dit tijdstip (middag 12 mei) over een instructie in het voeren van een straatgevecht. Omdat de compagnie van kapitein Franssen mogelijk nog niet terug was gehaald na het eigenmachtig terugtrekken (zie hierboven) kan dat betekenen dat alleen het detachement Dewez deze opdracht heeft ontvangen. Geen enkel ander verslag maakt er bovendien melding van. Dat zou dan een extra aanwijzing zijn dat Palm bij het detachement Dewez is geplaatst geweest. Hij is dan op de 12e mei met dit onderdeel ten zuiden van de Grebbeweg terecht gekomen en zijn eigenlijke compagnie (2-III-11 R.I.) noord van die weg. Palm heeft hen (blijkens zijn verslag) aan de linkerkant de weg zien verlaten.

    Maar concluderend kunnen we dus wel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aannemen dat Palm is beland in het zuidelijke gedeelte van de stoplijn, niet ver van en in feite vlak boven de Rijn. Daar heeft hij de nacht (van het detachement Dewez waren toen nog ca. 15 militairen over) en de daarop volgende morgen doorgebracht en deelgenomen aan de aldaar geleverde gevechten. Uiteindelijk is hij met een aantal anderen via Rhenen en Elst teruggetrokken op Amerongen. Daar eindigt het verhaal van Samuel Palm.
3262